Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-05-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:155
Zaaknummer
230253
Inhoudsindicatie
Klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van curator ingetrokken. Hof vernietigt beslissing raad en verstaat dat op de klacht niet meer hoeft te worden beslist.
Uitspraak
Beslissing van 27 mei 2024 in de zaak 230253
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
(…) B.V.
klaagster
gemachtigde: (…)
1 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
1.1 De Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder met zaaknummer 23-260/DB/ZWB een beslissing gegeven op 14 augustus 2023. In deze beslissing is de klacht van klaagster in beide onderdelen, zoals gelezen door de raad, gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:94 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
1.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 12 september 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
1.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift van klaagster. 1.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 5 april 2024. Daar zijn verweerder en de heer (gemachtigde) namens klaagster verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht en de mogelijkheid van een minnelijke regeling besproken, maar op dat moment geen overeenstemming bereikt. Partijen hebben met het hof afgesproken na de zitting verder met elkaar te zullen overleggen en het hof uiterlijk 12 april 2024 nader te berichten. Bij e-mail van 12 april 2024 met cc aan verweerder heeft de heer (gemachtigde) het hof bericht dat partijen alsnog overeenstemming over een regeling hebben bereikt en dat dit betekent dat klaagster haar klacht intrekt.
2 BEOORDELING
Maatstaf 2.1 De eerste volzin van artikel 47a Advocatenwet bepaalt dat, in geval van intrekking van de klacht, de behandeling daarvan wordt gestaakt, tenzij de tuchtrechter beslist dat de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet. Blijkens artikel 57 lid 2 Advocatenwet is artikel 47a Advocatenwet van overeenkomstige toepassing op de behandeling in hoger beroep. Beslist het hof tot staking van de behandeling, dan leidt dit tot een dictum waarbij de beslissing van de raad wordt vernietigd (ongeacht de inhoud daarvan) en wordt verstaan dat de klacht geen behandeling meer behoeft. Bij de beoordeling of de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend, hanteert het hof de navolgende uitgangspunten, onder aantekening dat het niet beoogt een limitatieve opsomming te geven: (i) indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en prima facie verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid; (ii) indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of prima facie geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten; (iii) is de aard van de gestelde normschending deze dat de advocaat tekortgeschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de advocaat de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling; (iv) in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder; (v) voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verwerende advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk. Geen voortzetting klachtbehandeling en vernietiging beslissing raad 2.2 De klacht is gericht tegen de advocaat in zijn hoedanigheid van curator in een faillissement. De gedragingen van verweerder die in hoger beroep ter beoordeling voorliggen, zien op het nalaten en weigeren om klaagster (volledig) te betalen voor werkzaamheden die klaagster ten behoeve van de boedel heeft verricht. Klaagster en verweerder hebben een minnelijke regeling getroffen en klaagster heeft het hof in vervolg daarop bericht dat zij haar klacht tegen verweerder intrekt. Naar het oordeel van het hof bestaan geen redenen van algemeen belang die met zich brengen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet Het hof zal de beslissing van de raad daarom vernietigen.
3. BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van 14 augustus 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-260/DB/ZWB; - verstaat dat de klacht geen behandeling meer behoeft.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 27 mei 2024.