Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:140

Zaaknummer

230013

Inhoudsindicatie

Klaagster, de moeder, heeft klachten ingediend tegen een advocaat die haar minderjarige dochter, die uit huis geplaatst was, zonder toestemming van de ouders heeft bijgestaan. De raad had al geoordeeld dat de advocaat niet onbetamelijk heeft gehandeld jegens klaagster door de dochter rechtshulp te verlenen. In hoger beroep gaat het nog om de vraag of  verweerster jegens klaagster als ouder zorgvuldig heeft gehandeld bij de behartiging van de belangen van de dochter. Deze klachten zijn gegrond. De klachten, die betrekking hebben op het doorsturen van het advies van een deskundige door verweerster en op het bewerkstelligen dat de minderjarige dochter niet meer mee wilde werken aan het hulpverleningstraject, zijn ongegrond.

Uitspraak

    van 17 mei 2024 in de zaak 230013

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

gemachtigde: mr. T. Fuchs

 

tegen:

 

klaagster

DE ZAAK IN HET KORT

Klaagster, de moeder, heeft in deze zaak klachten ingediend tegen een advocaat die haar minderjarige dochter, die uit huis geplaatst was, zonder de toestemming van de ouders heeft bijgestaan. De raad had al geoordeeld dat de advocaat niet onbetamelijk heeft gehandeld jegens klaagster door de dochter rechtshulp te verlenen. In hoger beroep gaat het nog om de vraag of  verweerster jegens klaagster als ouder zorgvuldig heeft gehandeld bij de behartiging van de belangen van de dochter. Deze klachten zijn gegrond. De klachten, die betrekking hebben op het doorsturen van het advies van een deskundige door verweerster en op het bewerkstelligen dat de minderjarige dochter niet meer mee wilde werken aan het hulpverleningstraject, zijn ongegrond. 

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

 

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 19 december 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 22-622/A/NH). In deze beslissing is de klacht van klaagster ten aanzien van klachtonderdeel a) ongegrond en ten aanzien van klachtonderdelen b), c), d) en e) gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten. 

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2022:270 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

 

2.1    Het hoger beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 16 januari 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad;  -    het verweerschrift van klaagster, -    de e-mail van 11 maart 2024 met bijlage van verweerster.    2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 22 maart 2024. Daar zijn verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, en klaagster verschenen. De gemachtigde van verweerster en klaagster hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

 

3    FEITEN

 

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2    Klaagster is de moeder van een minderjarige dochter (hierna: M). Ten tijde van indiening van de klacht was M 16 jaar oud. 

3.3    Sinds februari 2019 is sprake van een uithuisplaatsing in het vrijwillig kader en verblijft M binnen de residentiële jeugdzorg. Het traject van zorgverlening is vanaf het begin (mede) begeleid door haar ouders.

3.4    Sinds 17 februari 2021 heeft klaagster zich laten bijstaan door mr. P om een passende en gefinancierde woonvoorziening en behandeling van de grond te krijgen voor M.

3.5    Op 15 oktober 2021 is er een gezinsvoogd werkzaam bij Jeugd- en Gezingsbeschermers (JGB) aangesteld en is de uithuisplaatsing in het vrijwillig kader overgegaan in een uithuisplaatsing in het gedwongen kader. De machtiging voor de uithuisplaatsing zag op de woonvoorziening waar M sinds 17 maart 2021 verblijft.

3.6     Sinds de zomer van 2021 volgden onveilige situaties bij M elkaar steeds sneller op. Klaagster heeft om die reden de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) gevraagd een ondertoezichtstelling (OTS) te verzoeken. Daarnaast is de gezinsvoogd verzocht binnen JGB en in samenwerking met alle betrokkenen een beoordeling te doen over de passendheid van de huidige woonvoorziening van M. 

3.7     Na veelvuldige incidentrapportages, meerdere incidenten waarbij M slachtoffer is geworden van zedenmisdrijven en het op de voorgrond treden van (ernstige) gedragsproblematiek bij M, volgden conform het protocol van de woonvoorziening meerdere schorsingen en waarschuwingen. Dit resulteerde in het verzoek van de woonvoorziening aan de gezinsvoogd om een beter passend traject voor M te organiseren. In samenspraak met alle betrokken instanties, de ouders en met M, is plaatsing bij Fier, een instelling te [locatie], besproken.

3.8     In een e-mail van 3 februari 2022 heeft de gezinsvoogd M een e-mail gestuurd met de mededeling dat wanneer M niet zou meewerken aan een plaatsing bij Fier, zij in een gesloten jeugdzorginstelling zou worden geplaatst. Zij schrijft M, voor zover relevant, het volgende:

“M(…), Naar aanleiding van de eerder gestelde voorwaarden en de gebeurtenissen van afgelopen dinsdagavond/nacht heb ik je net telefonisch twee keuzes gegeven: -   Meewerken aan een plaatsing bij FIER (of soortgelijke instelling); of -   Dinsdag wordt in het team een gesloten plaatsing besproken en als mijn team akkoord is aangevraagd bij de kinderrechter; We hebben afgesproken dat ik je maandag om 11:30 bel, zodat we kunnen overleggen wat je keuze hierin is. (…)”

3.9     Omstreeks 13 februari 2022 heeft M verweerster, zonder medeweten van haar omgeving, verzocht haar rechtsbijstand te verlenen. M vertelde verweerster dat zij ruzie heeft gehad met haar ouders en dat zij over haar rechtspositie geïnformeerd wilde worden.

3.10     Op 15 februari 2022 heeft M klaagster geïnformeerd dat zij contact had gezocht met verweerster. Hierop volgend heeft klaagster op 16 februari 2022 telefonisch contact opgenomen met verweerster om haar te vragen naar haar bevoegdheid om op te treden voor M en om duidelijkheid te verkrijgen over het doel en de voornemens van verweerster. Het gesprek verliep niet goed en verweerster heeft uiteindelijk de verbinding verbroken.

3.11     Verweerster heeft zich op 16 februari 2022 (13:24 uur) namens M als haar advocaat bij de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) gesteld. Zij schrijft het volgende: “Graag stel ik mij voor [M], (…), als haar jeugdrecht advocaat. [M] staat onder toezicht. Er wordt nu gedreigd met gesloten spoed uithuisplaatsing als zij niet meewerkt met plaatsing bij Fier. Ik zou graag samen met [M] gehoord willen worden als er een spoed uithuisplaatsing gevraagd zou worden. (…) Ik verzoek tevens om Dr. P(…) van de H(…) als deskundige toe te laten. (…) Van redenen voor een spoed uithuisplaatsing is voor zover ik kan nagaan geen sprake.”

3.12     In een e-mail van 16 februari 2022 (14:16 uur) heeft klaagster verweerster vervolgens, voor zover relevant, het volgende geschreven: “Vanmorgen heb ik u telefonisch benaderd over mijn dochter (…). Mijn dochter heeft u zelfstandig en zonder mijn medeweten benaderd, en zoals ik vanmorgen heb begrepen heeft u recentelijk al meermaals contact met mijn dochter onderhouden zonder dat u daarvan ons als ouders, noch de betrokken gezinsvoogd, hiervan op de hoogte heeft gesteld. Ik heb het telefoongesprek van vanmorgen als zeer onplezierig en zeer onprofessioneel ervaren. Duidelijk is geworden dat u geen of onvoldoende inhoudelijke dossierkennis heeft van de situatie rondom mijn dochter en u zich baseert op eenzijdige, door mijn dochter zelf verstrekte onvolledige informatie. U heeft het telefoongesprek voortijdig en abrupt beëindigd, waardoor ik ook niet in de gelegenheid ben gesteld een en ander verder aan u toe te lichten. Namens zowel mijzelf als de vader van M(…) geef ik hierbij heel duidelijk aan dat wij geen toestemming verlenen (en ook niet hebben verleend) voor uw dienstverlening aan onze dochter. Ik verwacht dan ook dat u eventuele door u ingezette acties per direct staakt en/of ongedaan maakt.” 

3.13     Ook de vader van M heeft bij (aparte) e-mail van 16 februari 2022 verweerster laten weten geen toestemming te geven voor de dienstverlening aan M. 

3.14     In een e-mail van 16 februari 2022 (16:52 uur) heeft M op verzoek van verweerster haar kant van het verhaal op papier gezet. Op 16 februari 2022 (17:08 uur) heeft professor Van der H als deskundige (hierna: de deskundige) op verzoek van verweerster een advies over M uitgebracht. 

3.15     Klaagster heeft mr. P gevraagd haar ook in deze kwestie bij te staan en mr. P heeft verweerster op 17 februari 2022 (09:21 uur) het volgende bericht gestuurd: “Zoals u inmiddels weet, treed ik als advocaat op voor de moeder van de minderjarige M(…). Cliënte berichtte mij dat u voor M(…) als advocaat zou optreden. Mij is niet helder wat de reden daarvan is en aan welke wettelijke bepalingen u uw bevoegdheid ontleent. De toestemming van beide gezaghebbende ouders ontbreekt, er is géén sprake van geslotenheid en u bent door de rechtbank (voor zover mij bekend) niet tot bijzondere curator benoemd. Ik heb gisteren tevergeefs contact met u gezocht en zou hierover graag met u van gedachten willen wisselen. Wilt u mij vandaag bellen? (…)”

3.16     Op 17 februari 2022 (16:12 uur) heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klaagster, de vader van M, de gezinsvoogd en in cc aan mr. P. Hierin heeft zij, voor zover relevant het volgende laten weten: “M(…) heeft mij gevraagd om op te treden als haar advocaat. Van M(…) begreep ik dat zij zich onder druk gezet voelt om ja te zeggen tegen een plaatsing bij FIER waarbij er gedreigd is met een gesloten uithuisplaatsing als zij niet ja zou zeggen. Ik begrijp van M(…) dat haar moeder tegen haar heeft gezegd dat er al meer dan 4 keer sprake zou zijn geweest van ongewenst seksueel contact. M(…) heeft tegen mij gezegd dat dat verhaal niet klopt. M(…) gaat naar school en doet goed haar best. Zij solliciteert nu naar een baan (…). Met [de gezinsvoogd] heeft zij afspraken gemaakt waar zij zich aan houdt. Ik ga ervan uit dat er geen spoed uithuisplaatsing zal worden aangevraagd. Mocht dat toch het geval zijn dan wil ik daar graag vooraf schriftelijk van op de hoogte worden gesteld. Ik heb mij, voor het geval dat, reeds als advocaat van M(…) bij de Kinderrechter aangemeld. Met ingang van vanmiddag ben ik met vakantie tot 28 februari. Ik zou graag willen voorstellen om in de loop van de eerste week van maart een afspraak te maken om te overleggen over wat nu verder de plannen zijn. Er waren nog vragen gesteld of M(…) zelf om een advocaat zou kunnen vragen. In het geval er een meningsverschil is tussen de ouders en de jeugdige over de verblijfplaats van de jeugdige kan de jeugdige om rechtsbijstand van een jeugdrecht advocaat verzoeken. In dat geval is ouderlijke toestemming niet noodzakelijk. Vaak treden bijzondere curatoren in rechte voor minderjarigen op in dergelijke gevallen. Maar in de onderhavige situatie gaat het om overleg buiten rechte, dat kan ook een jeugdrecht advocaat. Er is ook haast geboden, de aanwijzing van een bijzonder curator kost veel tijd. Graag verneem ik of er behoefte is aan een overleg.”

3.17     In een e-mail van 17 februari 2022 (16:18 uur) heeft mr. P verweerster gevraagd haar expliciet de wettelijke basis te geven voor verweersters standpunt dat bij een geschil over de verblijfplaats de jongere zelf een advocaat kan inschakelen zonder toestemming van de ouders. 

3.18     In een e-mail 17 februari 2022 heeft verweerster het advies van de deskundige aan de rechtbank gestuurd. 

3.19     Bij uitblijven van een reactie op haar e-mail van 17 februari 2022 (16:18 uur) heeft mr. P bij e-mail van 18 februari 2022 (10:50 uur) verweerster, onder meer, het volgende geschreven: “Afgelopen week heb ik meerdere keren op verschillende manieren tevergeefs contact met u gezocht. Ook heeft u niet inhoudelijk gereageerd op de vraag aan welke wettelijke bepaling u uw bevoegdheid ontleent. Hoewel u zegt voor M(…) als advocaat op te treden, hebben ouders daar geen toestemming voor gegeven noch bent u door de rechtbank toegevoegd of als bijzondere curator benoemd. Ik heb dat laatste net gecheckt bij Bureau Kinderzaken (…). Ik begreep van de rechtbank dat u recentelijk een inhoudelijke email naar de rechtbank zou hebben gestuurd, waarin u een niet nader genoemd verzoek heeft gedaan. Deze email is, voor zover mij bekend, niet integraal gedeeld met de ouders van M(…) noch met mij als advocaat van moeder. Ik verzoek u deze daarom per omgaande door te sturen. U zult begrijpen dat uw manier van handelen tot nu toe voor mijn cliënte volstrekt onacceptabel is, reden waarom zij overweegt de Orde van Advocaten te raadplegen.”

3.20     Bij e-mail van 18 februari 2022 (11:14 uur) heeft verweerster mr. P als volgt geantwoord: “Beste N(…), mijn vakantie is vandaag begonnen. Ik kom er 28/2 op terug OK?” 

3.21     Bij e-mail van 18 februari 2022 (11:21 uur) heeft mr. P hierop als volgt gereageerd: “Mijn cliënte wil vandaag nog de email hebben die u naar de rechtbank heeft verstuurd. Het zou een kleine moeite moeten zijn deze (zonder begeleidend schrijven) door te (laten) sturen.”

3.22     Op 18 februari 2022 heeft verweerster haar correspondentie met de rechtbank aan klaagsters advocaat toegezonden. 

3.23     Op 18 februari 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerster ingediend. 

3.24     In een e-mail van 21 februari 2022 heeft de gezinsvoogd naar verweerster gereageerd op verweersters e-mail van 17 februari 2022 (16:12 uur). Zij schrijft het volgende: “Allereerst wil ik mijn verbazing uitspreken over de manier hoe u te werk gaat. Nog los van het feit dat tot heden onduidelijk blijft waaraan u uw bevoegdheid tot inmenging ontleend, zou het in het belang van M(…) fijn (en noodzakelijk) geweest zijn als u eerst contact zou hebben gezocht alvorens conclusies te trekken en acties te ondernemen. Uit onderstaande mail blijkt dat u van alles behalve de feiten op de hoogte bent. In de afgelopen maanden is er zeer intensief door betrokkenen samengewerkt om de veiligheid van M(…) te kunnen waarborgen. Er heeft op regelmatige basis overleg met elkaar (ouders, gedragsdeskundige van DJGB en de woonplek, therapeut, Team van DJGB en M(…)) plaatsgevonden om, naar aanleiding van verschillende recente incidenten waarbij M(…) zich in ernstige onveiligheid heeft gebracht, de vervolgstappen te bepalen. De weg die nu is ingeslagen is niet over een nacht besloten, maar is na intensief en zorgvuldig overleg tot stand gekomen. M(…) heeft passende hulpverlening nodig. In de afgelopen maanden is gebleken dat de setting waarin zij dit nu krijgt te vrijblijvend is en M(…) hier onvoldoende van profiteert. Om een gesloten plaatsing te voorkomen heb ik voorwaarden opgesteld waarvan ik verwacht dat M(…) zich hieraan houdt (Tot op heden heb ik geen signalen dat ze dit niet doet). Vanuit de therapeut van M(…) zijn er een aantal punten waar een vervolgplek aan moet voldoen wil behandeling aan kunnen slaan. FIER is tot nu toe de best passende plek. M(…) heeft een aantal andere instanties aangedragen die ik heb onderzocht. Deze bleken niet passend. Ik maak me ernstige zorgen wat uw betrokkenheid gaat betekenen, en nu al betekent, voor het proces om M(…) op een passende vervolgplek te plaatsen.”

3.25     Op deze e-mail heeft verweerster niet gereageerd. 

4    KLACHT

 

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, op de hiernavolgende gronden: 

a)    (…) b)    Verweerster heeft het voorgenomen hulpverleningstraject door de deskundige laten beoordelen, zonder hiervoor toestemming van klaagster te hebben gevraagd of klaagster hiervan op de hoogte te stellen. Toen klaagster hierover contact opnam met verweerster, was verweerster  niet bereid met klaagster hierover in gesprek te gaan en heeft verweerster de verbinding verbroken. c)    Verweerster heeft pas na aandringen van klaagsters advocaat het advies van de deskundige, dat verweerster op 17 februari 2022 aan de rechtbank had gestuurd, met klaagster(s advocaat) gedeeld.  d)    Het advies is onzorgvuldig tot stand gekomen.   e)    Verweerster heeft met haar acties bewerkstelligd dat M nergens meer toe bereid is, terwijl de huidige woonsituatie onvoldoende tegemoetkomt aan de behoeften van M.

5    BEOORDELING

 

Omvang hoger beroep      5.1    Het door verweerster ingestelde hoger beroep is gericht tegen de gegrondverklaring door de raad van de klachtonderdelen b) t/m e). Voor zover klaagster in haar verweerschrift heeft bedoeld incidenteel hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de raad ter zake van klachtonderdeel a) (het onbevoegd optreden namens M) overweegt het hof dat dit beroep buiten de beroepstermijn is ingediend. Het hof laat klachtonderdeel a) om die reden buiten behandeling. 

De feitenvaststelling

5.2    Het hof heeft hiervoor de voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijnde feiten vastgesteld. Voor zover verweerster heeft aangevoerd dat deze feiten aangevuld en/of genuanceerd dienen te worden, gaat het hof daaraan voorbij. Daarbij merkt het hof op dat het bij de weergave van de vastgestelde feiten gaat om een zakelijke opgave van de voor de beslissing (meest) relevante feiten. Omstandigheden ter onderbouwing van standpunten worden, waar relevant, besproken onder de overwegingen van het hof.  

De klachtomschrijving

5.3     Verweerster voert in hoger beroep aan dat de raad buiten de grenzen van de beoordeling van de klacht is getreden. Volgens verweerster vormen klachtonderdelen b) tot en met e) geen onderdeel van de klachtprocedure, omdat de deken in het dekenadvies alleen is ingegaan op de vraag of verweerster als advocaat van M mocht optreden zonder toestemming van de ouders en zonder dat zij bijzonder curator is. 

5.4    Klaagster voert aan dat de klachtonderdelen b) tot en met e) wel degelijk onderwerp waren van het dekenonderzoek. Verweerster verwijst volgens klaagster alleen naar het (beperkte) invulveld van het klachtenportaal van de Orde van Advocaten, terwijl de klacht vervolgens in de klachtenprocedure bij de deken verder is toegelicht. 

5.5    Het hof stelt voorop dat de klachtomschrijving niet door de deken, maar door de tuchtrechter wordt vastgesteld aan de hand van de klacht zoals deze is ingediend bij de deken en zoals deze uit het onderzoek door de deken blijkt. (vgl. HvD 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:36 en HvD 25 april 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:122). Het hof stelt vast dat klaagster klachtonderdelen b) tot en met e) in de vorm van concrete verwijten heeft voorgelegd in de onderbouwing van haar klacht en in haar repliek bij de deken. Daarop heeft verweerster in haar antwoord en dupliek bij de deken gereageerd.  De deken heeft vervolgens de door klaagster gestelde verwijten verwoord onder het kopje “klacht” en onder het kopje “repliek” in zijn brief aan de raad. Aldus heeft de raad de klachten van klaagster mogen en kunnen omschreven zoals hij heeft gedaan. Daarbij geldt dat de tuchtrechter bij de beoordeling van de klachten niet gebonden is aan de visie van de deken.  Van schending van enig verdedigingsbelang bij verweerster is ook niet gebleken. 

5.6    Uit het dossier en hetgeen ter zitting van het hof naar voren is gekomen, blijkt evenwel dat de omschrijving van klachtonderdeel b) ruimer moet worden opgevat dan opgenomen in de beslissing van de raad en dat verweerster dat onderdeel ook als zodanig heeft opgevat. Het hof gaat wat klachtonderdeel b) betreft dan ook uit van de volgende omschrijving:

b) Verweerster heeft zonder kennis te hebben genomen van het jeugdhulpdossier van M meteen acties ondernomen waardoor het hulpverleningstraject van M verstoord dreigde te worden, onder andere door het voorgenomen hulpverleningstraject door een deskundige laten beoordelen zonder hiervoor toestemming van klaagster te hebben gevraagd of klaagster hiervan op de hoogte te stellen. Toen klaagster contact opnam met verweerster, was verweerster niet bereid met klaagster in gesprek te gaan over haar optreden en heeft verweerster de verbinding verbroken. Overwegingen raad

5.7    De raad heeft vooropgesteld dat klaagster een rechtstreeks eigen belang heeft bij haar klacht over verweerster. Het gaat immers over de dienstverlening van verweerster aan de minderjarige dochter van klaagster en klaagster het gezag heeft over haar dochter. De klacht van klaagster is dan ook ontvankelijk. 

5.8    Ter motivering van het oordeel dat de klachtonderdelen b) tot en met e) gegrond zijn, heeft de raad, samengevat, het volgende overwogen.

5.9    De raad overweegt dat, hoewel verweerster ten opzichte van klaagster in dit geval de advocaat van de wederpartij is, van een advocaat die een minderjarige bijstaat in een kwestie waarin diens belangen tegenstrijdig zijn aan die van een of beide ouders, minder vrijheid toekomt met betrekking tot de wijze waarop hij of zij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan dan in het algemeen het geval is. Die vrijheid wordt niet alleen begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn of haar werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt, maar vergt een extra zorgvuldigheid jegens alle betrokken familieleden en/of eventuele gezinsvoogd. De advocaat dient zich van de kwetsbare positie van de minderjarige bewust te zijn en te waken voor onnodige polarisatie tussen kind en ouder(s) en tussen de ouders onderling. Een zekere terughoudendheid en een uiterste zorgvuldigheid mogen van de advocaat worden verwacht bij de behartiging van het belang van een minderjarige. 

5.10     Verweerster heeft naar het oordeel van de raad niet laten zien dat zij zich bewust was van die extra zorgvuldigheid die van haar verwacht werd bij de behandeling van de onderhavige zaak. Verweerster heeft de zaak van M uitsluitend en alleen op basis van de informatie die M haar had gegeven aangenomen zonder vervolgens bij de hulpverleners of ouders informatie in te winnen en/of het dossier van M op te vragen. Bovendien heeft verweerster zich bediend van een deskundigenadvies dat uitsluitend tot stand gekomen is op basis van de door M weergegeven feiten, en waarvoor ook verder door de deskundige amper de tijd is genomen. Daarnaast heeft verweerster zich afstandelijk, zakelijk en niet-coöperatief jegens klaagster opgesteld, terwijl klaagster juist contact zocht met verweerster (zowel telefonisch als bij e-mail). Uit dit contact bleek duidelijk dat klaagster zich ernstige zorgen maakte over het welzijn van haar kwetsbare dochter en vragen had over verweersters bijstand aan M. Dat klaagster telefonisch tegen verweerster was uitgevallen, zou gelet op de toestand waarin klaagster op dat moment verkeerde zeer goed mogelijk zijn. Het had echter op de weg van verweerster gelegen om voor te stellen op een ander moment rustig met elkaar te spreken, zodat klaagster haar kant van het verhaal als moeder had kunnen toelichten. In plaats van een dergelijk voorstel te doen, wenste verweerster dat klaagster uitsluitend via haar advocaat met haar zou te communiceren, met welke advocaat (mr. P) verweerster zelf op dat moment nog geen enkel contact had gehad of opgenomen. Ook op de verzoeken van klaagsters advocaat heeft verweerster inadequaat gereageerd. Op de e-mail van mr. P van 18 februari 2022 waarin zij verweerster verzocht telefonisch contact met haar op te nemen, heeft verweerster met een kort bericht geantwoord dat haar vakantie die dag was begonnen en dat zij haar op 28 februari zou terugbellen. Dit geeft blijk van onvoldoende aandacht voor de problematiek die in dit geval speelde en de gevoeligheid daarvan voor alle betrokkenen. Dezelfde conclusie kan getrokken worden uit het feit dat verweerster pas na aandringen van mr. P haar correspondentie met de rechtbank en het deskundigenadvies heeft gedeeld met klaagster en haar advocaat. Niet valt uit sluiten dat verweersters houding jegens klaagster een onnodige polarisatie tussen klaagster (en de vader) en M heeft teweeggebracht en dat die houding de wil van M om mee te werken aan een behandeling niet ten goede is gekomen. De raad concludeert dan ook dat verweerster in deze precaire situatie niet heeft gehandeld met de extra zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van haar mocht worden verwacht en dat zij daarmee onbetamelijk heeft gehandeld in de zin van artikel 46 Advocatenwet. 

Beroepsgronden

5.11     De overige beroepsgronden van verweerster kunnen als volgt worden samengevat.

5.12    Tot . Verweerster heeft inderdaad een advies laten opstellen door professor van der H zonder dat klaagster daarvan op de hoogte was. De bevoegdheid daartoe kwam toe aan M, op grond van de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (Wgbo) in samenhang met het IVRK. Uit de omstandigheid dat klaagster niet wilde dat verweerster als advocaat voor M zou optreden, leidde zij af dat klaagster evenmin toestemming zou geven voor het deskundigenonderzoek. Op grond van de Wgbo had M die toestemming ook niet nodig. 

5.13     Ten aanzien van klachtonderdeel c) voert verweerster aan dat zij de stukken direct na ontvangst van het verzoek van de advocaat van klaagster heeft verzonden. De handelswijze van verweerster verdient misschien geen schoonheidsprijs, maar het is niet dusdanig ernstig dat haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klaagster heeft bij dit klachtonderdeel ook geen redelijk belang, aangezien zij de stukken onmiddellijk na het verzoek alsnog heeft ontvangen. 

5.14     Ten aanzien van klachtonderdeel d) voert verweerster aan dat de door haar ingeschakelde deskundige een van de meest gerenommeerde experts op het gebied van de gesloten jeugdzorg betreft. Verweerster betwist dan ook dat deze deskundige niet in staat zou zijn een second opinion op te stellen. Het is daarbij aan de deskundige zelf om te bepalen welke informatie hij daarbij betrekt. Voor de deskundige staat het contact met de minderjarige centraal. De raad heeft indirect het rapport van de deskundige beoordeeld, zonder daarvoor gekwalificeerd te zijn. Verweerster betwist dat de deskundige geen tijd aan het onderzoek heeft besteed. 

5.15    Ten aanzien van klachtonderdeel e) voert verweerster aan dat zij het hulpverleningstraject van M niet heeft doorkruist. Verweerster is niet verantwoordelijk voor wat M wel of niet wil. Klaagster heeft M klemgezet door de dreiging met opsluiting in de gesloten jeugdzorg. Als gevolg daarvan heeft M uit wanhoop contact gezocht met verweerster. 

5.16     Verweerster voert verder aan dat de maatstaf die de raad in rov. 5.12 aanlegt in strijd is met de artikelen 5 en 6 EVRM en artikel 3 IVRK. In een situatie waarin een minderjarige wordt bedreigd met langdurige gevangenhouding, zoals in het geval van plaatsing in de gesloten jeugdzorg, moet de jeugdrechtadvocaat in alle vrijheid en met alle bevoegdheden van een advocaat het recht op vrijheid van de minderjarige kunnen verdedigen. Op grond van artikel 3 IVRK prevaleren daarbij de belangen van de minderjarige. De raad beperkt in de onderhavige zaak de rechten van de minderjarige en heeft ten onrechte niet meegewogen dat klaagster zelf polariserend heeft gehandeld door te dreigen met opsluiting in de gesloten jeugdzorg en boos uit te vallen tegen verweerster. Verweerster stelt dat zij in overwegende mate zelf bepaalt hoever haar onderzoeksplicht reikt en dat het haar vrij stond zich als advocaat te stellen en overleg voor te stellen zonder op voorhand het hele dossier te kennen. Verweerster kan zich verder niet vinden in de overweging van de raad dat zij zich afstandelijk, zakelijk en niet coöperatief heeft opgesteld jegens klaagster. Verweerster heeft alle betrokkenen om een gezamenlijk overleg gevraagd, waarna juist de JGB en de ouders een normaal overleg hebben gesaboteerd door steeds ter discussie te stellen of verweerster wel als advocaat van M mocht optreden. 

Verweer in beroep

5.17     Klaagster heeft verweer gevoerd tegen de aangevoerde beroepsgronden. Op dit verweer zal, voor zover daar aanleiding toe bestaat, in de beoordeling worden ingegaan. 

Maatstaf

5.18     Hoewel verweerster gelet op de uitspraak van het hof van 21 september 2020 (ECLI:NL:TAHVD:2020:197) ten opzichte van klaagster de advocaat van de wederpartij is, is de vrijheid van handelen die gebruikelijk is voor een advocaat van de wederpartij, in een geval als het onderhavige gekwalificeerd. Van een advocaat die een minderjarige bijstaat in een kwestie waarin diens belangen tegenstrijdig zijn aan die van een of beide ouders, komt minder vrijheid toe met betrekking tot de wijze waarop hij of zij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan dan in het algemeen het geval is. Die vrijheid wordt niet alleen begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt, maar vergt extra zorgvuldigheid jegens alle betrokken familieleden en bewustzijn van de wettelijke beperkingen. De advocaat dient zich van de kwetsbare positie van de minderjarige bewust te zijn en te waken voor onnodige polarisatie tussen kind en ouder(s) en tussen de ouders onderling. Een zekere terughoudendheid en een uiterste zorgvuldigheid mogen van de advocaat worden verwacht bij de behartiging van het belang van een minderjarige. 

Overwegingen hof 

klachtonderdelen b) en d): zorgvuldigheid handelen verweerster 

5.19     Het hof ziet aanleiding deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen omdat zij zien op de vraag of verweerster jegens klaagster als ouder zorgvuldig heeft gehandeld bij de behartiging van de belangen van M. 

5.20     Het hof is van oordeel dat de klachtonderdelen b) en d) gegrond zijn en overweegt daartoe het volgende. Gelet op de onherroepelijke beslissing van de raad ten aanzien van klachtonderdeel a) geldt voor het hof als uitgangspunt dat verweerster als zodanig bevoegd was als advocaat van M op te treden nadat M op 13 februari 2022 contact met haar had opgenomen wegens de dreigende plaatsing bij Fier. Vanaf dat moment lag het op de weg van verweerster de belangen van M met een zekere terughoudendheid en uiterste zorgvuldigheid te behartigen jegens de direct betrokkenen, waaronder klaagster als moeder van M. Verweerster heeft naar het oordeel van het hof niet laten zien dat zij zich bewust was van deze extra zorgvuldigheid die van haar werd verwacht. 

5.21     Zonder dat zij kennis had genomen van het dossier van M en zonder eerst contact op te nemen met de direct betrokkenen (voor de andere kant van het verhaal) heeft verweerster actie ondernomen door een deskundige in te schakelen met het verzoek een onderzoek te verrichten naar het voorgenomen hulpverleningstraject. Verweerster had op dat moment, naast de inlichtingen die zij van M zelf had verkregen, alleen kennisgenomen van de e-mail van de gezinsvoogd van 3 februari 2022 (rov. 3.8). Daarbij waren er, op het moment dat M bij verweerster kwam, al tien dagen verstreken sinds de e-mail van de gezinsvoogd waarin de optie van gesloten plaatsing benoemd werd. De zorgvuldigheid die van verweerster in de gegeven situatie werd verwacht, brengt in dat geval met zich dat verweerster, voordat zij verdere acties zou ondernemen, zich zou vergewissen van de stand van zaken op dát moment. Dat kon zij doen door (pro actief) contact te zoeken met de ouders en hulpverleners van M. Zo had verweerster na kunnen gaan of de urgentie waarmee M bij haar kwam nog steeds aanwezig was en had zij (beter) kunnen inschatten welke acties op dat moment noodzakelijk waren. 

5.22     In plaats daarvan heeft verweerster zich in de korte periode van 15 februari tot en met 17 februari 2022 nagenoeg alleen gefocust op de dreiging van een gesloten plaatsing en in verband daarmee getracht de rechten van M veilig te stellen. Verweerster heeft geen aandacht besteed aan een onderzoek naar het alternatief dat door de gezinsvoogd werd voorgesteld. Verweerster heeft er daarbij voor gekozen een rapport op te laten stellen door een deskundige die - net als zijzelf - alleen over de e mail van de gezinsvoogd en de inlichtingen van M beschikte en die het rapport bovendien in (zeer) korte tijd heeft opgesteld. Nog los van de vraag of het indienen van een dergelijk rapport in dit geval van (voldoende) zorgvuldigheid getuigt, had het in ieder geval op de weg van verweerster gelegen eerst na te gaan of het indienen daarvan op dat moment   zonder dat sprake was van een ingediend verzoek tot gesloten plaatsing - noodzakelijk was. Verweerster heeft gehandeld alsof een gesloten plaatsing aanstaande was zonder dat te checken.

5.23     Verweerster heeft er steeds op gewezen dat zij op 17 februari 2022 (aan het einde van de dag) wel degelijk alle betrokkenen heeft verzocht een afspraak te maken om te overleggen over wat de verdere plannen zijn in het kader van de hulpverlening aan M. Gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen had het echter op de weg van verweerster gelegen voorafgaand aan de door haar in gang gezette acties in overleg te treden met de betrokkenen. Bovendien deed verweerster dit verzoek pas nadat klaagster en haar advocaat al hadden geprobeerd contact te zoeken met verweerster. 

5.24     Klaagster heeft op 16 februari 2022 telefonisch contact opgenomen met verweerster. Dat contact zag, zoals verweerster terecht heeft opgemerkt, niet op de inschakeling van de deskundige door verweerster maar ging met name over het handelen van verweerster namens M buiten de ouders om. Vaststaat dat het gesprek niet plezierig is verlopen en dat verweerster het gesprek voortijdig heeft beëindigd. Verweerster had uit dit contact, en ook uit de e mail die klaagster vlak daarna stuurde (zie rov. 3.12), moeten afleiden dat klaagster zich ernstige zorgen maakte over het welzijn van haar kwetsbare dochter en vragen had over verweersters bijstand aan haar. De vijandigheid die verweerster stelt te hebben ervaren had zij in dat licht moeten plaatsen. Gelet op de gekwalificeerde rol die haar toekwam was het dan ook aan haar als professional om het initiatief te nemen contact met klaagster op te nemen en klaagster de gelegenheid te bieden haar kant van het verhaal toe te lichten. Door dit na te laten, zeker na de e-mail van klaagster van 16 februari 2022 en aan klaagster mee te delen dat zij het contact beter via haar advocaat kon laten lopen, heeft verweerster onvoldoende ondernomen om het contact met klaagster als direct betrokkene te repareren en heeft zij daarmee bijgedragen aan onnodige polarisatie. Verweerster heeft bij haar handelen onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de direct betrokkenen. Daarmee is verweerster zich onvoldoende bewust geweest van haar positie. Zij heeft er onvoldoende blijk van gegeven zich bewust te zijn geweest van de vragen die in dit kader speelden bij de ouders en de hulpverleners en heeft klaagster dan ook ten onrechte het verwijt gemaakt dat het uitblijven van constructief overleg aan haarzelf te wijten is geweest door haar niet meteen als advocaat te accepteren. 

5.25     Het hof concludeert dat verweerster met haar handelen niet de zorgvuldigheid heeft betracht die in dit geval van haar verwacht mocht worden en daarmee het risico heeft genomen dat het hulpverleningstraject van M, waarvan verweerster inhoudelijk niet op de hoogte was, zou worden verstoord. Uit het dossier en ter zitting van het hof is gebleken dat de acties van verweerster (mede) waren ingegeven door de omstandigheid dat zij met ingang van 18 februari 2022 op vakantie zou gaan. Verweerster heeft ook verklaard dat de zaak haar in die zin ongelegen kwam. Als gevolg hiervan heeft verweerster haar acties wellicht sneller ingezet dan dat het geval zou zijn zonder de druk van een naderende vakantie. Deze omstandigheid ontsloeg verweerster echter niet van haar verplichting de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen.

5.26     Het beroep van verweerster voor zover dat is gericht tegen de gegrondverklaring van klachtonderdelen b) en d) faalt. Het hof zal de beslissing van de raad in zoverre bekrachtigen. 

klachtonderdeel c)   5.27     Klachtonderdeel c) heeft betrekking op het doorsturen van het advies van de deskundige door verweerster. Nadat verweerster het advies van de deskundige op 17 februari 2022 aan de rechtbank had gestuurd, ontving zij op 18 februari 2022 het verzoek van de advocaat van klaagster haar correspondentie met de rechtbank door te sturen. Verweerster heeft daarop aanvankelijk geantwoord met: “Beste N(…) mijn vakantie is vandaag begonnen. Ik kom er 28/2 op terug OK?”, maar heeft de correspondentie met de rechtbank uiteindelijk, na een herhaald verzoek van de advocaat van klaagster, toch op 18 februari 2022 aan de advocaat van klaagster doen toekomen. Dit handelen van verweerster verdient, zoals verweerster zelf ook heeft erkend, niet de schoonheidsprijs. Dat verweerster haar correspondentie met de rechtbank in dit geval, waarin van een aanhangige procedure (nog) geen sprake was, niet onmiddellijk met klaagster heeft gedeeld acht het hof echter van onvoldoende gewicht om daar tuchtrechtelijke gevolgen aan te verbinden. Het hof zal klachtonderdeel c) daarom alsnog ongegrond verklaren. 

klachtonderdeel e)

5.28     Hoewel uit wat het hof hiervoor onder klachtonderdeel b) en d) heeft overwogen volgt dat verweerster met haar optreden in deze gevoelige kwestie onvoldoende heeft gewaakt voor onnodige polarisatie, kan het hof niet vaststellen dat verweerster met haar acties heeft bewerkstelligd dat M nergens meer toe bereid was. Het hof zal dit klachtonderdeel daarom alsnog ongegrond verklaren.  

Conclusie

5.29     De klachtonderdelen c) en e) zullen alsnog ongegrond worden verklaard. In zoverre kan de beslissing van de raad niet in stand blijven. Het beroep tegen de gegrondheid van de klachtonderdelen b) en d) faalt. 

Maatregel

5.30     Verweerster heeft in deze zaak niet met de nodige zorgvuldigheid gehandeld meteen acties te ondernemen zonder deugdelijke dossierkennis te behandelen en zonder zich te laten informeren door de direct betrokkenen rond haar minderjarige cliënte. Daarbij heeft verweerster laten zien zich niet bewust te zijn van haar bijzondere rol in deze gevoelige familierechtelijke kwestie waarbij extra zorgvuldigheid van haar werd gevergd jegens klaagster en andere betrokkenen. Dit valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten. Ondanks dat het hof de beslissing van de raad vernietigt ten aanzien van de klachtonderdelen c) en e), acht het hof de maatregel van een waarschuwing op zijn plaats bij het gegrond bevinden van de klachtonderdelen b) en d). 

Proceskosten

5.31     Omdat het hof een maatregel bekrachtigt zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:                                                                                                                                    a) € 50,- kosten  van klaagster (forfaitair);  b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 1.000,- kosten van de Staat.

5.32     Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

5.33     Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6    BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

6.1    vernietigt de beslissing van 19 december 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 22-622/A/NH, voor zover daarin klachtonderdelen c) en e) gegrond zijn verklaard;

en doet opnieuw recht:

6.2    verklaart klachtonderdelen c) en e) ongegrond;

6.3    bekrachtigt de beslissing van 19 december 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 22-622/A/NH, voor het overige;

6.4    veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald; 6.5     veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Sijses, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.   

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 17 mei 2024.