Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-05-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:127
Zaaknummer
23-766/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. De raad heeft geoordeeld dat verweerder de wederpartij in strijd met de gedragsregels rechtstreeks heeft benaderd. Ook heeft hij klaagster, de advocaat van de wederpartij, ten onrechte beschuldigd van liegen. De raad rekent verweerder dit handelen aan. In het nadeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat verweerder op de zitting van de raad geen inzicht in het verwijtbare van zijn handelen heeft getoond. Rekening houdende met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een berisping passend en geboden is.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 13 mei 2024
in de zaak 23-766/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1. Verloop van de procedure
1.1 Op 29 augustus 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 8 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K22/111 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 januari 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 F. (hierna: F) is op 1 januari 2021 in dienst getreden bij Tandartspraktijk K. (hierna: TK) als tandartsassistente op basis van een contract voor bepaalde tijd. Dit contract is op 30 juni 2021 omgezet in een contract voor onbepaalde tijd. In de zomer van 2021 heeft TK met diverse partijen gesproken over het overnemen van de praktijk. Uiteindelijk heeft de heer A. (hierna: A.) de praktijk op de [adres] voortgezet onder de naam SD. (hierna: SD).
2.2 Eind 2021 zijn F. en SD in (een arbeidsrechtelijk) conflict geraakt. Dit heeft geleid tot twee verschillende juridische procedures tussen SD/A en TK/F.
2.3 Klaagster trad in bovengenoemde procedures op als advocaat van SD en A.
2.4 Verweerder trad op als advocaat van TK en F.
2.5 Op 8 juli 2022 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met SD. Ook heeft hij die dag telefonisch contact gehad met A.
2.6 Op 3 februari, 10 februari, 17 mei en 16 september 2022 hebben zittingen plaatsgevonden bij de kantonrechter en het gerechtshof. Er zijn processen-verbaal opgemaakt van de zittingen.
2.7 Op 12 juli 2022 heeft verweerder een klacht tegen klaagster ingediend bij de deken in het arrondissement Den-Haag.
2.8 Op 29 augustus 2022 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder bij de deken.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
zich rechtstreeks tot de cliënten van klaagster te wenden; zich tijdens (en na) zittingen op onjuiste wijze uit te laten.
4.1 VERWEER
Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De tuchtrechter moet bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.2 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
Klachtonderdeel a)
5.3 De raad overweegt dat op grond van het klachtdossier en het verhandelde op de zitting van de raad de volgende gang van zaken is komen vast te staan. Verweerder heeft op 8 juli 2022 SD – de cliënt van klaagster - gebeld. Verweerder kreeg de assistente aan de lijn en verweerder vroeg of de praktijk open was en of A. – de andere cliënt van klaagster - daar werkzaam was. Verweerder kreeg in dat gesprek antwoorden op zijn vragen. Naar aanleiding van dit telefoongesprek is verweerder kort daarna teruggebeld door A. Klaagster en verweerder hebben verschillende lezingen over de inhoud van dit telefoongesprek. In ieder geval is duidelijk dat ze met elkaar hebben gesproken en volgens verweerder zou A. tegen hem gezegd hebben dat klaagster hem had geadviseerd om niets te betalen en de beschikking en het vonnis naast zich neer te leggen.
5.4 Gedragsregels 25 bepaalt dat dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat. De raad is van oordeel dat verweerder door naar praktijk te bellen en vragen te stellen die voor de zaak van belang waren, in strijd met die gedragsregel heeft gehandeld. Ook met het telefoongesprek daarna heeft hij niet overeenkomstig deze gedragsregel gehandeld. De raad acht bij de beoordeling van dit klachtonderdeel van belang dat verweerder de informatie die hij in de beide telefoongespreek heeft gekregen, in de procedure heeft gebruikt. Het voorgaande betekent dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij zich tijdens (en na) zittingen op onjuiste wijze over haar heeft uitgelaten. Klaagster stelt in het bijzonder dat verweerder op de zitting van het hof meermalen heeft gesteld dat de cliënt van klaagster én klaagster zelf hebben gelogen. Verweerder heeft op de zitting van de raad erkend dat hij op de zitting van het hof meermalen heeft gezegd dat klaagster heeft gelogen en op de zitting van de raad heeft hij verklaard dat hij bij die stelling blijft.
5.6 De raad stelt vast dat verweerder klaagster (ten overstaan van de rechter) heeft beticht van liegen. Verweerder bedoelt daar kennelijk mee dat zij feiten heeft geponeerd waarvan zijn wist of had moeten weten dat deze onjuist waren. De raad is van oordeel dat van deze wetenschap bij klaagster niet is gebleken. Klaagster heeft de stellingen - waarmee verweerder het niet eens was - namens haar cliënte gedaan en zij mocht uitgaan van de juistheid van de informatie over de praktijk die zij van haar cliënt had ontvangen. De raad is van oordeel dat verweerder had kunnen en moeten volstaan met kritische opmerkingen over de betrouwbaarheid van de cliënt van klaagster. De uitlatingen door verweerder over klaagster acht de raad - voor het behartigen van de belangen van zijn cliënt - onnodig, niet functioneel en in strijd met gedragsregel 24, waarin is bepaald dat advocaten moeten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Op grond van het voorgaande wordt ook dit klachtonderdeel gegrond verklaard. Voor zover klaagster verweerder onder dit klachtonderdeel nog andere verwijten heeft gemaakt, is de raad van oordeel dat deze niet vast zijn komen te staan. Het voorgaande betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
6. MAATREGEL
6.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerder de wederpartij in strijd met de gedragsregels rechtstreeks heeft benaderd. Ook heeft hij klaagster, de advocaat van de wederpartij, ten onrechte beschuldigd van liegen. De raad rekent verweerder dit handelen aan. In het nadeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat verweerder op de zitting van de raad geen inzicht in het verwijtbare van zijn handelen heeft getoond. Rekening houdende met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een berisping passend en geboden is.
7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
€ 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster, € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,- kosten van de Staat.7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 mei 2024