Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-05-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:68
Zaaknummer
24-088/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een stafrechtelijke procedure ongegrond. Klacht over de strafrechtelijke procedure uit 2007 en getuigenverhoren van 3 juni 2020 niet-ontvankelijk gelet op de vervaltermijn van drie jaar. Klacht voor het overige ongegrond. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen schorsingsverzoek in te dienen, omdat dat volgens hem geen kans van slagen had. Ook mocht verweerder zich op de pro-formazitting laten vervangen door een collega. De raad betrekt daar ook bij dat pro-formazittingen worden gepland door de Rechtspraak zonder overleg met de advocaten van verdachten en nog niet over de inhoud van de zaak gaan. Het is om die reden dan ook niet ongebruikelijk in de strafrechtadvocatuur dat advocaten voor elkaar waarnemen tijdens een pro-formazitting. Niet gebleken dat verweerder zich onbereikbaar hield. Uit de correspondentie van verweerder met de opvolgend advocaat blijkt dat verweerder juist contact probeerde te zoeken met klager. Verder volgt de raad klager niet in zijn klacht dat klager niet wist wat de onderzoekswensen waren en dat hij daar niet achter zou staan, gelet op zijn verklaring po de pro-formazitting. Tot slot kan de raad niet vaststellen of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door geen contact met de Inspectie Justitie en Veiligheid op te nemen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 21 mei 2024 in de zaak 24-088/DB/ZWB naar aanleiding van de klacht van:
klager gemachtigde: mr. H. Sytema
over:
verweerder gemachtigde: mr. J.B. de Meester
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 15 september 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 5 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-068 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 april 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager is in 2005 strafrechtelijk vervolgd. Verweerder heeft klager daarin bijgestaan. In de strafrechtelijke procedure is een NFI-rapport opgesteld. Verweerder heeft dit NFI rapport niet ontvangen. In 2007 is klager in hoger beroep door het gerechtshof veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar. 2.3 In 2011 heeft verweerder namens en op verzoek van klager een herzieningsverzoek ingediend, toen zij erachter kwamen dat het NFI-rapport nooit was gedeeld met verweerder. Het herzieningsverzoek is afgewezen. In 2016 en 2017 zijn opnieuw herzieningsverzoeken gedaan en afgewezen. 2.4 Twee weken voordat klager in vrijheid gesteld zou worden, heeft het Openbaar Ministerie hem opnieuw vervolgd. Klager is daarin in eerste aanleg bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder. 2.5 In de periode van 9 oktober 2018 tot en met 3 juni 2020 hebben diverse getuigenverhoren plaatsgevonden. Op 4 juni 2020 heeft verweerder de getuigenverklaringen per brief doorgestuurd aan klager. 2.6 De rechtbank heeft verweerder op 1 december 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en de maatregel van tbs met dwangverpleging opgelegd. Klager is hiertegen in hoger beroep gegaan. Verweerder zou klager bij de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep zelf bijstaan. 2.7 Op 29 december 2022 heeft verweerder een kopie van het appelschriftuur aan klager gestuurd, met daarin diverse onderzoekswensen opgenomen. 2.8 Op 2 februari 2023 en 23 mei 2023 hebben twee pro-formazittingen plaatsgevonden. Op beide zittingen heeft een kantoorgenoot van verweerder klager bijgestaan. Uit het proces-verbaal van de pro-formazitting van 23 mei 2023 volgt: “De raadsvrouw voert aan: De onderzoekswensen zijn al meermaals door de verdediging verstrekt. Tot op heden is er nog geen beslissing op de onderzoekswensen. Voor mijn cliënt is het van belang dat spoedig een beslissing wordt genomen. […] De verdachte verklaart: Het is van belang dat er een beslissing genomen gaat worden. Dan kan er ook een nieuwe psychiater komen. De voorzitter deelt mede: Het lijkt mij verstandig dat er een regiezitting gepland gaat worden vanwege het aantal onderzoekswensen. De volgende pro formazitting staat gepland op 15 augustus 2023 te 10.30 uur.” 2.9 Op de (derde) pro-formazitting, op 15 augustus 2023, heeft verweerder zich opnieuw laten vervangen door een collega. De collega heeft geen schorsingsverzoek ingediend namens klager. Klager heeft daarop zelf om schorsing verzocht. 2.10 Op 22 augustus 2023 heeft een opvolgend advocaat aan verweerder gevraagd om het dossier, omdat klager hem heeft verzocht de zaak over te nemen. 2.11 Op 4 september 2023 schreef verweerder aan de opvolgend advocaat: “Inmiddels heb ik nog steeds geen contact kunnen leggen met cliënt; hij reageert niet op terugbelverzoeken en de aangekondigde brief heb ik (vooralsnog) evenmin ontvangen. Normaliter zou ik contact met hem willen hebben, zeker gezien het feit dat ik hem nu ruim 18 jaar bijsta en in die periode heel wat met hem heb meegemaakt, maar ik heb uiteraard ook begrip voor de situatie. Ik stel voor dat ik u dan de op zaak betrekking hebbende stukken reeds digitaal toe toekomen, maar in de tussentijd nog wel pogingen onderneem tot contact. Akkoord?” En op 5 september 2023: “Op zichzelf heb ik geen bezwaar tegen de overname maar wil ik dat uiteraard graag op de een of andere manier bevestigd zien worden door cliënt. Ook op het terugbelverzoek van vandaag hoor ik (nog) niets, de aangekondigde brief heb ik niet gezien. Als u contact met hem hebt kunt u natuurlijk mogelijk stappen tegen mij bespreken, maar het lijkt mij efficiënter als u hem aangeeft mij, al is het maar kort, persoonlijk te bevestigen dat hij graag wenst dat u hem verder bijstaat. Is het een optie dat u hem dat vandaag nog vraagt te doen? […].” En op 6 september 2023: “Terugbelverzoeken blijven vruchteloos. Heeft u inmiddels nog contact met hem gehad? Ik moet zeggen dat de gang van zaken curieus is, maar we ook knopen moeten doorhakken. Ik vertaal het negeren van terugbelverzoeken dan maar als een indirect signaal om niet langer van mijn diensten gebruik te willen maken. […]” En eveneens 6 september 2023: “Inmiddels nam [klager] met mijn kantoor contact op met het verzoek de stukken aan u over te dragen. Bij deze. […]” 2.12 Klager verbleef aanvankelijk in de penitentiaire inrichting in [plaats 1]. Op enig moment is klager overgeplaatst naar de penitentiaire inrichting in [plaats 2], waar hij tot op heden verblijft. Verweerders kantoor heeft in de periode van 2018 tot en met heden 44 klachtprocedures namens klager gevoerd, waaronder over de overplaatsing naar een andere penitentiaire inrichting. Van deze procedures lopen er nog acht. De overplaatsing is tot op heden niet bewerkstelligd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft een beroepsfout gemaakt met als gevolg dat klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar; b) Verweerder heeft geweigerd tijdens de pro forma zitting van 15 augustus 2023 een schorsingsverzoek in te dienen; c) Verweerder heeft zich tijdens de pro forma zitting van 15 augustus 2023 laten vervangen door een kantoorgenoot, zonder klager daarvan op voorhand in kennis te stellen; d) Verweerder hield zich na de pro forma zitting van 15 augustus 2023 onbereikbaar. Op schriftelijke vragen, terugbelverzoeken en het verzoek om overdracht van het procesdossier heeft hij niet gereageerd; e) Verweerder heeft in de procedure in hoger beroep onderzoekswensen ingediend, zonder dat hij klager daarover heeft geïnformeerd en waar klager ook niet achter staat; f) Verweerder heeft tijdens een getuigenverhoor vragen gesteld die er niet toe deden, terwijl hij andere vragen – die wel belangrijk waren – niet heeft gesteld; g) Verweerder heeft niets gedaan met klagers verzoek van 23 juli 2023 om de Inspectie Justitie en Veiligheid in te schakelen, terwijl dat volgens klager wel nodig was omdat hij al 4 jaar in isolement zit en overgeplaatst wil worden naar een andere penitentiaire inrichting dichterbij zijn familie.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Algemeen toetsingskader 5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen als maatstaf dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk HvD 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Klachtonderdelen a) en f): niet-ontvankelijk wegens vervaltermijn van drie jaar 5.2 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Deze termijn start op het moment dat de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat dan om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij de klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager. Op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet blijft na afloop van de vervaltermijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 5.3 De raad stelt vast dat klachtonderdeel a) ziet op de juridische bijstand uit 2007. Klager was er in ieder geval vanaf 2011 mee bekend dat verweerder het NFI-rapport niet had ontvangen en hij om herziening verzocht. Met zijn klacht van 15 september 2023 heeft klager dan ook te laat geklaagd. De raad ziet geen aanleiding om een niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten, als bedoeld in het tweede lid van artikel 46g van de Advocatenwet. 5.4 Klachtonderdeel f) ziet op de getuigenverhoren die hebben plaatsgevonden. Uit het vonnis van de rechtbank van 1 december 2022 volgt dat het laatste getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 3 juni 2020. Op 4 juni 2022 heeft verweerder de inhoud van de getuigenverklaringen aan klager doorgezonden. Gelet op de vervaltermijn van drie jaar, heeft klager met zijn klacht van 15 september 2023 buiten de termijn van drie jaar uit artikel 46g lid 1 van de Advocatenwet geklaagd en is hij daarmee dus te laat. De raad ziet evenmin omstandigheden die aanleiding geven om de niet-ontvankelijkheid achterwege te laten, als bedoeld in het tweede lid. 5.5 Klachtonderdeel a) en f) zijn niet-ontvankelijk. Klachtonderdeel b): niet indienen van schorsingsverzoek 5.6 Klager verwijt verweerder dat hij heeft geweigerd om een schorsingsverzoek in te dienen. De raad acht dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft toegelicht dat een schorsingsverzoek geen kans van slagen zou hebben en dat hij om die reden heeft geweigerd dat verzoek te doen. Aan verweerder komt als dominus litis de vrijheid toe om de zaak te behandelen zoals hem dat goeddunkt. Als hij van mening is dat een schorsingsverzoek niet zou slagen, is hij – mede gelet op de kernwaarde onafhankelijkheid en de aan hem toekomende vrijheid in de behandeling van de zaak – er niet toe gehouden om het verzoek alsnog in te dienen als zijn cliënt daarop aandringt. Klager heeft het schorsingsverzoek uiteindelijk ook zelf gedaan, zodat niet is in te zien op welke wijze klager hierdoor is benadeeld. Klachtonderdeel b) is ongegrond. Klachtonderdeel c): aanwezigheid bij pro-formazitting 5.7 Klager verwijt verweerder verder dat hij zich op de pro-formazitting van 15 augustus 2023 heeft laten vervangen door een kantoorgenoot, zonder klager daarover vooraf te informeren. De raad acht dit onder de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Vaststaat dat klager ook bij de eerdere pro-formazittingen is bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat hij klager meerdere keren, in ieder geval de dag voor de zitting, telefonisch heeft geïnformeerd dat zijn kantoorgenoot opnieuw op de pro-formazitting aanwezig zal zijn. Dit is, hoewel door verweerder niet nader schriftelijk onderbouwd, door klager niet betwist. De raad betrekt daar ook bij dat pro-formazittingen worden gepland door de Rechtspraak zonder overleg met de advocaten van verdachten, zoals verweerder dat ook ter zitting bij de raad heeft toegelicht, en nog niet over de inhoud van de zaak gaan. Het is om die reden dan ook niet ongebruikelijk in de strafrechtadvocatuur dat advocaten voor elkaar waarnemen tijdens een pro-formazitting. Dat alles tezamen genomen, is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en acht de raad klachtonderdeel c) ongegrond. Klachtonderdeel d): communicatie 5.8 Verder verwijt klager verweerder dat hij niet bereikbaar is geweest na de pro-formazitting van 15 augustus 2023. Dit wordt door verweerder weersproken, onder verwijzing naar correspondentie met de opvolgend advocaat. Daaruit blijkt dat verweerder klager zelf wenste te spreken vanwege het plotselinge beëindigen van de jarenlange samenwerking. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat hij vanwege zijn drukke praktijk inderdaad telefonisch niet goed bereikbaar is, maar dat hij daarom met terugbelverzoeken werkt of dat collega’s de telefoon aannemen. Volgens verweerder zou klager hem juist niet willen spreken en heeft klager op verweerders terugbelverzoeken niet gereageerd. 5.9 De raad volgt klager niet in dit klachtonderdeel. Uit de correspondentie met de opvolgend advocaat leidt de raad af dat verweerder persoonlijk met klager wenste te spreken en dat hij ook terugbelverzoeken heeft gedaan, die onbeantwoord zijn gebleven. Verweerder heeft dus kennelijk meerdere keren contact proberen te krijgen met klager. Op 6 september 2023 hebben klager en verweerder elkaar bovendien, zo blijkt uit voornoemde correspondentie, weer gesproken waarna de zaak is overgedragen aan de opvolgend advocaat. Gelet daarop kan niet worden geconcludeerd dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel d) is ongegrond. Klachtonderdeel e): onderzoekswensen 5.10 Klager verwijt verweerder onderzoekswensen te hebben ingediend, zonder dat klager hierover is geïnformeerd of dat klager erachter staat. Verweerder betwist dit. De onderzoekswensen zijn al in het appelschriftuur opgenomen, dat volgens verweerder vooraf met klager is doorgenomen door een collega van verweerder. Klager was daar mondeling akkoord mee en heeft ook een kopie van het appelschriftuur ontvangen. Verweerder wijst erop dat klager ook op de pro-formazitting van 23 mei 2023 aandrong op het nemen van een beslissing op de onderzoekswensen. 5.11 De raad stelt vast dat klager op de pro-formazitting van 23 mei 2023 heeft verklaard dat het van belang was dat gerechtshof zou beslissen op de onderzoekswensen, zoals dat ook uit het proces-verbaal volgt. De raad volgt klager dan ook niet in zijn klacht dat hij niet wist wat de onderzoekswensen waren en dat hij daar niet achter zou staan. Klachtonderdeel e) is ongegrond. Klachtonderdeel g): verzoek inschakelen Inspectie 5.12 Tot slot beklaagt klager zich erover dat verweerder geen contact met de Inspectie Justitie en Veiligheid heeft opgenomen om klager overgeplaatst te krijgen naar een penitentiaire inrichting in de buurt van zijn familie. Verweerder stelt daartegenover dat hij een dergelijke opdracht niet heeft aanvaard en dat het ook zijn expertise niet is. Hij wijst er daarbij op dat zijn kantoorgenoten sinds 2018 44 procedures hebben gevoerd namens klager om hem overgeplaatst te krijgen. 5.13 De raad kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verweerder de opdracht om de Inspectie Justitie en Veiligheid aan te schrijven heeft aangenomen. Dat acht de raad ook niet voor de hand te liggen, aangezien de 44 eerdere klachtprocedures ook door kantoorgenoten van verweerder – en niet verweerder zelf – zijn behandeld. Verweerder stelt ook geen expertise op dat gebied te hebben. De raad kan dan ook niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel g) is ongegrond. Conclusie 5.14 Op grond van het voorgaande, zal de raad klachtonderdelen a) en f) niet-ontvankelijk verklaren. Klachtonderdelen b) tot en met e), en g) zijn ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en f) niet-ontvankelijk; - verklaart klachtonderdelen b), c), d), e) en g) ongegrond;
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. M. Callemeijn en H.M.S. Cremers, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 mei 2024