Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-05-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2024:90
Zaaknummer
23-711/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij gegrond. Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 25 gehandeld door zich rechtstreeks tot klaagster 1 te wenden, terwijl verweerster wist dat zij werd bijgestaan door klager 2. Van de uitzonderingsbepaling in lid 2 is geen sprake. Aan verweerster wordt de maatregel van een waarschuwing opgelegd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 6 mei 2024 in de zaak 23-711/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerster gemachtigde: mr. P.J. Soede
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 15 juni 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 20 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2244511/JS/YH van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 maart 2024. Daarbij waren klagers en verweerster met haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van klaagster van 3 november 2023.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster 1 is een supermarkt. Klaagster 1, in persoon vertegenwoordigd door de heer en mevrouw V, heeft een geschil met drie andere BV’s (hierna: de wederpartij) over een overeenkomst. Verweerster staat hierin de wederpartij bij. Klaagster 1 wordt in het geschil bijgestaan door klager 2. 2.3 Op 5 april 2023 heeft klager 2 aan de wederpartij laten weten dat klagers vooralsnog van de overeenkomst afzien. 2.4 Op 24 april 2023 heeft verweerster aan respectievelijk klaagster 1, de heer en mevrouw V, als ook een andere aan hen toebehorende vennootschap (Real Estate Defend BV), rechtstreeks een sommatiebrief gestuurd. Hierin staat, voor zover relevant: “(…) Tot grote verbazing van cliënten liet uw advocaat per 5 april 2023 uit het niets weten dat u toch maar afziet van de overeenkomsten. Daarvoor wordt geen enkele valide reden gegeven. Cliënten hebben u nog om een nadere toelichting gevraagd, echter iedere onderbouwing blijft uit. U zult begrijpen dat cliënten hierover erg teleurgesteld zijn en dit niet begrijpen zeker nu partijen na een langdurig, kostbaar en intensief traject overeenstemming hebben bereikt en zij volle kracht vooruit willen met de gemaakte afspraken. Dit brengt met zich dat cliënten niet kunnen instemmen met de beëindiging van de overeenkomsten. Hiervoor is geen enkele rechtsgrond en dit betekent dat u toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van uw verplichtingen jegens cliënten en bovendien onrechtmatig jegens cliënten handelt. Voor alle door cliënten geleden en te lijden schade stel ik u aansprakelijk. Cliënten houden u onverkort aan de overeenkomsten en zij verwachten dan ook dat u deze deugdelijk zult nakomen. Namens cliënten verzoek ik u om mij binnen 7 dagen na heden schriftelijk te bevestigen dat u tot ondertekening van de overeenkomsten zult overgaan en deze zult nakomen, bij gebreke waarvan ik genoodzaakt ben om nakoming van de overeenkomsten in rechte af te dwingen. (…)” 2.5 De brief is op 24 april 2023 door de accountmanager van de wederpartij (hierna: mevrouw Z) telefonisch aan de heer en mevrouw V aangekondigd. Bij e-mailbericht van 24 april 2023 om 17:28 uur is de brief in afschrift aan klager 2 toegezonden. 2.6 Klager 2 heeft bij brief van 4 mei 2023 op de brief gereageerd. In zijn reactie heeft klager 2 verweerster gewezen op gedragsregel 25 en aan verweerster voorgesteld om de brieven in te trekken. 2.7 Bij brief van 25 mei 2023 schrijft verweerster aan klager 2 dat de brieven rechtstreeks zijn gestuurd vanwege de in de sommatie opgenomen ingebrekestelling, de ernst van de zaak en om er zeker van te zijn dat de volledige boodschap duidelijk zou zijn voor de cliënten van klager 2. Daarbij schrijft verweerster ook, voor zover relevant: “(…)Ik betreur het dat uw cliënten geraakt zijn door het rechtstreekse aanschrijven. Dit was uiteraard niet de bedoeling en ik zal verdere correspondentie aan u richten.(…)" 2.8 Bij brief van 14 juni 2023 reageert klager 2 op de brief. In de brief kondigt hij aan een klacht tegen verweerster in te zullen gaan dienen. 2.9 Op 15 juni 2023 hebben klagers een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken. 2.10 Bij brief van 16 juni 2023 schrijft verweerster aan klager 2, voor zover relevant: "(…)Naar aanleiding van uw brief van 14 juni jl. heb ik intern overleg gevoerd en het dossier nog eens bekeken. Ik heb moeten constateren dat het rechtstreeks aanschrijven van uw cliënten niet juist is geweest en wil daarvoor mijn excuses aanbieden. Nogmaals benadruk ik dat het geenszins mijn bedoeling is geweest om uw cliënten op enige manier persoonlijk te raken. Ik trek de aan uw cliënten gezonden brief in en u kunt uw cliënten berichten dat zij deze als ongeschreven kunnen beschouwen en kunnen vernietigen (…)." 2.11 Bij e-mailbericht van 16 juni 2023 wordt de eerdere sommatiebrief van 24 april 2023 alsnog door verweerster rechtstreeks aan klager 2 gericht. 2.12 Bij e-mailbericht van 19 juni 2023 schrijft klager 2 aan verweerster, voor zover relevant: "(…)Cliënten weten zich geen raad met uw excuses nu u daar onmiddellijk overheen nieuwe sommaties zendt. Cliënten zien niet in hoe deze erkenning achteraf uw gedrag minder klachtwaardig maakt en persisteren derhalve in een tuchtrechtelijke beoordeling daarvan"(…). 2.13 Bij e-mailbericht van 20 juni 2023 schrijft de gemachtigde van verweerster aan klager 2, voor zover relevant: “(…)Ondanks intrekking sommatie en excuses, leid ik uit uw email van 19 juni jl. af dat uw cliënte de klacht wil doorzetten, omdat een nieuwe sommatie gericht aan u is gestuurd. Uiteraard is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar om namens een cliënt een ingebrekestelling of sommatie te sturen, niet rechtstreeks aan uw cliënt, maar aan u (…).” 2.14 Klager 2 reageert dezelfde dag op voornoemd bericht met, voor zover relevant: "(…)Ter voorkoming van enig misverstand bericht ik u dat cliënten de klacht niet willen doorzetten "omdat er een nieuwe sommatie is verstuurd aan ondergetekende", zoals u onterecht stelt, doch omdat de ongemotiveerde intrekking na dupliek niets afdoet aan de handelwijze van [verweerster] die zij juist in het verlengde van dit dossier als zeer intimiderend hebben ervaren. (…) De ongemotiveerde excuses van een evidente overtreding achteraf maken dat niet minder en geven juist blijk van onvoldoende distantie tot de zaak zelf(…).”
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster in strijd met gedragsregel 25 te hebben gehandeld door rechtstreeks de wederpartij te hebben benaderd. Klaagster is rauwelijks aangeschreven. De correspondentie is als dreigend en intimiderend ervaren. Er bestond geen enkele noodzaak en/of rechtvaardiging om klaagster rechtstreeks aan te schrijven nu de communicatie verliep via hun gemachtigde, klager 2.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat deze tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.2 Klagers verwijten verweerster in strijd met gedragsregel 25 te hebben gehandeld door klaagster 1 en haar vertegenwoordigers de heer en mevrouw V (als ook de andere aan hen toebehorende BV) rechtstreeks sommatiebrieven te sturen, terwijl verweerster wist dat klager 2 hen als advocaat bijstond. Ook nadat verweerster er door klager 2 op was geattendeerd dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar handelde, heeft verweerster de brief niet meteen ingetrokken. Tot op heden is de hierdoor ontstane vertrouwensbreuk tussen partijen niet geheeld, noch is er een oplossing bereikt. Hiervoor is meer tijd en overleg nodig dan wellicht het geval was geweest indien deze rechtstreekse aanschrijving van verweerster achterwege was gebleven, aldus klagers. 5.3 De raad overweegt het volgende. Gedragsregel 25 lid 1 bepaalt dat de advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Gedragsregel 25 lid 2 bepaalt dat, in afwijking van het eerste lid, de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een partij mag doen, mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg. Indien de advocaat het beoogde rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij te zenden, geldt voormelde uitzondering niet. 5.4 Vaststaat dat verweerster zich bij brief van 26 april 2023 rechtstreeks tot de cliënten van klager 2 heeft gewend, zonder dat klager hiervan op de hoogte was, laat staan hiervoor zijn toestemming had gegeven. Nadat klager 2 verweerster bij brief van 4 mei 2023 had gewezen op de schending van gedragsregel 25 en haar verzocht de brieven in te trekken, heeft verweerster bij brief van 25 mei 2023 aan klager 2 uitleg gegeven over de door haar gekozen handelswijze en heeft zij hierin gepersisteerd. Toen klager 2 vervolgens bij brief van 14 juni 2023 aan verweerster aankondigde over te gaan tot indiening van een klacht, heeft verweerster (alsnog) erkend dat het niet juist was zich rechtstreeks tot de cliënten van klager 2 te wenden. Ook heeft zij in deze brief haar excuses aan klager 2 aangeboden en de betreffende brieven ingetrokken. Nu naar het oordeel van de raad vaststaat dat verweerster middels het op 26 april 2023 rechtstreeks aanschrijven van de cliënten van klager 2 gedragsregel 25 heeft geschonden, zijn haar (uiteindelijk) getoonde excuses en inzicht op zijn plaats. Dit laat echter onverlet dat verweerster hiertoe pas is overgegaan nádat klager 2 haar had bericht over te zullen gaan tot indiening van een klacht jegens haar. Het had naar het oordeel van de raad op de weg van verweerster gelegen om nadat zij door klager 2 op haar verwijtbaar handelen was gewezen, dit meteen te onderkennen en hier naar te handelen. Dat de brief vooraf telefonisch aan klagers was aangekondigd en dat de brief op 26 april 2023 per mailbericht ook (los) aan klager 2 is gestuurd, zoals verweerster heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. 5.5 De raad weegt hierin mee dat door klagers ter zitting onbetwist is gesteld dat de telefonische aankondiging erop zag dat er “een brief van de afdeling Legal” zou volgen. Los van het feit dat dit (naar nu blijkt) onjuiste informatie betrof (het was immers geen brief van afdeling Legal, maar van verweerster), is er in de aankondiging niets gezegd over de inhoud van de brief. Daarnaast staat vast dat het bericht met de brief aan klager 2 pas om 17.28 uur aan hem is gemaild. Omdat klager 2 op dat moment niet meer op kantoor aanwezig was, las hij de brief pas de volgende dag. Op dat moment hadden zijn cliënten al uitgebreid kennis van de brief genomen. 5.6 Voor zover verweerster zich (in dit verband) nog heeft beroepen op de in lid 2 genoemde uitzonderingsbepaling, overweegt de raad dat de sommatiebrief van 26 april 2023 een uitvoerige brief betrof waarin verweerster zich tot de wederpartij heeft gericht. De raad acht het voorstelbaar dat de wederpartij zich door de stevige toon van de brief geïntimideerd heeft gevoeld, als ook dat dit de verstandhouding tussen partijen verder op scherp heeft gezet. De brief beperkt zich in ieder geval geenszins tot een enkele aanzegging met rechtsgevolg. Daarbij had verweerster haar doel ook kunnen bereiken door haar brief alleen naar klager 2 te sturen. Van de in lid 2 genoemde uitzonderingsbepaling is dan ook geen sprake. 5.7 De raad komt hiermee tot de slotsom dat verweerster in strijd met gedragsregel 25 heeft gehandeld hetgeen haar tuchtrechtelijk te verwijten valt. De klacht is gelet op het voorgaande gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd met gedragsregel 25 de sommatiebrieven rechtstreeks aan de cliënten van klager 2 te sturen. Deze handelwijze strookt niet met hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De raad acht, gelet op het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerster, de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager 2 geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klager 2, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager 2. Klager 2 geeft binnen twee weken verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager 2 op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 mei 2024