Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-05-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:133

Zaaknummer

24-066/AL/NN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. De klachten tegen de eigen advocaat zijn gegrond. Verweerder heeft niets gedaan met de onmiskenbare duidelijke signalen over het ontbreken van wilsbekwaamheid bij klager in de periode van het verstrekken van de opdracht en de uitvoering daarvan. Hij heeft niet alleen onderzoek naar de wilsbekwaamheid van klager achterwege gelaten, hij heeft onmiddellijk veel tijd gestoken in de zaak zonder met klager van gedachte te wisselen over de financiële consequenties van de opdracht. Onvoorwaardelijke schorsing van vier weken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 mei 2024 in de zaak 24-066/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:

klager 

over

verweerder 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 20 april 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 25 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2023 KNN034/2234234 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 april 2024. Daarbij waren de gemachtigde van klager en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier met bijlagen. 

2    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1    Op 30 november 2022 is klager (geboren in juli 1981) vrijwillig opgenomen in een psychiatrische kliniek met angst- en paniekklachten. Hij was psychotisch. Voorafgaand aan deze opname woonde klager al zo’n 15 jaar (weer) bij zijn ouders.  2.2    Via een medepatiënt in de psychiatrische kliniek is klager op 6 december 2022 telefonisch in contact gekomen met verweerder. Klager verbleef op dat moment nog in de psychiatrische kliniek. Verweerder wist dat. Klager heeft verweerder verzocht om hem bij te staan in een geschil met zijn vader. Zijn vader zou zijn woning tegen zijn wil aan derden hebben verhuurd terwijl hij op zolder woonde bij zijn ouders. Klager heeft tegen verweerder gezegd dat hij zo snel mogelijk weer in zijn eigen woning wilde wonen.  2.3    Op 12 december 2022 heeft klager de psychiatrische kliniek verlaten tegen het advies van zijn behandelaren in. Klager heeft toen zijn intrek genomen in een hotel.  2.4    Op 12 december 2022 is klager met een taxi naar het kantoor van verweerder gegaan en hebben klager en verweerder elkaar gesproken. Zij zijn vervolgens naar de woning van klager gereden omdat klager niet wist wie er in zijn woning verbleef. Daarna heeft verweerder klager afgezet bij het hotel waar klager zijn intrek had genomen. Op enig moment daarna is klager het hotel uitgezet. Namens het hotel is verklaard dat klager zich in het hotel heeft gedragen op een ontoelaatbare manier en ook werd gedacht dat klager niet helemaal zichzelf was.  2.5    Op enig moment op 14 december 2022 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin heeft verweerder ook opgenomen dat klager op 12 december 2022 is vertrokken uit de psychiatrische kliniek en dat de familie van klager vond dat klager daar beter had kunnen blijven.  2.6    Klager is op 14 december 2022 naar de woning van zijn ouders gegaan. Daar is een chaotische situatie ontstaan die is geëscaleerd. Rond 13.30 uur die dag is de GGZ bij de woning van de ouders van klager gekomen, waar klager was. Klager heeft verweerder gebeld om 13:57, 14:09, 16:36, 17:00 en 17:30 uur. Eén van die keren hebben klager en verweerder elkaar telefonisch gesproken in welk telefoongesprek klager zijn vader de telefoon heeft gegeven en de vader van klager en verweerder elkaar hebben gesproken. Kort na 17:30 uur die dag is klager in een ambulance uit de woning van zijn ouders vertrokken en is klager vanwege een psychose opgenomen met een crisismaatregel die tot 6 januari 2023 is voortgezet.  2.7    In het begin van de avond van 14 december 2022 heeft klager aan verweerder in een e mail laten weten: ”Ze hebben me weer in [plaats] gekregen”, waarop verweerder aan klager in een e-mail heeft bericht: “(…) En ik doe de dagvaarding en brief met schadevergoeding naar de familie er waarschijnlijk morgen doch uiterlijk deze week uit. Je zit nu zeker met minder vrijheden.” 2.8    Op 15 december 2022 (om 12:26 uur) heeft verweerder aan klager via de e-mail een (korte) conceptbrief aan de vader van klager en een (korte) conceptdagvaarding gestuurd.  2.9    Op 9 februari 2023 heeft verweerder klager een declaratie gestuurd van € 4.241,-. Uit de meegestuurde tijdverantwoording blijkt dat verweerder in de periode van 12 tot en met 15 december 2022 ruim 15 uren aan de zaak heeft besteed, waarvan 4.30 uur op 14 december en 6.30 uur op 15 december 2022 voor het opstellen van de dagvaarding en brief in concept en de begeleidende e-mail aan klager.  2.10    Klager is gedwongen opgenomen geweest tot begin maart 2023. Na weer even bij zijn ouders te hebben gewoond, is klager terechtgekomen in een instelling voor beschermd wonen in [plaats].  2.11    Namens klager heeft de vader van klager eind februari en eind april 2023 geprotesteerd tegen de rekening van verweerder. In die correspondentie wordt melding gemaakt van de psychische problemen van klager.  2.12    Op 2 mei 2023 heeft verweerder naar de vader van klager als volgt gereageerd:  “1. Mijn cliënt, uw zoon, zolang hij niet onder bewind staat, kan volgens de wet bevoegd rechtshulp aan vragen en de advocaat van zijn keuze in handen nemen. 2. Het feit dat u mij als tegenpartij (in de opdracht die ik namens uw zoon heb aanvaard) direct aan mij richt gaat tegen de wet en mijn beroepsregels in. 3. Dat u het zich hiernaast ook nog denkt te kunnen permitteren om mij persoonlijk aan te spreken op de wijze waarop ik mijn werkzaamheden verricht is zo totaal onaanvaardbaar, dat ik hierover geen woorden vuil wens te maken.” 2.13    Verweerder heeft klager begin mei 2022 gedagvaard. De vordering strekt tot betaling van de door hem voor klager verrichte werkzaamheden, vermeerderd met rente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten. 

3    KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: met klager een overeenkomst van opdracht te sluiten (en uit te voeren en in rekening te brengen) om acties tegen de vader van klager in te stellen zonder onderzoek te doen naar de geestelijke toestand (lees wilsbekwaamheid) van klager.

4    VERWEER  Verweerder heeft tegen de klacht het verweer gevoerd dat klager handelingsbekwaam was en niet verward was, althans niet verward op hem overkwam. 

5    BEOORDELING 5.1    De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Hierbij geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft in de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de klacht beoordelen.  5.2    Tot de zorg van een advocaat in de zin van artikel 46 Advocatenwet behoort bij twijfel over de wilsbekwaamheid van een cliënt ten minste dat hij daar onderzoek naar doet. Een advocaat die dat dan niet doet handelt tuchtrechtelijk verwijtbaar wanneer hij die wilsonbekwame cliënt bijstaat. Het gaat er dus niet om dat klager handelingsbekwaam was.  5.3    Omdat noch de Advocatenwet noch de bestaande verordeningen en richtlijnen van de Nederlandse Orde van Advocaten indicatoren bevat wanneer de wilsbekwaamheid van een cliënt moet worden betwijfeld, zoekt de raad in navolging van het Hof van Discipline (ECLI:NL:TAHVD:2014:148 en ECLI:TAHVD:2022:17) daarvoor aansluiting bij het door het bestuur van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie vastgestelde (herziene) ‘Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van de notariële dienstverlening’ van 2021.  5.4    Gelet op de daarin opgenomen indicatoren is de raad van oordeel dat ten tijde van de opdrachtverstrekking aanleiding was voor reële twijfel over de wilsbekwaamheid van klager. De raad heeft daarbij het oog op de volgende feiten en omstandigheden. Klager heeft verweerder op 12 december 2022 benaderd toen hij vrijwillig was opgenomen in een psychiatrische kliniek. Klager, een man van toen 41 jaar, woonde daarvoor niet (meer) zelfstandig; hij woonde voorafgaand aan de opname zo’n 15 jaar (weer) bij zijn ouders. Verweerder wist ten tijde van de opdrachtbevestiging dat de familie van klager vond dat klager beter in de psychiatrische kliniek had kunnen blijven. 5.5    Die feiten en omstandigheden hadden voor verweerder aanleiding moeten zijn om te onderzoeken of klager, al toen hij de opdracht verstrekte, in staat was ten volle zijn wil te bepalen. Bij gebrek aan specifieke kennis daaromtrent, had verweerder zich daarover moeten laten informeren. Klager heeft dat nagelaten en is daarmee tekortgeschoten in zijn zorgplicht tegenover klager. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder bevestigd dat verweerder geen ervaring heeft met bijstand aan psychiatrische patiënten en ook niet als advocaat staat ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand als specialist in de zorgwetten (Wvggz en Wzd) en het psychiatrisch patiënten piket.  5.6    Het is zelfs onaannemelijk dat voor verweerder niet waarneembaar was dat klager in die periode zijn wil niet kon bepalen. De opdrachtbevestiging is van 14 december 2022. Op de zitting is aangevoerd dat klager in de periode van de opdrachtverstrekking in een psychose zat en dat een psychose zich geleidelijk opbouwt. Dat wordt ondersteund door de omstandigheden dat klager ergens in de periode 12 t/m 14 december 2022 het hotel waar hij na zijn vertrek uit de psychiatrische kliniek zijn intrek had genomen is uitgezet vanwege zijn afwijkend gedrag en dat klager op 14 december 2022 vanwege een psychose met een crisismaatregel gedwongen is opgenomen.  5.7    Duidelijk is dat verweerder op 14 december 2022 aan het begin van de avond op de hoogte was van de gedwongen opname van klager. Dat blijkt uit de e-mailwisseling die toen tussen klager en verweerder heeft plaatsgevonden. Ook dit doet verweerder niet twijfelen aan de wilsbekwaamheid van klager. Met die wetenschap heeft verweerder namelijk daarna, te weten op 15 december 2022, nog 6½ uur besteed aan het opstellen van een dagvaarding tegen de vader van klager, wat hij klager later in rekening heeft gebracht. Evenmin doen de berichten van de vader van klager eind februari en eind april 2023 over de psychische problemen van klager, verweerder alsnog twijfelen aan de wilsbekwaamheid van klager ten tijde van de opdrachtverstrekking en de uitvoering daarvan. Verweerder gaat immers daarna over tot dagvaarding van klager. Dit alles is naar het oordeel van de raad ernstig verwijtbaar. Verweerder heeft in strijd gehandeld met de kernwaarde deskundigheid.  5.8    Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht gegrond is. 

6    MAATREGEL 6.1    De raad is van oordeel dat het verweten handelen van verweerder zodanig ernstig laakbaar is dat aan verweerder de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van vier weken moet worden opgelegd. Verweerder heeft een kernwaarde geschonden. Verweerder heeft een tuchtrechtelijk verleden.  6.2    De raad rekent verweerder aan dat hij niets heeft gedaan met de onmiskenbare duidelijke signalen over het ontbreken van wilsbekwaamheid bij klager in de periode van het verstrekken van de opdracht en de uitvoering daarvan. Het had verweerder duidelijk moeten zijn dat klager grote psychische problemen had en dat had hem tot zorgvuldig onderzoek aanleiding moeten geven. Niet alleen heeft verweerder dit onderzoek achterwege gelaten, hij heeft onmiddellijk veel tijd gestoken in de zaak zonder met klager van gedachte te wisselen over de financiële consequenties van de opdracht. Verweerder heeft klager niet op kenbare wijze gewezen op de mogelijkheden om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtsbijstand en ook niet gewacht op reactie van de rechtsbijstandsverzekering die klager meende te hebben. In plaats daarvan heeft verweerder in korte tijd een groot aantal uren gewerkt en in rekening gebracht. De raad is allerminst overtuigd door het argument van verweerder dat de zaak van klager spoedeisend was. Voor de raad zijn dit strafverzwarende omstandigheden. Dat geldt ook de toon en inhoud van de brief van verweerder aan de vader van klager van 2 mei 2023 en voor het feit dat verweerder, gelet op de omstandigheden van de zaak, ook nog een incassoprocedure is begonnen om zijn rekening van bijna € 5.000 te innen.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b)    € 500,- kosten van de Staat. 7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 24-066/AL/NN.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht gegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 4 (vier) weken op; -    bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat: -    de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,  -    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat -    de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in nr. 7.3.  -    bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 2 (twee) jaar. Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, M.M. Mok, G.N. Paanakker, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. S.J. Velsink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024. 

Griffier    Voorzitter

verzonden dd 21 mei 2024