Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-05-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:67
Zaaknummer
24-217/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in hoedanigheid van deken. De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 21 mei 2024
in de zaak 24-217/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 21 maart 2024 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen op 21 maart 2024 met kenmerk 48|23|147K, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 07.1 en van het op 16 mei 2024 van deken ontvangen dekenstandpunt d.d. 11 mei 2023 in de zaak A2022/175.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klaagster heeft op 25 oktober 2022 een klacht ingediend tegen mr. R ingediend bij verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam. Verweerder heeft de klacht in behandeling genomen en onderzocht. 1.2 Op 3 november 2022 heeft klaagster aan verweerder verzocht haar te horen. Op 7 november 2022 heeft verweerder dit verzoek gemotiveerd afgewezen. 1.3 Op 18 november 2022 heeft klaagster de klacht aangevuld. 1.4 Op 24 november 2022 heeft mr. R zijn verweer aan de deken toegezonden. 1.5 Verweerder heeft bij brief van 11 mei 2023 zijn bevindingen aan klaagster kenbaar gemaakt. Verweerder heeft aan het slot van zijn brief aan klaagster medegedeeld dat het hem voorkwam dat de klacht ten onrechte werd aangevoerd. 1.6 Op 14 juni 2023 heeft verweerder de klachtzaak op verzoek van klaagster doorgezonden naar de raad van discipline in het ressort Den Haag. De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline in het ressort Den Haag heeft de klacht bij beslissing van 16 augustus 2023 kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster heeft tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. 1.7 Op 28 juni 2023 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij het Hof van Discipline. Bij beslissing van 6 juli 2023 heeft het Hof van Discipline voor onderzoek en afhandeling van de klacht de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant aangewezen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende: Verweerder heeft in zijn dekenvisie de feiten verdraaid en klaagster gegriefd. Verweerder heeft in het onderzoek onvoldoende acht geslagen op het door klaagster aangeleverde bewijs. Verweerder heeft klaagster belasterd en de hand boven het hoofd van mr. R gehouden. Verweerder heeft klaagster niet uitgenodigd voor een gesprek.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Toetsingskader De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. 4.2 Beoordeling De voorzitter overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder de klacht op de gebruikelijke wijze heeft onderzocht en vervolgens zijn bevindingen in zakelijke bewoordingen heeft weergegeven in het dekenstandpunt van 11 mei 2023. Naar het oordeel van de voorzitter is uit de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerder de feiten heeft verdraaid, noch dat hij klaagster heeft gegriefd of belasterd. 4.3 De voorzitter overweegt voorts dat niet gebleken is dat het standpunt van verweerder in diens hoedanigheid van deken over de onderliggende klacht van klaagster op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen is. Verweerder heeft zijn onderzoek en bevindingen gebaseerd op de aan hem ter beschikking gestelde stukken. Dat verweerder onvoldoende acht heeft geslagen op de door klaagster aangeleverde stukken is niet gebleken, noch dat verweerder mr. R de hand boven het hoofd heeft gehouden. Op grond van de Leidraad dekenaal klachtonderzoek 2023 kan de deken, indien hij daartoe aanleiding ziet, partijen uitnodigen voor een bemiddelend gesprek. De deken is daartoe echter niet verplicht. Verweerder kan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij klaagster niet heeft uitgenodigd voor een gesprek. Klaagster is het niet eens met het standpunt van verweerder, maar die omstandigheid maakt vanzelfsprekend niet dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Een dekenstandpunt is slechts een eigen visie op de klachtzaak van een deken, waaraan de tuchtrechter, die de klacht moet beoordelen, niet is gebonden. Indien en voor zover het dekenstandpunt in de visie van klaagster onjuistheden bevatte heeft zij dit in de procedure bij de raad van discipline in het ressort Den Haag aan de orde kunnen stellen. De tuchtrechtelijke verwijten van klaagster tegen mr. R zijn reeds ter beoordeling voorgelegd aan de raad van discipline in het ressort Den Haag. Het is niet aan de voorzitter om daarover (nogmaals) een oordeel te geven. 4.4 De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter komt tot de slotsom dat de klacht kennelijk ongegrond is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 mei 2024