Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:95

Zaaknummer

23-736/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de eigen advocaat. Klager stelt dat verweerster hem ten onrechte heeft geadviseerd een machtiging voorlopig verblijf voor zijn echtgenote aan te vragen, terwijl zij wist dat het inkomen van klager hiervoor een belemmering vormde. Klager wordt hierin door de raad niet gevolgd. Bij klager was bekend dat zijn inkomen mogelijk een probleem bij de aanvraag vormde. Daarnaast heeft klager onvoldoende toegelicht dat als de IND wel het door verweerster aan klager genoemde Turks Associatieverdrag bij de aanvraag zou hebben betrokken, dat dit geen verschil voor zijn aanvraag zou hebben gemaakt. De klacht is daarmee ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 mei 2024 in de zaak 23-736/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 13 maart 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 26 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2227642/JS/BF van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 april 2024. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager heeft een dubbele nationaliteit; de Turkse en de Nederlandse nationaliteit. Hij wilde zijn echtgenote, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en in Marokko woont, naar Nederland uitnodigen. In verband daarmee is klager eerder bij andere advocaten en/of het Juridisch Loket geweest. Klager kreeg van hen te horen dat een aanvraag tot verblijf van zijn echtgenote niet ingewilligd zou worden vanwege de te geringe hoogte van zijn inkomen. 2.3 Klager heeft zich op enig moment tot verweerster gewend om hem als advocaat bij te staan. Op 2 september 2022 heeft klager een intake en opdrachtvestigingsformulier ondertekend. klager heeft daarbij aan verweerster de opdracht gegeven om voor zijn echtgenote bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND), een verblijfsvergunning aan te vragen. Partijen zijn daarbij een vast honorarium van € 850,- exclusief btw en exclusief leges IND, overeengekomen. Bij het onderdeel “gronden/verweer” staat op het intake en opdrachtbevestigingsformulier onder meer het inkomen van klager vermeld en ook “beroep op Turks Associatieverdrag”. 2.4 Op 6 september 2022 heeft verweerster aan klager een factuur gezonden voor een bedrag van in totaal € 1.235,50 (bestaande uit het honorarium, leges en btw). Klager heeft dat diezelfde dag betaald. Tevens heeft verweerster op 6 september 2022 bij de IND voor de echtgenote van klager een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: MVV) aangevraagd. Op het aanvraagformulier is aangekruist dat de echtgenote van klager “gezinslid is van een werknemer met de Turkse nationaliteit en met deze werknemer met de Turkse nationaliteit heeft samengewoond”. 2.5 Op 30 december 2022 heeft verweerster desgevraagd aanvullende gegevens met betrekking tot het inkomen van klager naar de IND gezonden. 2.6 Bij besluit van 17 januari 2023 heeft de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid de door klager voor zijn echtgenote gevraagde MVV afgewezen, omdat het gemiddelde inkomen van klager in de maanden januari tot en met december 2022 lager lag dan het wettelijk minimumloon van € 1.756.20 per maand. Klager voldoet daarmee niet aan het middelenvereisten in het Vreemdelingenbesluit. Daarnaast heeft de Staatsecretaris zich in het besluit op het standpunt gesteld dat er in de aanvraag geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of zijn gebleken om van de beleidsregels af te wijken, waarbij onder meer is meegewogen dat klager en zijn echtgenote nooit hebben samengeleefd. Het besluit bevat geen overweging over het Turks Associatieverdrag. 2.7 Op 30 januari 2023 heeft een andere advocaat namens klager een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 17 januari 2023.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij hem inhoudelijk verkeerd heeft geadviseerd en daarvoor ten onrechte geld bij hem in rekening heeft gebracht.

4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING Toetsingskader 5.1 De klacht van klager gaat over de kwaliteit van dienstverlening door de eigen advocaat. In dat kader is het uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Daarbij houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop de advocaat een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat het werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Beoordeling klacht 5.2 De kern van de klacht van klager, zo de raad begrijpt, is dat hij verweerster verwijt dat zij hem ten onrechte heeft geadviseerd een MVV voor zijn echtgenote aan te vragen, terwijl een dergelijke aanvraag geen kans van slagen had vanwege het te lage inkomen van klager. Het verweer van verweerster komt er op neer dat zij stelt dat de IND ten onrechte bij de beoordeling van de aanvraag niet heeft meegewogen dat op klager, vanwege zijn Turkse nationaliteit, het Turks associatieverdrag van toepassing is. Op basis daarvan gelden andere inkomensvoorwaarden bij de aanvraag van een MVV, aldus verweerster. 5.3 De raad volgt klager niet in zijn stelling dat verweerster hier tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van belang daarvoor is dat uit het opdrachtbevestigingsformulier en uit hetgeen klager zelf heeft aangevoerd, blijkt dat het inkomen van klager onderwerp van het intakegesprek is geweest. Daarnaast is door klager niet betwist dat hij eerder ook door andere rechtshulpverleners er op is gewezen dat zijn inkomen mogelijk een probleem zou vormen bij de aanvraag van een MVV. Klager was dus met die omstandigheid bekend toen hij zich tot verweerster wendde. Desondanks heeft klager aan verweerster de opdracht gegeven de aanvraag bij de IND te doen. Die aanvraag is vervolgens op 6 september 2022 door verweerster bij de IND ingediend. Uit de aanvraag blijkt dat verweerster de IND erop heeft geattendeerd dat klager de Turkse nationaliteit heeft. Op 30 december 2022 heeft verweerster desgevraagd aanvullende gegevens met betrekking tot het inkomen van klager naar de IND gezonden. Verweerster heeft daarmee aan haar inspanningsverplichting jegens klager voldaan. Dat de IND, ondanks de in de aanvraag gemelde omstandigheid dat klager de Turkse nationaliteit heeft, bij de beoordeling van de aanvraag niet het Turkse Associatieverdrag heeft meegewogen, is niet een omstandigheid die verweerster is aan te rekenen, maar ligt binnen de verantwoordelijkheid van de IND. Daarnaast heeft klager tegenover het verweer van klaagster onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat ook indien het Turkse Associatieverdrag wel door de IND in de aanvraag zou zijn meegewogen, dit geen enkel verschil voor de uitkomst van de aanvraag zou hebben gemaakt. Dat verweerster klager onjuist heeft geadviseerd staat daarmee niet vast. 5.4 Al met al ziet de raad daarom geen grond voor het oordeel dat verweerster jegens klager niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De klacht is daarmee ongegrond.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en L.C. Dufour, leden, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2024.

Griffier     Voorzitter

Verzonden op: 13 mei 2024