Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-05-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:66

Zaaknummer

24-216/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 21 mei 2024

in de zaak 24-216/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerder

 

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 21 maart 2024 met kenmerk 48|23|146K van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken), van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 07.2 en van de nagekomen e-mail met bijlagen van klager van 28 maart 2024 en de nagekomen e-mail van verweerder van 28 maart 2024.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1       Klager heeft een laminaatvloer laten leggen door X. X heeft hiervoor facturen aan klager gestuurd. Klager heeft een factuur ten bedrage van € 110,00 onbetaald gelaten. X heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerder.

1.2       Bij e-mail van 13 maart 2023 om 16.01 uur heeft verweerder klager namens X gesommeerd om binnen drie dagen over te gaan tot betaling van de hoofdsom van € 110,00 vermeerderd met een bedrag van € 175,00 ter zake incassokosten en een bedrag van € 1,46 ter zake rente. Diezelfde dag, 13 maart 2023, heeft klager aan verweerder medegedeeld dat hij het dossier had doorgestuurd aan A Rechtsbijstand.

1.3       Bij e-mail 16 maart 2023 om 09.01 uur heeft verweerder namens X een tweede sommatie aan klager gestuurd, waarbij hij aan klager heeft medegedeeld dat indien klager niet alsnog binnen drie dagen zou hebben betaald, hij in rechte zou worden betrokken.

1.4       Mr. Van E, werkzaam bij A Rechtsbijstand heeft diezelfde dag, op 16 maart 2023, aan verweerder medegedeeld voor klager op te treden en op de kwestie te zullen terugkomen. Mr. Van E heeft daarna met verweerder gecorrespondeerd en namens klager verweer gevoerd tegen de vordering.

1.5       X heeft vervolgens de vordering laten rusten en geen aanspraak meer gemaakt op betaling.

1.6       Op 30 oktober 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft klager geïntimideerd door buitenproportionele incassokosten in rekening te brengen en korte termijnen te hanteren.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1       De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2       De voorzitter overweegt dat het de taak van verweerder was om de belangen van X te behartigen en om in dat verband de – vermeende – vordering van X op klager te incasseren. In dat verband stond het verweerder vrij om aan klager sommatiebrieven te sturen, daarin betalingstermijnen op te nemen en aan klager een gerechtelijke procedure in het vooruitzicht te stellen indien betaling zou uitblijven. Het is begrijpelijk dat klager de ontvangst van de sommaties als onprettig heeft ervaren, maar dat betekent nog niet dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan intimidatie. Ofschoon het, voor het verstrijken van de in de eerste sommatiebrief gestelde termijn, verzenden van een tweede sommatie, niet zorgvuldig is, levert dit optreden naar het oordeel van de voorzitter geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Deze onzorgvuldigheid is, mede omdat niet is gebleken dat klager door dit handelen in zijn belangen is geschaad, namelijk van onvoldoende gewicht om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.3       De voorzitter overweegt voorts dat het tuchtrecht niet is bedoeld voor het voeren van een discussie over de juistheid van de standpunten van partijen in een civielrechtelijk geschil. Het is aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om een oordeel te geven over de juistheid van de standpunten van partijen en over de vraag of een vordering gegrond is en correct is opgebouwd. Indien en voor zover klager het met de in verweerders sommatiebrieven genoemde vordering niet eens was, konden hij en mr. Van E daartegen verweer voeren en dit is ook gebeurd. Verweerders cliënt heeft kennelijk besloten de kwestie verder te laten rusten en heeft geen aanspraak meer gemaakt op betaling. De kwestie is kortom in het voordeel van klager beslecht. Omdat de voorzitter niet is gebleken dat verweerder de belangen van klager onnodig of onevenredig zonder redelijk doel heeft geschaad, is de klacht kennelijk ongegrond.

4.4       De voorzitter komt tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op  21 mei 2024.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

 

Verzonden op: 21 mei 2024