Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-05-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:124

Zaaknummer

23-630/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 13 mei 2024

in de zaak 23-630/AL/GLD

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 20 november 2023 op de klacht van:

 

 

klager

 

over

 

verweerster

 

 

1. Verloop van de procedure

1.1 Op 6 december 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 18 september 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21/156 van de deken ontvangen.

1.3 Bij beslissing van 20 november 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) klachtonderdelen a en b, voor zover die gaan over het handelen van verweerster in 2012 en 2013 niet-ontvankelijk verklaard en de beide klachtonderdelen voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4 Op 6 december 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 15 maart 2024 . Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd, van het verzetschrift, van de stukken die verweerster in een e-mail van 29 februari 2024 heeft toegestuurd, van de stukken die klager in een e-mail van 6 maart 2024 heeft toegestuurd en van de spreekaantekeningen van klager op de zitting.

 

2. VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager het niet eens is met de beslissing van de voorzitter.

 

3. feiten en klacht

3.1 Uit het verzetschrift en de stukken, de spreekaantekeningen en de verklaringen van verweerder op de zitting is de raad niet gebleken dat klager zich op het standpunt stelt dat de voorzitter onjuiste feiten aan zijn beslissingen ten grondslag heeft gelegd. Het lag op de weg van klager om concreet aan te gevel welke van de door de voorzitter vastgestelde feiten volgens hem onjuist zijn en waarom. Klager heeft dat nagelaten en daarom gaat de raad uit van de juistheid van de door de voorzitter (in de beslissing onder 1.1. t/m 1.10) vastgestelde feiten.

3.2 Voor de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

 

4. BEOORDELING

4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De raad sluit zich bij die beoordeling aan. In aanvulling daarop overweegt de raad als volgt.

4.3 Hoewel de stukken van klager zich niet makkelijk laten lezen, is duidelijk dat de rode draad in zijn verwijt aan verweerster is dat zij haar namens haar cliënte (ex-echtgenote van verweerder) in de procedure(s) een behoefteberekening heeft overgelegd die onjuist is. Op de zitting bij de raad heeft klager verklaard dat hij daar (pas) in oktober 2017 achter is gekomen. Dat helpt klager niet.

4.4 Nog daargelaten dat vaststaat dat de rechter de door klager aan zijn ex-echtgenote verschuldigde onderhoudsbijdrage in mei 2013 heeft vastgesteld, heeft klager namelijk ook als uitgegaan wordt van oktober 2017 te lang gewacht met het indienen van zijn klacht bij de deken. Klager heeft pas in december 2021, derhalve meer dan drie jaren na oktober 2017 de klacht bij de deken ingediend. Alleen in geval van (zeer) bijzondere omstandigheden is overschrijding van de in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet opgenomen vervaltermijn toelaatbaar. Net als de voorzitter is de raad van oordeel dat die omstandigheden zich hier niet voordoen. De raad concludeert op grond van het voorgaande dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.5 Klager is ervan overtuigd dat verweerster niet alleen hem en zijn advocaten, maar ook een deel van de rechterlijke macht bewust op het verkeerde been heeft gezet. De raad geeft geen oordeel over de vraag of klager een onderhoudsbijdrage aan de cliënte van verweerster moet betalen en zo ja, hoe hoog die is. Het behoort namelijk niet tot de taak van de tuchtrechter om de rechtsverhouding tussen klager en zijn ex-echtgenote civielrechtelijk te beoordelen. De raad toetst het gedrag van verweerster aan de in de beslissing van de voorzitter opgenomen tuchtrechtelijke maatstaf. Net als de voorzitter is de raad van oordeel dat klager geen feiten heeft aangevoerd waaruit blijkt dat verweerster stellingen heeft ingenomen waarvan zij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist waren. Op de zitting heeft verweerster toegelicht dat haar cliënte een eigen fiscalist heeft ingeschakeld. Verweerster heeft toegelicht dat zij een fiscale achtergrond heeft en daarom fiscale stukken makkelijker leest dan iemand zonder die achtergrond. Daarmee presenteert verweerster zich evenwel niet als fiscalist. Duidelijk is dat verweerster optrad als advocaat van de ex-echtgenote van klager.  Als advocate hoeft zij in principe alleen de belangen van haar eigen cliënte te behartigen. Partijdigheid is een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet).

4.6 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden voor het overige deel kennelijk ongegrond heeft verklaard. Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M. Jansen , voorzitter, mrs.  S.M. Bosch-Koopmans en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. S.J. Velsink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2024.

 

Griffier                                                                              Voorzitter

 

Verzonden op : 13 mei 2024