Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-05-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:105

Zaaknummer

24-242/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk op grond van ne bis in idem.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 mei 2024 (bij vervroeging) in de zaak 24-242/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:    verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 3 april 2024 met kenmerk K258 2023, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 06 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10 (procedureel). 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager heeft zich tot verweerster gewend voor bijstand bij het starten van een echtscheidingsprocedure en een kort geding over de verblijfplaats van en omgang met het minderjarige kind van klager.  1.2    Op 22 maart 2023 heeft klager bij de deken een (eerste) klacht ingediend over verweerster.  1.3    Deze klacht (met zaaknummer 23-646/DH/DH) is behandeld op de zitting van de Raad van Discipline van 4 december 2023. Klager en verweerster waren daarbij aanwezig. 1.4    Op 5 december 2023 heeft klager een brief met bijlagen ingediend bij de Raad van Discipline. 1.5    Op 11 december 2023 heeft de Raad van Discipline aan klager bericht dat hij geen stukken meer kan indienen en dat zijn bericht daarom niet aan het dossier wordt toegevoegd.  1.6    Op 12 december 2023 heeft klager dezelfde brief bij de deken ingediend als (tweede) klacht over verweerster. 1.7    Op 15 januari 2024 heeft de Raad van Discipline op de eerste klacht van klager beslist (ECLI:NL:TADRSGR:2024:9). Uit de beslissing volgt dat klager verweerster onder meer het volgende verwijt heeft gemaakt: a) Zij is tekortgeschoten in de behartiging van klagers belangen door geen echtscheidingsverzoek in te dienen en door geen kortgedingprocedure te starten c.q. geen voorlopige voorzieningen te vragen. Dit klachtonderdeel is gegrond verklaard en aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. De klacht is voor het overige ongegrond verklaard. In de beslissing is door de Raad van Discipline nog overwogen: “3.2     Klager stelt dat verweerster de samenwerking en communicatie eenzijdig heeft beëindigd. Verweerster liegt en blijft liegen door te stellen dat klager onbereikbaar was. (…) 5.2 Klager heeft ter zitting ook een toelichting gegeven op verweersters bijstand in december 2022. Voor zover klager daarover ook heeft willen klagen, geldt dat hij dat te laat en niet of onvoldoende onderbouwd heeft gedaan. In artikel 46c van de Advocatenwet is namelijk bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. De raad zal eventuele verwijten over verweersters bijstand vóór 30 december 2022 daarom buiten beschouwing laten.” 1.8    Op 5 maart 2024 heeft de deken van de Orde van Advocaten te Den Haag aan klager en verweerder haar standpunt gegeven over de door klager op 12 december 2023 ingediende klacht. 1.9    Na betaling van het griffierecht door klager, heeft de deken op 3 april 2024 deze klacht doorgestuurd naar de Raad.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster] het volgende.  a)    Verweerder heeft, zoals ook tijdens de gehele klachtprocedure, ook tijdens de zitting van 4 december 2023 gelogen en een valse verklaring afgelegd.  Toelichting: klager stelt dat verweerster keihard heeft gelogen, niet te vertrouwen is en niet integer is. In plaats van erkenning komt verweerster met verschillende keiharde leugens welke zij totaal niet aantoont. b)    Verweerster heeft klagers belangen niet behartigd en heeft haar werk niet gedaan.  Toelichting: klager moest continu achter verweerster aan. Zij heeft niet gereageerd op verschillende e-mails van klager in december 2022. Zij heeft zich niet aan de afspraak gehouden, te weten het starten van een procedure. Zij heeft zonder klagers toestemming en tegen zijn belang in gehandeld. Verweerster heeft te veel tijd verspild en heeft klagers zaak kapot gemaakt. Hierdoor heeft hij zijn kinderen lange tijd niet gezien. 2.2    Klager wenst een schadevergoeding voor de door hem geleden emotionele en financiële schade.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Beoordeling ontvankelijkheid klacht 4.1    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Het voormelde beginsel brengt dan ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is.  4.2    Klachtonderdeel b) ziet op verweersters bijstand aan klager. Klager heeft in de eerdere klachtzaak (met kenmerk 23-646/DH/DH) al geklaagd over de belangenbehartiging door verweerster en op die klacht is door de Raad van Discipline beslist. Klager kan verweersters bijstand niet nogmaals aan de orde stellen in een nieuwe klachtzaak. Hoewel de Raad van Discipline in die zaak niet heeft geoordeeld over de bijstand van verweerster voor 30 december 2022, kan klager ook daar nu niet over klagen. Klager had zijn klachten op dit punt, nu het hetzelfde feitencomplex betreft, in één keer kenbaar moeten maken. Dit betekent dat dit klachtonderdeel strandt op het hiervoor weergegeven ne bis in idem-beginsel. 4.3    Klachtonderdeel a) ziet op het – volgens klager – door verweerster liegen op de zitting van de raad van 4 december 2023. Klager had in die klachtprocedure reeds het standpunt ingenomen dat verweerster loog. Verweerster zal haar standpunt ter zitting hebben herhaald en toegelicht. Klager heeft daarop ook zijn standpunt kunnen geven. Uit de beslissing van 15 januari 2024 volgt dat de Raad van Discipline klagers stellingname over het liegen door verweerster heeft meegenomen (3.2 van de beslissing). Nu dit verwijt reeds onderdeel is geweest van de eerdere klachtzaak, kan dit niet nogmaals aan de orde worden gesteld in een nieuwe klacht. Ook dit klachtonderdeel strandt daarom op het ne bis in idem-beginsel.   4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. Tot slot 4.5    Voor zover klager in deze klachtprocedure schade vergoed wenst te krijgen, geldt dat daarvoor geen grond is, omdat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard. De voorzitter voegt daaraan toe dat klager zijn schade niet of nauwelijks heeft onderbouwd en de mogelijkheden tot toekenning van schadevergoeding in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt zijn. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024 (bij vervroeging).