Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-05-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:130

Zaaknummer

24-065/AL/NN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. De klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een precaire familiezaak is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 13 mei 2024

in de zaak 24-065/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over

 

verweerster

 

1. Verloop van de procedure

1.1 Op 27 juni 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 25 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2023 KNN075 / 2246233 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 maart 2024. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

 

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klaagster was in verwachting toen zij en haar partner uit elkaar gingen. Klaagster had toen al een zoontje in de peuterleeftijd.

2.2 Verweerster is opgetreden als advocaat van de ex-partner van klaagster. Op 6 augustus 2021 heeft verweerster klaagster teruggebeld, nadat zij klaagster namens haar cliënt op 5 augustus 2021 een brief had gestuurd waarin zij mediation voorstelde.

2.3 Op 5 oktober 2021 is de zoon van klaagster en de cliënt van verweerster geboren.

2.4 Op 17 februari 2022 heeft verweerster namens haar cliënt een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank. Er is een bijzonder curator benoemd.

2.5 Na indiening van het verzoekschrift is ook klaagster bijgestaan door een advocaat.

2.6 Op 21 november 2022 heeft de advocaat van klaagster uitstel verzocht van een op 29 november 2022 geplande zitting bij de rechtbank. Verweerster heeft daartegen schriftelijk bezwaar gemaakt. De zitting heeft op 29 november 2022 plaatsgevonden.

2.7 In een beschikking van 31 januari 2023 heeft de rechtbank de cliënt van verweerster vervangende toestemming verleend om zijn zoon te erkennen en heeft de rechtbank de werkzaamheden van de bijzonder curator als beëindigd beschouwd. Verder heeft de rechtbank in die beschikking beslissingen genomen over het gezag over de zoon, de hoofdverblijfplaats van de zoon en de zorgregeling ten aanzien van de zoon.

 

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door haar niet te gunnen om eerst in alle rust het kind te krijgen en door zich escalerend op te stellen, meer specifiek door:

in het telefoongesprek met klaagster op 6 augustus 2021 te zeggen (dreigen) dat klaagster maar geen kind had moeten krijgen met haar ex-partner; zich in dat telefoongesprek af te vragen (en te dreigen) of ze het op een contra-indicatie bij de rechter moest gooien omdat klaagster niet voor haar kind zou kunnen zorgen; het opzettelijk verdraaien van woorden en zaaien van verwarring; niet zorgvuldig te handelen; verweerster had met de rechtbank kunnen bellen voor het schriftelijke bezwaar tegen het verzoek tot uitstel van de zitting te versturen; relevante informatie over financiën van haar cliënt niet te verschaffen.

 

4. VERWEER

De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5. BEOORDELING

Nagekomen producties van klaagster

5.1 Klaagster heeft op 4 maart 2024 stukken ingediend voor de mondelinge behandeling van 15 maart 2023. Dit is buiten de in artikel 2.4.2 van het procesreglement (van de raden van discipline) voorgeschreven termijn. De stukken behoren daarom niet tot het klachtdossier.

Maatstaf

5.2 Het gaat in deze zaak om een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Partijdigheid is een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Aan een advocaat komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid van advocaten is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.3 De raad zal de klachten beoordelen aan de hand van deze maatstaf.

5.4 De klachten tegen verweerster zijn gebaseerd op de overtuiging van klaagster dat verweerster haar op weinig respectvolle wijze heeft bejegend en onder druk gezet, dat de langslepende procedure aan verweerster is te wijten en dat dit alles schadelijk is geweest voor haar en haar kinderen.

5.5 Gelet daarop stelt de raad voorop dat van het handelen van een advocaat onvermijdelijk druk uitgaat voor de wederpartij en zeker in een precaire familierechtzaak als deze in een voor klaagster kwetsbare periode zoals zij die schetst. De raad is het met klaagster eens dat een advocaat in familiekwesties als deze in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-partners/ouders. Van een advocaat mag alsdan een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht juist omdat ook andere belangen in die zaken een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Dat betekent alleen niet dat verweerster zich heeft te gedragen zoals klaagster dat wenst.

5.6 Met het (partijdig) voor het voetlicht brengen van de wensen en visie van haar cliënt, eerst bij klaagster en vervolgens in een verzoekschrift bij de rechtbank, heeft verweerster het geschil tussen haar cliënt en klaagster naar het oordeel van de raad niet onnodig gepolariseerd. Evenmin spreekt daaruit dat klaagster heeft gefungeerd als ongefilterd doorgeefluik. Duidelijk is dat onderling overleg tussen klaagster en de cliënt van verweerster niet tot een oplossing heeft geleid en later ook niet toen dat overleg plaatsvond onder begeleiding van een mediator. Uit de beschikking van de rechtbank van 31 januari 2023 blijkt dat partijen er ook na de zitting van 29 november 2022 niet in zijn geslaagd de erkenning door de cliënt van verweerster van zijn zoon (terwijl zij het daar over eens waren) in onderling overleg te regelen, zodat (ook) daarvoor een beslissing van de rechtbank nodig was.

5.7 Klaagster verwijt verweerster dat zij de wensen en visie van haar cliënt ook (in de maanden) voor haar bevalling aan haar kenbaar heeft gemaakt, terwijl zij verweerster duidelijk had gemaakt dat niet te willen. Gelet op het belang van haar cliënt, te weten een ouderrelatie met zijn zoon, heeft verweerster daarmee niet de grenzen overschreden van de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij had. 

5.8 Op basis van alleen de verklaring en telefoonaantekeningen van klaagster kan de raad niet vaststellen dat verweerster in het telefoongesprek van 6 augustus 2021 heeft gezegd wat zij volgens klaagster heeft gezegd. Verweerster heeft dat nadrukkelijk betwist. De raad stelt vast dat verweerster zich in de (in het geding gebrachte) schriftelijke correspondentie niet in die bewoordingen over klaagster uitlaat. Klachtonderdelen a) en b) zijn daarom ongegrond.

5.9 De juistheid van het verwijt dat verweerster op een klachtwaardige wijze anderszins woorden van klaagster heeft verdraaid en verwarring heeft gezaaid, is, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet komen vast te staan en dus evenmin de gegrondheid daarvan.

5.10 Wat verder door klaagster naar voren is gebracht, wat verweerster verder niet heeft betwist, rechtvaardigt niet de conclusie dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het gaat hier om zaken als:

dat klaagster volgens verweerster geen mediation wil, terwijl zij dat wel wil, maar pas enige tijd na de bevalling; dat klaagster op onderdelen wel afspraken met haar ex-partner had gemaakt; dat een enkele reis van de woning van haar ex-partner naar haar huis/de opvang 35 minuten is en niet ongeveer een uur reisafstand; dat klaagster en haar ex-partner niet twee keer naar een mediator zijn gegaan, maar één keer en klaagster het verzoekschrift heeft ontvangen vlak voor een tweede mediationgesprek.

Verweerster mocht afgaan op de informatie van haar cliënt en klaagster heeft voldoende tijd en gelegenheid gehad om de betreffende door verweerster namens haar cliënt ingenomen stellingen te weerspreken in de procedure. De raad zal klachtonderdeel c) dan ook ongegrond verklaren.

5.11 Klaagster verwijt verweerster dat zij onvoldoende oplossingsgericht is en/of zich onvoldoende heeft ingespannen om overleg tussen klaagster en haar ex-partner mogelijk te maken. Dit verwijt is naar het oordeel van de raad onterecht. Verweerster is niet gehouden om tegen de wil van haar cliënt in met klaagster in overleg te gaan en/of te blijven. Het is aan verweerster en haar cliënt om gezamenlijk (zonder klaagster) de strategie te bepalen. Zo kon verweerster in februari 2022 een verzoekschrift indienen. Anders dan klaagster meent, hoefde verweerster toen niet eerst klaagster in een brief vragen te stellen en/of verzoeken te doen. Dat verweerster is aangesloten bij de vFas maakt dat niet anders.

5.12 Verweerster heeft schriftelijk en gemotiveerd bezwaar aangetekend tegen het door klaagster verzochte uitstel van de zitting en tegen de daarvoor door klaagster aangedragen redenen, waaronder dat zij optreedt als mantelzorger voor haar ouders. Verweerster heeft in het bezwaar tegen dit uitstel namens haar cliënt aan de rechtbank laten weten de trieste situatie van de ouders van klaagster niet te bagatelliseren, maar betwist wel dat zij mantelzorger is althans dat dit het verschijnen op zitting van een half dagdeel niet in de weg staat. Advocaten – en dus ook verweerster – mogen ervan uitgaan dat de informatie die zijn van hun cliënt hebben gekregen, juist is. Verweerster is dan ook niet de haar als advocaat van de wederpartij toekomende ruime mate van vrijheid te buiten gegaan. Anders dan klaagster meent, is verweerster niet gehouden om eerst bij de rechtbank telefonisch te informeren naar de status van het uitstelverzoek. Volgens klaagster had verweerster dat moeten doen omdat zij er dan achter gekomen zou zijn dat het uitstel niet werd verleend. De raad zal klachtonderdeel d) daarom ongegrond verklaren.

5.13 Klaagster verwijt verweerster tot slot dat zij pas vlak voor de zitting gegevens heeft verstrekt over wat haar ex-partner aan cryptovaluta had. Dit is volgens klaagster van belang voor de berekening van de kinderalimentatie. Volgens verweerster is dat niet zo en spelen de cryptovaluta geen rol bij de berekening. De raad gaat niet in op wie van hen gelijk heeft. Het behoort namelijk niet tot de taak van de tuchtrechter om de rechtsverhouding tussen klaagster en de cliënt van verweerster civielrechtelijk te beoordelen. De raad toetst het gedrag van verweerster aan de hiervoor opgenomen tuchtrechtelijke maatstaf. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. De gegevens zijn verstrekt, nog daargelaten of die van belang zijn voor gevraagde beslissing.

5.14 De raad komt tot de slotsom dat de klacht over verweerster als advocaat van de wederpartij ongegrond is.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. S.J. Velsink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2024.

Griffier                                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 13 mei  2024