Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-05-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:70
Zaaknummer
24-085/DB/LI
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een herzieningsprocedure. Verweerder heeft het herzieningsverzoek onvoldoende voortvarend behandeld en heeft klager ook onvoldoende geïnformeerd over de voortgang van de zaak. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld voor zover hij klager heeft geïnformeerd over de afwijzing van het herzieningsverzoek. Niet onderbouwd dat verweerder klager en zijn familie zou hebben beledigd. Dat verweerder niet over de zaak met klagers familie wilde corresponderen zonder dat hij daarvoor toestemming had van klager, is juist wat van een advocaat wordt verwacht. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 21 mei 2024 in de zaak 24-085/DB/LI naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 mei 2022 heeft klager bij de deken geklaagd over verweerder. De klacht is door klager aangevuld op 2 juni 2022. De deken heeft op 17 oktober 2022 een bemiddelingsgesprek met klager en verweerder gehouden, waarna het klachtdossier vervolgens door de deken is gesloten. In februari 2023 heeft klager aan de deken verzocht om de klacht door te zenden aan de raad. Op 2 juli 2023 en 11 juli 2023 heeft klager zijn klacht aangevuld. 1.2 Op 2 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K22-059 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 april 2024. Daarbij waren klager, bijgestaan door [mevrouw J.], en verweerder aanwezig. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1.1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klager van 5 februari 2024, de stukken die klager op 13 februari 2024 aan de griffie in persoon heeft overhandigd en de e-mails van klager van 14 februari 2024. De raad heeft ook kennisgenomen van de nagekomen stukken van verweerder van 26 februari 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Op 6 december 2004 is klager door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, wegens het onder andere afpersen, oplichten, mishandelen en bedreigen van mevrouw D. Ook is klager veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel van € 75.856,-. De veroordeling is onder meer gebaseerd op ondersteunende verklaringen van mevrouw [R.] en mevrouw [J.]. Het arrest geeft ook blijk van de valse aangifte van mevrouw [R.] en dat mevrouw [J.] haar verklaring op meerdere momenten heeft ingetrokken. 2.3 Klager heeft zich, na eerst te zijn bijgestaan door een andere advocaat, in december 2011 tot verweerder gewend om een herzieningsverzoek in te dienen bij de Hoge Raad. 2.4 Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de herzieningsmogelijkheden. Op 19 september 2013 heeft mevrouw [J.] een, ten opzichte van haar eerdere belastende verklaring jegens klager, nieuwe verklaring afgelegd. 2.5 Op 20 maart 2014 heeft verweerder een nieuwe opdrachtbevestiging gestuurd aan klager vanuit zijn nieuwe, eigen advocatenkantoor. Daarin is onder meer opgenomen: “[…] Ik heb u geinformeerd over de aard van herzieningszaken en dat er een hoge drempel bestaat voor de Hoge Raad voor het aannemen van een novum ex artikel 457 Sv. […] Nieuwe getuigenverklaringen kunnen onder bepaalde voorwaarden een novum zijn maar in de meeste gevallen – zoals zeker in uw zaak waarin de verklaringen van mevrouw [J.] en mevrouw [R.] reeds zijn gebruikt voor de bewezenverklaring – is er meer aan nieuwe feiten nodig. Zoals ik u heb geinformeerd tijdens onze bespreking is het van belang dat er ook een volledig dossier wordt verkregen vanuit het Gerechtshof Amsterdam. Er kan pas immers duidelijkheid bestaan over wat nieuw is, indien nagegaan kan worden wat bekend was bij het Hof. […] Zoals ik u informeerde is het Hof verzocht om het volledige dossier in uw zaak te verkrijgen maar kan het verkrijgen van het volledige dossier een geruime tijd in beslag nemen (zo is ook mijn ervaring in andere herzieningszaken). Mijn werkzaamheden zullen o.a. bestaan uit het bestuderen van de stukken in het dossier, horen van getuigen, onderzoek naar herzieningsmogelijkheden en opstellen van een eventueel herzieningsverzoek. […]” 2.6 Verweerder heeft nadien het dossier opgevraagd en stukken ingezien bij het gerechtshof. 2.7 Op 8 december 2014 heeft mevrouw [R.] verklaard een valse aangifte te hebben gedaan op aandringen van het slachtoffer. 2.8 Klager is in 2016 aangehouden en vervolgens, omdat hij niet aan de schadevergoedingsmaatregel had voldaan, in detentie geplaatst. Klager is 112 dagen in hongerstaking gegaan. Verweerder heeft onder meer met de behandelend arts, de Belgische ambassade en de Openbaar Ministerie gecorrespondeerd om een opschorting van de detentie te bewerkstelligen. De detentie is vervolgens per 27 januari 2017 opgeschort voor de duur van acht maanden, onder de voorwaarde dat klager zich na zijn medisch herstel opnieuw zou melden bij de penitentiaire inrichting. Klager heeft zich nadien niet gemeld bij de penitentiaire inrichting. Klager en verweerder hebben sindsdien langdurig geen contact gehad, ondanks diverse tussentijdse verzoeken van verweerder, tot eind 2019 dan wel begin 2020. 2.9 Vanaf eind 2019 tot in ieder geval 6 april 2021 hebben mevrouw [R,.], mevrouw [J.] en diverse anderen die stelden familie van klager te zijn, zich tot verweerder gewend om informatie te verkrijgen over de herzieningsprocedure. Verweerder heeft dit contact geweigerd onder de mededeling dat hij enkel na toestemming van klager met hen kon corresponderen over de zaak. Van klager is geen bericht ontvangen waaruit een dergelijke toestemming volgde. 2.10 Tussen eind juni 2020 en 12 november 2021 is opnieuw geen contact geweest tussen klager en verweerder. Verweerder heeft vervolgens om een bespreking in persoon gevraagd. Vanwege de coronamaatregelen en omdat klager vanwege zijn openstaande detentie niet naar Nederland wilde komen, is dit een lange tijd niet mogelijk gebleken. Op 23 december 2021, nadat verweerder een eerdere afspraak in die maand wegens een corona-besmetting moest afzeggen, is verweerder naar Antwerpen afgereisd en heeft de bespreking plaatsgevonden. 2.11 Op 20 januari 2022 schreef verweerder aan klager: “[…] Op basis van deze nieuwe feitelijke gegevens [de verklaringen van mevrouw [J.]en mevrouw [R.]] is een herzieningsprocedure gestart bij de Hoge Raad. Van belang hierin is wel geweest dat de verklaringen die door mevrouw [J.] waren gedaan tegenover mij als advocaat, geverifieerd moesten worden ten tijde van het indienen. Met mevrouw [R.] had ik wel contact maar niet met mevrouw [J.] en zij kon mij dus niet de juistheid van haar verklaring bevestigen. Ik heb getracht contact met haar te krijgen en heb hierin ook de hulp gevraagd van de Advocaat-Generaal die destijds ook betrokken was bij de tenuitvoerlegging van de straf vanuit het Hof Amsterdam, zulks in het kader van de schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer. Op enig moment zou er sprake van zijn dat mevrouw [J.] haar verklaring zou willen intrekken voor de Hoge raad. Hiertoe zou contact zijn opgenomen met iemand bij de Hoge Raad die zich kenbaar had gemaakt als mevrouw [J.]. Van belang was voor mij om duidelijkheid te krijgen of mevrouw [J.] wel of niet achter haar nieuwe verklaring zou staan. Hier is lange tijd onduidelijkheid over gebleven en hierdoor is de zaak helaas lang stil blijven liggen. Uiteindelijk is na overleg met de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad bepaald dat de laatste verklaring van mevrouw [J.] gebruikt kan worden voor de herzieningsprocedure. Daarbij is er moeite getracht om het dossier te verkrijgen van de zaken uit 1996 en 1997 […] nu het Hof die ook gebruikt heeft voor de bewezenverklaring. Van belang hierbij is dat uit de verklaringen die destijds zijn afgelegd ook afstemming zou kunnen blijken, net als in de zaak van [mevrouw D.] Deze verklaringen zijn uiteindelijk niet verkregen kunnen worden. […] Ook is getracht nog duidelijkheid te verkrijgen over de eventuele medewerking vanuit de heer [W. B.] teneinde meer duidelijkheid te krijgen over de precieze rol die [mevrouw D.] heeft gespeeld bij het verkrijgen van de gelden vanuit [de heer W. B.]. Ook is moeite genomen in het verkrijgen van de geluidsopname van de opgenomen telefoongesprekken, om hieruit duidelijkheid te krijgen dat [mevrouw D.] weet had van de opgenomen gesprekken alsook dat zij op meerdere momenten u probeerde belastende uitspraken te laten doen (waar u niet op heeft gereageerd). Door alle bovenstaande omstandigheden heeft de zaak lang geduurd voordat deze duidelijk was voor de herzieningsprocedure. […] Zoals besproken verwacht ik op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen in de herzieningszaak van de Hoge Raad.” 2.12 Begin 2022 zou een herzieningsverzoek ingediend worden bij de Hoge Raad. Omdat het bijgevoegde arrest van het gerechtshof niet compleet was, is het herzieningsverzoek ingetrokken voorafgaande aan de ontvangst bij de Hoge Raad. Verweerder heeft vervolgens het arrest opgevraagd bij het gerechtshof. 2.13 Op 23 mei 2022 is het herzieningsverzoek vervolgens – met een compleet arrest – ingediend. Ter onderbouwing van het herzieningsverzoek zijn de verklaringen van mevrouw [R.] en mevrouw [J.] bijgevoegd. 2.14 Op 17 oktober 2022 heeft de deken een bemiddelingsgesprek met klager en verweerder gehouden, waarin verweerder heeft toegezegd klager op de hoogte te stellen van ontwikkelingen in zijn zaak op het inmiddels bekend geworden e-mailadres van klager. 2.15 Bij uitspraak van 8 november heeft de Hoge Raad het herzieningsverzoek afgewezen, omdat de verklaringen van mevrouw [R.] en mevrouw [J.] al zijn meegenomen in de procedure uit 2004 en er geen verder ‘novum’ is. 2.16 Op 9 november 2022 heeft verweerder aan klager verzocht om telefonisch contact op te nemen in verband met de herzieningsprocedure. Op 21 november 2022 heeft verweerder het verzoek herhaald, nadat verweerder klager niet per telefoon of WhatsApp heeft kunnen bereiken. Verweerder heeft het arrest op 4 december 2022 naar klager verzonden en heeft sindsdien geen contact meer met hem kunnen krijgen om de inhoud van het arrest te bespreken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft de herzieningsprocedure van klager onvoldoende voortvarend opgepakt en komt toezeggingen over een periode van 14 jaar niet na; b) Verweerder informeert klager niet over de voortgang en zijn werkzaamheden in de zaak en biedt klager geen inzage in zijn dossier; c) Verweerder heeft al na twee weken na het gesprek van 17 oktober 2022 bij de deken een negatieve beslissing van de Hoge Raad over het herzieningsverzoek doorgezonden. d) Verweerder heeft klager en zijn familie meerdere malen beledigd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader 5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat. Gezien het bepaalde bij artikel 46 van de Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.2 De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan de goede taakuitoefening van een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst niet rechtstreeks aan de gedragsregels, maar aan de wettelijke betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet, zoals die in de gedragsregels nader is uitgewerkt. Over welke periode oordeelt de raad? 5.3 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Deze termijn start op het moment dat de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat dan om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij de klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager. Op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet blijft na afloop van de vervaltermijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 5.4 De raad stelt vast dat klager voor het eerst heeft geklaagd op 30 mei 2022. Hoewel de deken het dossier na het bemiddelingsgesprek van 17 oktober 2022 heeft gesloten, blijkt uit de verzoeken van klager uit in ieder geval februari 2023 om de klacht door te zenden aan de raad dat de klacht – wat klager betreft – niet als afgesloten beschouwd kon worden. De berichten van 2 juli 2023 en 11 juli 2023 worden door de raad dan ook beschouwd als aanvulling op de klacht van 30 mei 2022. 5.5 Het voorgaande heeft als gevolg dat de raad enkel zal oordelen over het handelen van verweerder in de periode vanaf 30 mei 2019. Wat verweerder wel of niet gedaan zou hebben in de tijd daarvóór, is iets waarover de raad niet kan meer kan beslissen gelet op de vervaltermijn van drie jaar uit artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet. Klachtonderdelen a) en b): het herzieningsverzoek 5.6 Klager verwijt verweerder – kort samengevat – dat hij de herzieningsprocedure niet voortvarend heeft opgepakt, klager geen informatie gaf over de voortgang in de procedure en hem aan het lijntje heeft gehouden. 5.7 Vanaf de periode waarover de raad kan oordelen, zoals hiervoor genoemd in overweging 5.5, was klager al ruim 8 jaar bezig met de herzieningsprocedure van klager, die zich eind 2011 bij verweerder had gemeld met zijn zaak. Het is de raad niet gebleken dat verweerder vanaf dat moment voldoende helder is geweest in zijn communicatie richting klager over de werkzaamheden die hij op dat moment al had verricht en nog zou gaan verrichten ten behoeve van een succesvol herzieningsverzoek. Verweerder heeft weliswaar in zijn opdrachtbevestiging uit 2014 toegelicht wat de slagingskansen van een eventueel herzieningsverzoek waren en welke werkzaamheden hij daarvoor onder andere moest doen, maar het lag op de weg van verweerder om klager daarover ook gedurende het verloop van de tijd actief over te blijven informeren. Gebleken is dat klager al geruime tijd in de veronderstelling was dat verweerder het herzieningsverzoek al in 2014 zou hebben ingediend bij de Hoge Raad. Hoewel afgevraagd kan worden of klager daar terecht op heeft vertrouwd, had verweerder dit misverstand eerder kunnen rechtzetten als hij klager voldoende had geïnformeerd over de zaak. 5.8 In dat verband acht de raad het ook van belang dat klager vanaf zijn strafopschorting per 27 januari 2017 met de noorderzon was vertrokken. Pas eind 2019, dan wel begin 2020, heeft hij weer contact opgenomen met verweerder. Het kan verweerder dan ook niet worden tegengeworpen dat hij klager in de tussentijd niet heeft kunnen informeren. Op het moment dat klager echter weer bereikbaar was voor verweerder, had verweerder klager wel op de hoogte moeten houden van de voortgang in de zaak. Dat heeft verweerder onvoldoende gedaan. Uit het dossier maakt de raad op dat verweerder pas op 23 december 2021 voor het eerst weer inhoudelijk met klager heeft gesproken over de zaak, toen hij naar Antwerpen is afgereisd om klager persoonlijk te spreken. De raad stelt vast dat klager en verweerder weliswaar tussentijds per WhatsApp hebben gecommuniceerd, maar die berichten zijn veelal beperkt tot verzoekjes om elkaar te bellen. Als verweerder klager tijdens die telefoongesprekken wél heeft geïnformeerd over de procedure, dan had verweerder dat (mede gelet op gedragsregel 16 lid 1) schriftelijk moeten vastleggen. Het ontbreken van die schriftelijke vastlegging dient voor risico van verweerder te komen. 5.9 De raad ziet dat verweerder klager op 20 januari 2022 uitgebreid (schriftelijk) op de hoogte heeft gebracht van de werkzaamheden die hij tot op dat moment heeft verricht met het oog op het vergroten van de kansen van de herzieningsprocedure. Daarna is het herzieningsverzoek kennelijk wel ingediend. Eerst in januari 2022 met een incompleet arrest van het gerechtshof, waardoor verweerder dit verzoek heeft moeten intrekken, en vervolgens op 23 mei 2022 met die keer een compleet arrest. Niet gebleken is dat klager ook hierover voldoende is geïnformeerd. 5.10 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder het herzieningsverzoek van klager onvoldoende voortvarend heeft behandeld en klager daarin ook onvoldoende heeft geïnformeerd. Hoewel de raad ook begrijpt dat een herzieningsverzoek niet aan een strikte termijn is gebonden en het voor verweerder grote moeite kan kosten om een bepaald ‘novum’ te vinden, dient hij zijn cliënten wel voldoende te informeren over (de voortgang in) de zaak. Dat heeft verweerder niet gedaan, waardoor klager er onterecht van uitging dat hij zijn zaak al jaren bij de Hoge Raad lag. Verweerder heeft dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad zal klachtonderdelen a) en b) gegrond verklaren. Klachtonderdeel c): beslissing van de Hoge Raad 5.11 Klager verwijt verweerder verder dat hij twee weken na het bemiddelingsgesprek met de deken van 17 oktober 2022 plotseling met een beslissing van de Hoge Raad aankwam. De raad acht dat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De Hoge Raad heeft op 8 november 2022 beslist op het herzieningsverzoek. Dat dit toevallig kort na het bemiddelingsgesprek is geweest, is iets waar verweerder geen invloed op had. Bovendien is het de raad niet duidelijk waarom verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld door klager te informeren over de beslissing op het herzieningsverzoek. Klachtonderdeel c) is dan ook ongegrond. Klachtonderdeel d): beledigen van klager en zijn familie 5.12 Tot slot wordt verweerder verweten dat hij klager en zijn familie zou hebben beledigd. Klager heeft dat niet verder onderbouwd. De raad ziet dan ook geen aanknopingspunt in dit vergaande verwijt. Voor zover klager daarmee de WhatsAppcorrespondentie bedoelt die mevrouw [R.], mevrouw [J.] en vele anderen met verweerder voerden over de zaak van klager, ziet de raad in die correspondentie niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Als advocaat dient verweerder vertrouwelijk om te gaan met de zaak van klager. Hij mocht dus ook niet met de familieleden of andere bekenden van klager spreken over de zaak zonder uitdrukkelijke toestemming van klager. Verweerder heeft in dat opzicht juist gehandeld zoals dat van een advocaat wordt verwacht. Klachtonderdeel d) is ongegrond. Conclusie en afsluitende overwegingen 5.13 Op grond van het voorgaande zal de raad klachtonderdelen a) en b) gegrond verklaren. Klachtonderdelen c) en d) zijn ongegrond. 5.14 De raad acht het tot slot nog nodig om het volgende aan klager mee te geven. De raad is van oordeel dat verweerder meer had moeten doen om klager te informeren over de voortgang van zijn zaak. Hoewel de zaak lang heeft geduurd, heeft verweerder wel getracht om informatie te verzamelen voor een succesvol herzieningsverzoek. Dat verweerder klager zou hebben aangezet om in hongerstaking te gaan, zoals door hem wordt gesteld, kan de raad op geen enkele wijze volgen. Dat klager die keuze heeft gemaakt, kan hij niet op verweerder afschuiven. Verweerder heeft zich bovendien, zo blijkt uit het dossier, direct daarop ingezet om klager uit de penitentiaire inrichting te kunnen krijgen. Dat is hem ook gelukt. Klager is daarna zelf bijna drie jaar verdwenen, te weten van januari 2017 tot eind 2019, waardoor verweerder ook niet met hem kon communiceren. Dat verweerder klager vervolgens onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn zaak, rechtvaardigt geenszins de vergaande beschuldigingen van klager dat verweerder hem en zijn familie zou hebben verraden, hun levens zou hebben gemanipuleerd, ervoor heeft gezorgd dat klager niet meer goed kan lopen of dat zij de dood door hem zagen.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft klager een langere periode in het ongewisse gelaten over de stand van zaken in de herzieningsprocedure. Ook heeft hij klager niet voldoende geïnformeerd over de werkzaamheden die hij in de zaak wel heeft uitgevoerd. Verweerder heeft daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, zodat de raad het daarom noodzakelijk acht om een maatregel op te leggen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij na het gesprek met de deken van 17 oktober 2022 zijn werkwijze heeft aangepast. Inmiddels informeert hij zijn cliënten in herzieningsprocedures periodiek over de stand van zaken, zelfs als daarin geen vooruitgang heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft daarmee blijk gegeven van wat er aan zijn praktijkvoering schortte: het actief informeren van cliënten en het schriftelijk vastleggen van die informatie. De raad volstaat daarom met de oplegging van een waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline: - verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond; - verklaart klachtonderdelen c) en d) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4;
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. M. Callemeijn en H.M.S. Cremers, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 mei 2024