Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-05-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:122
Zaaknummer
24-036/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft klager naar het oordeel van de raad gedurende de procedures die hij voor klager voerde onvoldoende geïnformeerd door hem onvoldoende op te hoogte te houden van de voortgang van zijn zaken en van lopende termijnen. Ook heeft klager op onzorgvuldige wijze zijn opdracht neergelegd. Verder heeft verweerder klager een vaststellingsovereenkomst voorgehouden waarin naar het oordeel van de raad buitenproportionele voorwaarden stonden die klager eerst moest accepteren alvorens verweerder een memorie van grieven zou indienen. Maatregel: voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van zes weken, met een proeftijd van twee jaar.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 6 mei 2024
in de zaak 24-036/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1. Verloop van de procedure
1.1 Op 10 november 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 12 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 22/143 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 maart 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2.FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager is door de strafrechter in Duitsland wegens computerfraude veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren.
2.2 In die strafzaak is H. als getuige gehoord en die heeft - kort gezegd - verklaard dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan fraude.
2.3 Klager is van mening dat H. opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd, welke verklaring vervolgens gebruikt is bij de bewezenverklaring in de strafzaak tegen klager. Namens klager heeft verweerder H. gedagvaard, omdat H. volgens klager een meinedige verklaring heeft afgelegd en dit een onrechtmatige daad is jegens klager, waardoor klager schade heeft geleden. Klager heeft gevorderd dat H. wordt veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan klager, bestaande uit de gerechtskosten van de strafzaak in Duitsland, gederfde inkomsten, immateriële schade als gevolg van detentie en reputatieschade.
2.4 Bij vonnis van 10 februari 2021 heeft de rechtbank de vorderingen van klager afgewezen.
2.5 Klager is van dat vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof in Amsterdam. Op 12 september 2022 heeft de mondelinge behandeling bij het gerechtshof plaatsgevonden en bij arrest van 25 oktober 2022 heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en klager veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
2.6 In de Duitse strafzaak zijn ook getuigenverklaringen tegen klager afgelegd door D, E, en S. Ook deze getuigen zijn namens klager door verweerder gedagvaard wegens het afleggen van een valse - meinedige - verklaring, hetgeen een onrechtmatigde daad jegens klager oplevert en waardoor klager stelt schade te hebben geleden. Bij vonnissen van de rechtbank 21 april 2022 zijn ook de vorderingen in die zaken afgewezen.
2.7 Klager heeft aan verweerder aangegeven van die vonnissen in hoger beroep te willen gaan.
2.8 Bij brief van 1 juni 2022 heeft verweerder aan klager bericht geen positief procesadvies te kunnen uitbrengen om hoger beroep in te stellen in de civiele bodemprocedure tegen D, E. en S. In die brief wordt ook een negatief advies gegeven ten aanzien van een te voeren kort-geding procedure tegen D. wegens reputatieschade.
2.9 Op 31 oktober 2022 heeft klager aan verweerder een e-mail gezonden met als onderwerp ‘klacht’ en op 1 november 2022 heeft hij verweerder een e-mail gezonden waarin hij verweerder verzoekt zich terug te trekken.
2.10 Op 4 november 2022 heeft verweerder aan klager een e-mail gezonden waarin onder meer staat: ‘Hierbij stuur ik u de berichten van terugtrekking door. U kunt dus nu zelf contact opnemen met de gerechtshoven en de verlangde uitstel vragen en vervangende rechtsbijstand vinden.’
2.11 Op 10 november 2022 heeft klager een klacht over verweerder aan de deken gezonden.
2.12 Eveneens op 10 november 2022 heeft klager per e-mail aan verweerder nogmaals verzocht om hem te berichten welke zaken verweerder voor en namens klager op dat moment behandelde. Diezelfde dag heeft verweerder in antwoord daarop per e-mail aan klager bericht: ‘We zijn bezig alle lopende dossiers te verzamelen. Ik zal ervoor zorgen dat het gereed is op de 14e.’ Op 14 november 2022 heeft verweerder aan klager bericht dat hij nu toegang zou moeten hebben tot alle dossierstukken en op 17 november 2022 heeft verweerder die stukken nogmaals - maar nu op andere wijze gezonden - omdat er bij het eerdere bericht kennelijk iets is misgegaan.
2.13 Op 15 november 2022 heeft klager aan verweerder verzocht om voor het verstrijken van de beroepstermijn een summier beroepschrift te willen indienen in de zaak tegen D, E. en S, omdat het volgens klager voor een nieuwe advocaat onmogelijk is dit binnen de nog resterende termijn te doen. In een later stadium zal de memorie van grieven volgens klager dan nader worden aangevuld (door de nieuwe advocaat).
2.14 Op 21 november 2022 heeft verweerder klager per e-mail bericht dat hij een memorie van grieven zal indienen die klager later kan (doen) aanvullen. In de e-mail staat verder dat het goed is als na het indienen van de memorie van grieven de wegen van klager en verweerder zich scheiden. ‘Ter beëindiging van het geschil’ heeft verweerder bij het e-mail bericht een vaststellingsovereenkomst gezonden, waarbij is opgemerkt dat de inhoud daarvan niet onderhandelbaar is. In de vaststellingovereenkomst is opgenomen dat klager zich zal onthouden van het indienen van enige tuchtklacht jegens verweerder, op straffe van een dwangsom van € 10.000 ineens. Verder is in de e-mail vermeld dat verweerder uiterlijk om 19.30 uur van die dag de getekende vaststellingovereenkomst van klager wenst te hebben ontvangen, bij gebreke waarvan het aanbod van verweerder vervalt.
2.15 Op diezelfde dag heeft klager naar verweerder via e-mail gereageerd dat hij dit beschouwt als een vorm van chantage en zich door verweerder niet onder druk laat zetten. Op 26 november 2022 heeft klager aangifte gedaan van chantage/afpersing door verweerder.
2.16 Op 30 november 2022 heeft klager de eerder aan de deken gezonden klacht aangevuld en op 15 december 2022 nogmaals.
3. KLACHT
3.1De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
juridisch ondermaats te presteren;Verweerder heeft volgens klager de zaak in hoger beroep juridisch verkeerd aangepakt. Dit blijkt volgens klager ook uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam. Klager heeft een geluidsopname van de zitting bij het gerechtshof waaruit blijkt dat het hof niet te spreken was over het handelen van verweerder. Verweerder had onvoldoende kennis van zaken en van het civiele recht. Daarnaast heeft verweerder geen uitstel aangevraagd voor een zitting en heeft hij belangrijke documenten achtergehouden dan wel bewust niet ingediend, wat in het nadeel van klager heeft gewerkt.
klager onvoldoende te informeren en op de hoogte te houden en in strijd met gedragsregel 14 op een onzorgvuldige wijze zijn werkzaamheden neer te leggen;Volgens klager heeft verweerder hem niet op de hoogte gebracht dat er op 30 augustus 2022 en op 11 oktober 2022 een memorie van grieven moest worden ingediend in een drietal zaken bij het gerechtshof in Arnhem. Dit had volgens klager tot gevolg dat hij te kort tijd had om een andere advocaat te vinden die voor hem de memorie van grieven kon indienen. Volgens klager berichtte verweerder hem op het allerlaatste moment dat hij toch grieven namens klager wilde indienen, maar wel onder de voorwaarde dat klager dan eerst een vaststellingsovereenkomst zou tekenen. Dat heeft klager als chantage ervaren. Klager ontving pas stukken van zijn zaken als hij daar zelf actief om vroeg. Klager heeft nooit pleitnota’s gezien.
geen, althans onvoldoende partijdigheid te betrachten en onvoldoende in het belang van klager te handelen;Klager is ervan overtuigd dat verweerder onder druk is gezet om de zaak niet serieus voor te bereiden. Dat heeft verweerder klager ook verteld, aldus klager. Klager meent zich te herinneren dat verweerder door een partij is gebeld. Verweerder heeft ook nagelaten gehoor te geven aan het verzoek van klager om getuigen bij de rechter-commissaris te horen. In plaats daarvan heeft verweerder de betreffende personen gedagvaard en voor de civiele route gekozen. Klager had alle vragen voor de getuigen al uitgewerkt en was juist bij verweerder gekomen, omdat hij van verweerder in die procedure graag bijstand wilde.
niet te beschikken over een adequate klachtenregeling;Klager heeft zijn klacht kenbaar gemaakt bij het kantoor van verweerder, maar de klachtenfunctionaris heeft met klager geen contact opgenomen.
3.2 Op de mondelinge behandeling bij de raad heeft klager zijn klacht nader toegelicht, onder meer aan de hand van een ter zitting overgelegde spreeknotitie.
4. VERWEER
Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, (financiële) integriteit en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. Daarbij geldt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.
Klachtonderdeel a) juridisch ondermaats presteren
5.2 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof Amsterdam verkeerd heeft aangepakt en dat verweerder onvoldoende kennis van het civiele recht had. Meer specifiek verwijt hij verweerder dat kort voor de zitting - twee uur daarvoor - bij het gerechtshof in Amsterdam nog stukken door verweerder zijn overgelegd, die door het hof dan ook niet meer zijn geaccepteerd. Dit terwijl verweerder volgens klager al lang over de betreffende stukken beschikte en deze dus al veel eerder had kunnen indienen. Hierdoor stelt klager te zijn benadeeld.
5.3 Het is de raad niet duidelijk geworden waarom verweerder de betreffende stukken zo laat in het geding heeft gebracht bij het hof. Desgevraagd kon verweerder daar ook geen plausibele verklaring voor geven, maar dit levert op zichzelf naar het oordeel van de raad nog geen tuchtrechtelijk verwijtbare handelwijze op. Ook is de raad op grond van de stukken niet gebleken dat verweerder onvoldoende kennis van het civiele recht had. Klachtonderdeel a) is gelet op het voorgaande dan ook ongegrond.
5.4 De wijze waarop verweerder op de mondelinge behandeling bij het hof heeft opgetreden heeft er wel aan bijgedragen dat er een vertrouwensbreuk tussen klager en verweerder is ontstaan. Dit vertrouwen heeft verder schade opgelopen door het negatieve advies dat verweerder aan klager heeft uitgebracht inzake het hoger beroep bij het gerechtshof in Arnhem. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat klager verweerder op 1 november 2022 heeft verzocht zich terug te trekken. Daar heeft verweerder gevolg aan gegeven en dit op 4 november 2022 aan klager bericht.
Klachtonderdeel b) onvoldoende informeren en op onzorgvuldige wijze de werkzaamheden neerleggen
5.5 In de relatie tussen verweerder en klager was het aan verweerder om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. In dat kader was het ook aan verweerder om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk vast te leggen ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil. Uit het klachtdossier komt niet naar voren dat verweerder op dit punt altijd even consciëntieus heeft gehandeld en verweerder voldoende op de hoogte heeft gehouden. Zo kon verweerder bijvoorbeeld op de mondelinge behandeling bij de raad niet duidelijk maken of, hoe en wanneer hij klager op de hoogte heeft gesteld van lopende termijnen in de verschillende dossiers. Verweerder heeft hier ter zitting over verklaard dat op zijn kantoor op enig moment is gewisseld van automatiseringssysteem, waardoor hij mogelijk die informatie nu niet meer kan terughalen. Dat argument overtuigt de raad niet, nu het ook aan verweerder is om passende technische en organisatorische maatregelen te treffen teneinde zorgvuldig met de hem toevertrouwde zaken en dossiers om te gaan en deze op te slaan.
5.6 Voormelde zorgplicht om de cliënt tijdig te informeren over belangrijke zaken geldt eens te meer op het moment dat een advocaat als zodanig zich terugtrekt. Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
5.7 Weliswaar heeft verweerder zich op verzoek van klager teruggetrokken, maar verweerder heeft dit naar het oordeel van de raad op onzorgvuldige wijze gedaan. Dat is ook het verwijt dat klager verweerder maakt. In zijn bericht van 4 november 2022 aan klager vermeldt verweerder enkel: ‘Hierbij stuur ik u de berichten van terugtrekking door. U kunt dus nu zelf contact opnemen met de gerechtshoven en de verlangde uitstel vragen en vervangende rechtsbijstand vinden.’Een dergelijk kort bericht is naar het oordeel van de raad geen zorgvuldige wijze van neerleggen van de opdracht, zeker nu de termijn voor het indienen van de memorie van grieven bij het gerechtshof in Arnhem al op 22 november 2022 verliep. Zelfs al zou klager direct vervangende rechtsbijstand hebben gehad, dan zou het voor de nieuwe advocaat schier onmogelijk zijn geweest om nog tijdig een memorie van grieven op te stellen en in te dienen, temeer ook omdat klager ook nog niet over de dossiers van zijn zaken beschikte en deze dus ook niet aan een opvolgend advocaat ter hand kon stellen.
5.8 Verweerder had de belangen van klager voorop moeten stellen en hem op zijn minst expliciet moeten wijzen op nog lopende termijnen. In een brief van de deken aan verweerder van 9 mei 2023 wordt aan verweerder expliciet gevraagd of, en zo ja wanneer en middels welke weg verweerder klager op de hoogte heeft gebracht van lopende termijnen in zijn zaken en of verweerder klager, op het moment van neerleggen van zijn werkzaamheden, (nogmaals) heeft gewezen op de lopende termijnen in zijn zaken. In het klachtdossier heeft de raad geen adequaat antwoord op die vragen kunnen ontdekken en ook ter zitting bij de raad kon verweerder daar geen duidelijkheid over geven, anders dan dat klager volgens hem op de hoogte was van die termijnen.
5.9 Op 15 november 2022 - dus nadat verweerder zijn werkzaamheden had neergelegd - heeft klager zich toch weer tot verweerder gewend en hem verzocht om voor het verstrijken van de termijn alsnog een summier beroepschrift te willen indienen, omdat het volgens klager voor een nieuwe advocaat onmogelijk zou zijn om dit binnen de nog resterende termijn te doen. Op 21 november 2022 - de avond voordat de termijn voor het indienen van de memorie van grieven afliep - heeft verweerder klager bericht hiertoe bereid te zijn, mits klager nog diezelfde avond een vaststellingsovereenkomst zou tekenen. Met die handelwijze heeft verweerder klager naar het oordeel van het hof op onbetamelijke wijze voor het blok gezet. Daarenboven bevat die vaststellingsovereenkomst naar het oordeel van de raad voorwaarden die buiten proportie zijn. De voorwaarde dat klager zich dient te onthouden van het indienen van enige tuchtklacht jegens verweerder op straffe van een dwangsom van € 10.000 ineens, duidt er naar het oordeel van de raad op dat verweerder zijn eigen belang heeft laten prevaleren boven dat van klager.
5.10 Op de zitting bij de raad heeft verweerder verklaard dat hij ervan uit ging - na zijn bericht van 4 november 2022 - dat klager zelf uitstel had gevraagd en had gekregen ten gevolge waarvan de memorie van grieven pas in december hoefde te worden ingediend. Die veronderstelling blijkt echter niet uit de tussen klager en verweerder gevoerde correspondentie en ook niet uit de door verweerder op 21 november 2022 toegezonden vaststellingsovereenkomst. Daarin staat weliswaar dat verweerder voor klager voor de ‘roldatum 22 oktober a.s.’ een korte memorie van grieven zal indienen, maar gelet op de datum van toezending en ondertekening door verweerder is hier bedoeld roldatum 22 november 2022. Klager heeft ter zitting verklaard wel om uitstel te hebben verzocht, maar dat dit hem niet is verleend. Desgevraagd heeft klager ook verklaard dat er, nu hij heeft geweigerd de vaststellingsovereenkomst te tekenen, geen memorie van grieven is ingediend.
5.11 De raad is van oordeel dat klachtonderdeel b) gegrond is. Verweerder heeft klager onvoldoende geïnformeerd en op onzorgvuldige wijze zijn opdracht neergelegd. Verder heeft verweerder klager nadien op het allerlaatste moment voor het verlopen van de termijn een vaststellingsovereenkomst voorgehouden houdende buitenproportionele voorwaarden, die klager moest accepteren alvorens verweerder een memorie van grieven zou indienen.
Klachtonderdeel c): onder druk gezet en geen getuigen gehoord
5.12 Klager is ervan overtuigd dat verweerder door de opponenten van klager onder druk is gezet om de zaak van klager niet serieus te behandelen. Dat wordt door klager, nu verweerder dit uitdrukkelijk heeft betwist, echter niet nader onderbouwd en is daarmee dus ook niet komen vast te staan. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.
5.13 Klager stelt verder dat verweerder heeft nagelaten gehoor te geven aan zijn verzoek om getuigen bij de rechter-commissaris te horen. In plaats daarvan heeft verweerder dagvaardingen uitgebracht.
5.14 De raad overweegt dat in het algemeen de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en dat aan hem een grote vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt, zulks met inachtneming van de aan hem verstrekte opdracht. De advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid en dient van daaruit te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het best zijn gediend. In zijn verweer heeft verweerder aangegeven dat van het uitbrengen van dagvaardingen meer te verwachten was dan van het plannen van voorlopige getuigenverhoren. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de raad gehandeld als dominus litis. Dat verweerder de zaak anders heeft ingestoken dan klager zelf in eerste instantie voor ogen had is dan ook niet klachtwaardig. Ook dit deel van de klacht is ongegrond.
Klachtonderdeel d): klacht niet behandeld door klachtenfunctionaris
5.15 Klager verwijt verweerder dat de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder, nadat hij een klacht bij het kantoor van verweerder had neergelegd, geen contact met hem heeft opgenomen. De raad is van oordeel dat het enkele feit dat de klachtenfunctionaris nog geen contact met klager heeft opgenomen niet direct betekent niet dat er geen adequate klachtregeling is of dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld of iets heeft nagelaten. Uit in het klachtdossier aanwezige correspondentie blijkt dat verweerder aan klager heeft gemeld dat een (externe) klachtenbehandelaar met hem contact zou opnemen. Uit een e-mail bericht van klager van 15 december 2022 aan de Orde blijkt dat klager nadien nog een mail heeft gehad dat de klachtbehandelaar wegens tijdgebrek nog niet in staat is geweest contact met klager op te nemen. Dat is op zichzelf vervelend voor klager, maar betekent naar het oordeel van de raad nog niet dat er geen adequate klachtregeling is zoals klager stelt. Ook ziet de raad in voormelde gang van zaken nog geen handelen of nalaten wat verweerder tuchtrechtelijk verweten kan worden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6. MAATREGEL
6.1 Nu de raad klachtonderdeel b) gegrond verklaart, dient de vraag zich aan of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja welke.
6.2 De raad rekent verweerder aan dat hij klager onvoldoende op de hoogte heeft gehouden voor de voortgang van zijn zaken en lopende termijnen. Ook rekent de raad verweerder aan dat hij niet meer kan terugvinden op welke wijze hij klager op de hoogte heeft gehouden. Het vorenstaande kan ook niet los worden gezien van de onzorgvuldige wijze waarop verweerder zijn opdracht heeft neergelegd en het aan klager op het allerlaatste moment voor het verlopen van een termijn voorleggen van een vaststellingsovereenkomst houdende onbetamelijke voorwaarden. Bij het bepalen van de maatregel neemt de raad ook in overweging dat aan klager in 2023 de maatregel van waarschuwing is opgelegd in een tuchtzaak waarin ook de informatievoorziening aan zijn cliënt te wensen over liet. De raad is van oordeel dat de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van zes weken, met een proeftijd van twee jaar, in deze passend en geboden is.
7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
€ 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,- kosten van de Staat. Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 24-036/AL/GLD.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b. gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a, c. en d. ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van zes weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 mei 2024