Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-05-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:62

Zaaknummer

23-545/DB/LI

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Klager heeft zich op 21 september 2021 met een klacht over verweerder tot de deken gewend, zodat de klacht, voor zover deze ziet op verweerders optreden van vóór 21 september 2018, op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verstrijken van de in voormeld artikel bedoelde verjaringstermijn. Voor zover de klacht ziet op het handelen van verweerder vanaf 21 september 2018 kan klager wel worden ontvangen in de klacht, die gegrond is. Vast staat dat verweerder en mr. A hebben samengewerkt bij de behandeling van klagers dossier, terwijl mr. A was geschrapt van het tableau als gevolg van een tuchtrechtelijke veroordeling. Vast staat dat verweerder bij aanvang van zijn werkzaamheden op 23 september 2014 enkel een opdrachtbevestiging aan mr. A heeft gestuurd en dat hij geen opdrachtbevestiging aan klager heeft gestuurd. Zoals hiervoor in 5.2 is overwogen kan klager echter niet worden ontvangen in de klacht, voor zover deze betrekking heeft op het optreden van verweerder van voor 21 september 2018. Voor zover klachtonderdeel 1 ziet op het ontbreken van een deugdelijke opdrachtbevestiging bij aanvang van verweerders werkzaamheden in 2014 is de klacht dan ook niet-ontvankelijk. De raad is evenwel van oordeel dat verweerder terstond na de beslissing van de raad van 21 oktober 2019, waarin de wijze waarop verweerder met mr. A had samengewerkt ontoelaatbaar werd bevonden, had moeten overgaan tot het (alsnog) verzenden van een deugdelijke opdrachtbevestiging aan klager. Ook toen heeft verweerder met klager echter geen duidelijke afspraken gemaakt noch schriftelijk vastgelegd over de aard van zijn werkzaamheden, de aanpak van de zaak, de te volgen strategie, zijn honorarium, de doorbelasting van kosten, de wijze van declareren, de omvang van de te verwachten werkzaamheden en de mogelijke risico’s. De raad is van oordeel dat verweerder ook in de communicatie met klager is tekortgeschoten en onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen door mr. A als centraal aanspreekpunt te laten fungeren. Voorts staat vast dat verweerder heeft verzuimd het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 november 2019 aan klager toe te sturen en dat hij het arrest en de mogelijkheid van het instellen cassatieberoep niet met klager heeft besproken. De cassatietermijn is ongebruikt verstreken. De e-mail van klager van 8 januari 2020, waarin hij informeerde naar de stand van zaken, heeft verweerder onbeantwoord gelaten. Klager is eerst op 30 april 2020, derhalve na het verstrijken van de cassatietermijn, middels het betekeningsexploit van de deurwaarder  met het arrest bekend geraakt. Verweerder is aldus ernstig tekort geschoten in de bijstand aan en communicatie met klager. Verweerder is reeds tweemaal tuchtrechtelijk veroordeeld. In 2018 heeft een andere cliënt van verweerder geklaagd over de door verweerder verleende bijstand. Ook in die zaak had verweerder samengewerkt met mr. A nadat deze was geschrapt. In die zaak is bij beslissing van 21 oktober 2019 aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. De in 2018 ingediende klacht en de daarop volgende beslissing van de raad hebben verweerder er echter niet van weerhouden om zijn samenwerking met mr. A voort te zetten. Dit rekent de raad verweerder zeer zwaar aan. De raad acht in dezen een schorsing voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, passend en geboden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 6 mei 2024

in de zaak 23-545/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde:  mr. dr. B. Sujecki advocaat te Amsterdam         

over:

 

verweerder

 

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 21 september 2021 heeft mr. S, advocaat, namens klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”). 

1.2    Op 2 augustus 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K22-112 van de deken ontvangen. 

1.3    Partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klacht op 27 november 2023. Verschenen zijn klager, bijgestaan door mrs. S en G, beiden advocaat, en door de heer S, tolk, en verweerder. Bij aanvang van de zitting hebben partijen aan de raad medegedeeld in gesprek te zijn over een regeling en over intrekking van de klacht. De behandeling van de klacht is voor onbepaalde tijd aangehouden. Van het verhandelde ter zitting van 27 november 2023 is proces-verbaal opgemaakt. Nadat klagers gemachtigde de raad had bericht dat geen regeling was getroffen en de raad had verzocht om de procedure voort te zetten, zijn partijen opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klacht op 25 maart 2024. Op de mondelinge behandeling van 25 maart 2024 is de klacht behandeld. Verschenen zijn klager, bijgestaan door mr. S, advocaat, en door mevrouw R, tolk, en verweerder. Van het verhandelde ter zitting van 25 maart 2024 is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de e-mail waarbij gevoegd een brief met een bijlage van klagers gemachtigde d.d. 22 augustus 2023.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager heeft zich in 2013 vanwege een geschil met F over de aankoop van een sleepwagen voor rechtsbijstand gewend tot mr. A.  Mr. A heeft de zaak in behandeling genomen en heeft een dagvaarding opgesteld. Mr. A is medio 2014 op grond van een tuchtrechtelijke veroordeling geschrapt van het tableau. Mr. A was dientengevolge niet langer bevoegd om namens klager een dagvaarding bij de rechtbank aan te brengen.

2.3      Mr. A heeft verweerder bij de behandeling van de zaak betrokken. Op 23 september 2014 heeft verweerder een opdrachtbevestiging gestuurd aan mr. A met de volgende tekst:

                    “Amice,     In de opgemelde kwestie bevestig ik uw opdracht om namens uw cliënt, [klager], in de kwestie tegen [F] de dagvaarding die u mij deed toekomen ter betekening aan de deurwaarder te zenden en deze op de rol te plaatsen.     Zoals besproken zal er op korte termijn een bespreking met u en [klager] plaatsvinden waarbij ik mij kan voorstellen aan [klager] en wij ook verdere (werk-)afspraken kunnen maken voor de op te starten procedure.     Gelet op de voorgeschiedenis in deze zaak zult u het primaire contact van cliënt zijn, en zal ik mij conformeren aan de door u met cliënt en de rechtsbijstandsverzekeraar gemaakte afspraken over o.a. de kosten. Ik zal mijn kosten aan u in rekening stellen conform onze geldende afspraken.     Ik verneem graag wanneer wij een bespreking kunnen inplannen en houd u voor het overige op de hoogte m.b.t. de op te starten procedure.”     

2.4    Verweerder heeft de door mr. A opgestelde dagvaarding doen betekenen en vervolgens aangebracht bij de rechtbank. Bij vonnis van 14 juni 2017 heeft de rechtbank Gelderland de koopovereenkomst ontbonden en klagers vordering tot schadevergoeding afgewezen.

2.5        Op 12 september 2017 heeft F hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis (en de tussenvonnissen) van de rechtbank Gelderland.   Verweerder heeft op 13 november 2018 een memorie van antwoord ingediend. Deze is niet voorafgaand aan indiening in concept aan klager toegestuurd. Verweerder heeft de reeds ingediende memorie van antwoord op 20 november 2018 aan klager toegestuurd. 

2.6    Op 10 oktober 2018 heeft de heer N bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. De klacht had kort samengevat betrekking op de kwaliteit van de door verweerder aan de heer N verleende rechtsbijstand. Ook in die zaak was sprake van een samenwerking tussen verweerder en mr. A, waarbij mr. A, die was geschrapt, als aanspreekpunt voor de cliënt fungeerde. Deze klacht is behandeld ter zitting van de raad op 2 september 2019. Bij op 22 november 2019 onherroepelijk geworden beslissing van 21 oktober 2019 (kenmerk 19-308/DB/LI) heeft de raad de klacht deels gegrond verklaard en aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. De raad heeft voor wat betreft de opgelegde maatregel overwogen:

    “Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in klagers dossier samen te werken met een geschrapte advocaat en deze laatste als centraal aanspreekpunt voor klager te laten fungeren. Verweerder heeft klager onvoldoende geadviseerd over de te verwachten uitkomst van de door hem in gang gezette procedure en onvoldoende geïnformeerd over de voortgang van de zaak. Dat is een wezenlijke tekortkoming in de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. Verweerder is reeds eerder tuchtrechtelijk veroordeeld. De raad acht een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken passend en geboden.”

2.7    Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 26 november 2019 de vonnissen van de rechtbank Gelderland vernietigd en de vorderingen van klager (alsnog) afgewezen. Noch verweerder, noch mr. A heeft het arrest aan klager toegestuurd. 

2.8    Bij e-mail 28 november 2019 heeft de advocaat van F verweerder onder verwijzing naar het arrest van 26 november 2019 verzocht om betaling van de proceskosten. Verweerder heeft niet op dit e-mailbericht gereageerd.

2.9    Bij e-mail aan verweerder en aan mr. A van 8 januari 2020 heeft klager geïnformeerd naar de stand van zaken. Verweerder heeft niet op dit e-mailbericht gereageerd. 

2.10    F heeft het arrest van 26 november 2019 op 30 april 2020, derhalve na het verstrijken van de cassatietermijn, aan klager doen betekenen. 

 

3    KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:     1.     Verweerder heeft geen duidelijke afspraken gemaakt noch schriftelijk vastgelegd over zijn honorarium, de doorbelasting van kosten, de wijze van declareren, de omvang van de te verwachten werkzaamheden en de mogelijke risico’s;     2.    Verweerder heeft niet naar behoren met klager gecommuniceerd. Verweerder heeft klager namelijk onvoldoende op de hoogte gehouden van de voortgang en de stappen die moesten worden genomen. Daarnaast heeft verweerder processtukken niet (tijdig) in concept aan klager toegestuurd;     3.    Verweerder heeft de opdracht niet op zorgvuldige wijze uitgevoerd;     4.    Verweerder heeft verzuimd het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tijdig aan klager en de rechtsbijstandsverzekeraar toe te sturen, ten gevolge waarvan klager geen cassatieberoep meer kon instellen en de proceskosten niet tijdig aan de wederpartij zijn betaald;     5.    Verweerder heeft te hoge kosten en een te hoog griffierecht in rekening gebracht.

 

4    VERWEER 

4.1    Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    Ontvankelijkheid          De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

5.2   Klager heeft zich op 21 september 2021 met een klacht over verweerder tot de deken gewend, zodat de klacht, voor zover deze ziet op verweerders optreden van vóór 21 september 2018, op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verstrijken van de in voormeld artikel bedoelde verjaringstermijn. Feiten of omstandigheden op grond waarvan klager niet eerder bij de deken een klacht kon indienen, zijn de raad niet gebleken. Omdat klachtonderdeel 5 betrekking heeft op – vermeend- handelen of nalaten van verweerder van voor 21 september 2018, zal de raad dat klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaren. Voorts zal de raad de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4, voor zover deze zien op verweerders optreden van voor 21 september 2018, eveneens niet-ontvankelijk verklaren.   5.3    Beoordeling          De klachtonderdelen 1 (schriftelijke vastlegging), 2 (communicatie), 3 (zorgvuldigheid) en 4 (toesturen arrest) hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze klachtenonderdelen hebben allen betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.4    De raad overweegt als volgt. Voor zover de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4 op verweerders optreden vanaf  21 september 2018 zien,  kan klager in de klacht worden ontvangen. Vast staat dat verweerder en mr. A hebben samengewerkt bij de behandeling van klagers dossier, terwijl mr. A was geschrapt van het tableau als gevolg van een tuchtrechtelijke veroordeling. Verweerder heeft gesteld dat klager op de hoogte was van het feit dat mr. A was geschrapt, maar klager heeft dit uitdrukkelijk betwist. Uit de overgelegde stukken is voorts niet gebleken dat verweerder klager op de schrapping van mr. A heeft gewezen noch dat klager daarvan op andere wijze op de hoogte was, zodat dit niet is komen vast te staan. Wel staat vast dat verweerder en mr. A hadden afgesproken dat mr. A voor klager zou fungeren als centraal aanspreekpunt, dat alle besprekingen hebben plaatsgevonden ten kantore van mr. A en dat klager in de periode dat hij formeel werd bijgestaan door verweerder, enkel betalingen heeft verricht aan mr. A. Bovendien staat vast dat verweerder de reeds door mr. A opgestelde dagvaarding heeft aangebracht bij de rechtbank en aldus op een door mr. A uitgezette koers is gevaren, zonder daarbij voldoende eigen verantwoordelijkheid te nemen. Immers, van advies van verweerder aan klager over de aanpak en kans van slagen van de zaak is uit het dossier niet gebleken. De raad is van oordeel dat verweerder door de samenwerking met mr. A in klagers dossier tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 

5.5    De raad overweegt voorts dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. De advocaat dient belangrijke afspraken en gezamenlijk genomen beslissingen schriftelijk te vast te leggen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. Vast staat dat verweerder bij aanvang van zijn werkzaamheden op 23 september 2014 enkel een opdrachtbevestiging (zie hierboven onder 2.3) aan mr. A heeft gestuurd en dat hij geen opdrachtbevestiging aan klager heeft gestuurd. Zoals hiervoor in 5.2 is overwogen kan klager echter niet worden ontvangen in de klacht, voor zover deze betrekking heeft op het optreden van verweerder van voor 21 september 2018. Voor zover klachtonderdeel 1 ziet op het ontbreken van een deugdelijke opdrachtbevestiging bij aanvang van verweerders werkzaamheden in 2014 is de klacht dan ook niet-ontvankelijk. De raad is evenwel van oordeel dat verweerder terstond na de beslissing van de raad van 21 oktober 2019, waarin de wijze waarop verweerder met mr. A had samengewerkt ontoelaatbaar werd bevonden, had moeten overgaan tot het (alsnog) verzenden van een deugdelijke opdrachtbevestiging aan klager. Ook toen heeft verweerder met klager echter geen duidelijke afspraken gemaakt noch schriftelijk vastgelegd over de aard van zijn werkzaamheden, de aanpak van de zaak, de te volgen strategie, zijn honorarium, de doorbelasting van kosten, de wijze van declareren, de omvang van de te verwachten werkzaamheden en de mogelijke risico’s. In zoverre is klachtonderdeel 1 gegrond. 

5.6    De raad is van oordeel dat verweerder ook in de communicatie met klager is tekortgeschoten en onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen door mr. A als centraal aanspreekpunt te laten fungeren. Verweerder heeft klager namelijk onvoldoende op de hoogte gehouden van de voortgang en de stappen die moesten worden genomen. Klager heeft gesteld dat de memorie van antwoord van 13 november 2018 voorafgaand aan indiening niet in concept aan hem is voorgelegd, noch met hem is besproken. Verweerder heeft het verweer gevoerd dat de aanpak en voortgang van de zaak en de inhoud van de processtukken steeds mondeling met klager zijn besproken, maar dit blijkt niet uit de aan de raad overgelegde stukken. Dat onduidelijkheid is ontstaan en dat niet kan worden vastgesteld wat is besproken en afgesproken moet gelet op het ontbreken van enige schriftelijke vastlegging voor verweerders rekening komen. 

5.7    Voorts staat vast dat verweerder heeft verzuimd het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 november 2019 aan klager toe te sturen en dat hij het arrest en de mogelijkheid van het instellen cassatieberoep niet met klager heeft besproken. De cassatietermijn is ongebruikt verstreken. De e-mail van klager van 8 januari 2020, waarin hij informeerde naar de stand van zaken, heeft verweerder onbeantwoord gelaten. Klager is eerst op 30 april 2020, derhalve na het verstrijken van de cassatietermijn, middels het betekeningsexploit van de deurwaarder  met het arrest bekend geraakt. Verweerder is aldus ernstig tekort geschoten in de bijstand aan en communicatie met klager. 

5.8       De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4, niet-ontvankelijk zijn voor zover deze betrekking hebben op het optreden van verweerder van voor 21 september 2018, dat de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4, voor zover deze betrekking hebben op het optreden van verweerder vanaf 21 september 2018, gegrond zijn en dat klachtonderdeel 5 niet-ontvankelijk is.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in klagers dossier samen te werken met een geschrapte advocaat en deze laatste als centraal aanspreekpunt voor klager te laten fungeren. Verweerder heeft klager onvoldoende geadviseerd over de te verwachten uitkomst van de door hem in gang gezette procedure en onvoldoende geïnformeerd over de voortgang van de zaak. Er is sprake van meerdere wezenlijke tekortkomingen in de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarde deskundigheid. Met het handelen van verweerder is het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een zware maatregel. 

6.2    Verweerder is reeds tweemaal tuchtrechtelijk veroordeeld. In 2018 heeft een andere cliënt van verweerder geklaagd over de door verweerder verleende bijstand. Ook in die zaak had verweerder samengewerkt met mr. A nadat deze was geschrapt. In die zaak is bij beslissing van 21 oktober 2019 aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. De in 2018 ingediende klacht en de daarop volgende beslissing van de raad hebben verweerder er echter niet van weerhouden om zijn samenwerking met mr. A voort te zetten. Dit rekent de raad verweerder zeer zwaar aan. De raad acht in dezen een schorsing voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 

7.1    Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) €   50,- reiskosten van klager; b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline: -     verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4, niet-ontvankelijk, voor zover deze betrekking hebben op het optreden van verweerder van voor 21 september 2018; -     verklaart  de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4, voor zover deze betrekking hebben op het optreden van verweerder vanaf 21 september 2018, ontvankelijk en gegrond; -         verklaart klachtonderdeel 5 niet-ontvankelijk;      -     legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, op;     -             bepaalt dat het voorwaardelijk gedeelte van deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;     -    stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;     -    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;     -    bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat: -           de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, -           verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat -           de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door  mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven, J.A. Bloo, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 6 mei 2024.

 

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op: 6 mei 2024