Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-04-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:114
Zaaknummer
24-196/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht van een derde over advocaat. Verweerder heeft de opdracht van klager niet aanvaard en ook geen werkzaamheden voor klager verricht. Klacht in alle onderdelen kennelijk niet ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 april 2024 in de zaak 24-196/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 15 maart 2024 met kenmerk Z 2283500/FB/SD.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 In maart 2022 heeft klager verweerder verzocht hem bij te staan bij het indienen van pro forma hoger beroep tegen twee vonnissen van de rechtbank Noord-Holland. Vanwege de afwezigheid van verweerder heeft mr. B., een kantoorgenoot van verweerder, de opdracht van klager aangenomen en aan klager bevestigd. 1.2 Na de betekening van de dagvaardingen in hoger beroep is discussie ontstaan over het afgeven van de originele dagvaardingen aan klager, de betaling van de factuur van de deurwaarder en over de toezending van de dagvaardingen aan het gerechtshof nadat de wederpartij beide zaken via een exploot van anticipatie vervroegd op de rolzitting heeft aangebracht. In dat verband heeft klager op 31 mei 2022 bij de deken een klacht over verweerder en een klacht over mr. B. ingediend. 1.3 Bij aparte beslissingen van 2 oktober 2023 heeft de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) de klachten van klager over verweerder en mr. B., een kantoorgenoot van verweerder, ongegrond verklaard. Klager heeft tegen deze beslissingen hoger beroep ingesteld en mr. B. daarvan per e-mail van 2 november 2023 om 1.11 uur op de hoogte gesteld. 1.4 Op 2 november 2023 om 8.50 uur heeft mr. B. klager gesommeerd om een negatieve review over zijn kantoor te verwijderen en verwijderd te houden. Ook heeft mr. B. aangekondigd aangifte tegen klager te doen voor het zich uitgeven als advocaat en het doen van lasterlijke uitlatingen. 1.5 Op 2 november 2023 om 9.31 uur heeft mr. B. klager gemaild dat het hoger beroep te laat is ingesteld en dat hij met verweerder zal bezien of zij aangifte tegen klager gaan doen omdat klager zich voordoet als advocaat. 1.6 Op 2 november 2023 om 11.22 uur heeft mr. B. het hof van discipline gevraagd of klager hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de raad van 2 oktober 2023 en om hem te informeren over de dag en het tijdstip van de behandeling van het door klager ingediende hoger beroep. 1.7 Op 7 november 2023 heeft klager gereageerd op de e-mail van verweerder over het te laat ingestelde hoger beroep. Dezelfde dag hebben verweerder en klager hierover verder met elkaar gemaild. 1.8 Op 7 november 2023 heeft klager ook gereageerd op de e-mail over sommatie van verweerder en heeft klager aangekondigd dat hij maatregelen gaat nemen. 1.9 Op 15 november 2023 heeft het hof van discipline (hierna: het hof) klager bericht dat het beroepschrift tegen de beslissing van de raad van 2 oktober 2023 te laat is ingediend. Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld toe te lichten waarom hij het hoger beroep pas na afloop van de beroepstermijn heeft ingediend. 1.10 Op 21 november 2023 heeft het hof klager bericht dat op 15 januari 2024 op het hoger beroep wordt beslist. 1.11 Op 1 december 2023 heeft klager de door het hof gevraagde toelichting gegeven. 1.12 Op 1 december 2023 is namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Op dezelfde datum heeft klager bij de deken een klacht ingediend over de kantoorgenoot van verweerder, mr. S.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft bij het hof van discipline geprobeerd het door klager ingediende hoger beroep tegen de beslissing van de raad van 2 oktober 2023 buiten behandeling te laten stellen; b) verweerder heeft gedreigd met het doen van aangifte en het starten van een kort geding tegen klager; c) verweerder heeft de stichting waar klager bestuurder van is geïntimideerd en verweerder heeft gedreigd met het doen van aangifte tegen de stichting; d) verweerder heeft klager tegengewerkt in de civiele procedure door samen te werken met de advocaat van de wederpartij; e) verweerder heeft de opdracht voor de civiele procedure niet persoonlijk aanvaard.
2.2 De voorzitter zal bij de beoordeling, waar nodig, op de klachtonderdelen ingaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer tegen de klachtonderdelen en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder voert aan dat hij geen overeenkomst van opdracht met klager heeft gesloten en ook feitelijk geen werkzaamheden voor klager heeft verricht. Verder betwist verweerder dat hij contact heeft gezocht met het hof, dat hij heeft gedreigd met het doen van aangifte en dat hij de andere verweten handelingen heeft verricht. Tot slot voert verweerder aan dat hij de wederpartij van klager niet kent en daar ook niet mee heeft samengewerkt. 3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat van het buiten behandeling stellen van het verweer dat mr. B. mede namens verweerder heeft gevoerd, zoals door klager is verzocht, geen sprake is. Het verweer van verweerder is opgesteld door zijn kantoorgenoot mr. B. over wie klager eenzelfde klacht heeft ingediend (zie de voorzittersbeslissing van dezelfde datum in zaak 24-197/AL/MN). Het staat verweerder vrij om mr. B. mede namens hem verweer te laten voeren tegen de door klager ingediende klachten. De klacht is in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk 4.2 Klachtonderdelen a), b), c), d) en e) lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. 4.3 Met klachtonderdelen a), b), c), d) en e) maakt klager verweerder verwijten ten aanzien van het contact met het hof van discipline over het hoger beroep, het dreigen met het doen van aangifte, het intimideren van de stichting waar klager bestuurder van is, het tegenwerken van klager in de civiele procedure en het niet persoonlijk aanvaarden van de opdracht. Uit het klachtdossier, waaronder diverse e-mails tussen klager en mr. B., blijkt echter dat het niet verweerder is die met het hof van discipline en klager heeft gecorrespondeerd, maar de kantoorgenoot van verweerder, mr. B. Verder blijkt uit het klachtdossier ook niet dat verweerder de opdracht heeft aanvaard om klager bij te staan in de civiele procedure. Evenmin kan uit het klachtdossier worden afgeleid dat verweerder in het kader van de civiele procedure werkzaamheden voor klager heeft verricht. Op grond van de overgelegde e-mails stelt de voorzitter vast dat het ook ten aanzien van de opdrachtaanvaarding en de verrichte werkzaamheden mr. B. is geweest die klager heeft bijgestaan en de handelingen heeft verricht waar klager nu over klaagt. Omdat verweerder niet als de advocaat van klager kan worden aangemerkt en ook geen werkzaamheden voor klager heeft verricht, is de klacht in alle onderdelen dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de voorzitter deze klachtonderdelen niet inhoudelijk zal beoordelen. 4.4 Voor zover klager verweerder ook verwijt dat hij klager heeft opgelicht en gechanteerd en dat hij stukken voor klager heeft achtergehouden, is de voorzitter van oordeel dat ook deze verwijten kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat verweerder op geen enkele wijze contact heeft gehad met klager en klager niet heeft bijgestaan in de civiele procedure.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: - de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk; - de klacht, voor zover klager verweerder ook verwijt dat hij klager heeft opgelicht, gechanteerd en dat hij stukken voor klager heeft achtergehouden, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 29 april 2024