Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-05-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:131
Zaaknummer
240118
Inhoudsindicatie
Beklag op grond van artikel 13 gegrond. Klager heeft een vordering ingesteld op grond van een onrechtmatige daad van de belastingdienst, te weten het nalaten om hem te wijzen op onjuiste inhouden dan wel hem niet te wijzen op de mogelijkheid om een verzoek tot teruggave van de gestelde onjuiste inhoudingen. Om die reden vordert hij ook schadevergoeding. De bestuursrechter heeft hem in de uitspraak van 20 april 2023 duidelijk verwezen naar de civiele rechter. Niet is gebleken dat de kantonrechter acht heeft geslagen op die uitspraak. Daarbij kan het hof zonder nadere deskundige toelichting (bijvoorbeeld een procesadvies van een gespecialiseerd advocaat) niet beoordelen of het beroep op grond van het gestelde onrechtmatig handelen geen redelijke kans van slagen heeft.
Uitspraak
Beslissing van 7 mei 2024 (bij vervroeging) in de zaak 240118
naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klager
tegen:
de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken 1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.
1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 11 april 2024. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat de door klager gewenste procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Bij het hof 1.3 Klager heeft op 12 april 2021 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
1.4 Verder bevat het dossier: - het verweer van de deken; - de repliek; - de dupliek; - de e-mail van 14 april 2024 van klager, met bijlagen; - de e-mail van 19 april 2024 van klager met bijlage - de e-mail van 22 april 2024 van klager, met bijlagen; - de e-mails van 30 april 2024, met bijlagen, van klager.
1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.1 Op 14 maart 2024 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in een procedure tussen klager en de Staat. Klager heeft de staat op grond van een onrechtmatige daad aansprakelijk gesteld voor schade uit een kwestie met de Belastingdienst. Klager verwijt de belastingdienst dat zij hem niet tijdig heeft geïnformeerd dan wel gewaarschuwd voor de onjuistheid van inhoudingen Zorgverzekeringswet (Zvw) en voor de mogelijkheid tot het doen van een verzoek om teruggave van onjuist geinde bedragen. De kantonrechter heeft zich bevoegd geacht over de vordering te oordelen maar klager niet-ontvankelijk verklaard in de vordering op de grond dat in de kwestie met de Belastingdienst een met voldoende waarborgen omklede bestuurlijke rechtsgang heeft opengestaan die door klager niet (tijdig) is benut. Ten overvloede heeft de kantonrechter overwogen dat van enig onrechtmatig handelen aan de zijde van de belastingdienst geen sprake is. Voor de belastingdienst geldt geen waarschuwingsplicht, aldus de kantonrechter.
2.2 Klager zoekt een advocaat om bij te staan in hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter.
3 BEKLAG EN VERWEER
Gronden van het beklag 3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Door de beslissing van de deken wordt klager een rechtvaardig proces ontnomen. De deken legt het vonnis van de kantonrechter ten grondslag aan haar beslissing, terwijl de kantonrechter met die beslissing blind voorbij is gegaan aan de kern van de zaak, namelijk de regels uit het Burgerlijk Wetboek over onrechtmatig handelen. Klager heeft een door hemzelf opgestelde memorie van grieven overgelegd en verzoekt het hof de inhoud daarvan mee te wegen bij de beslissing op dit beklag.
3.2 Volgens klager heeft de kantonrechter hem ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De deken schaart zich ten onrechte achter dit oordeel. Er stond voor het onrechtmatig handelen geen bestuurlijke rechtsgang open (zie ook de uitspraak van de bestuursrechter te Den Haag van 20 april 2023). Door de deken worden ook ten onrechte de ten overvloede gegeven overwegingen van de kantonrechter onderschreven.
Verweer 3.3 De deken heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat klager in zijn vordering op de staat niet-ontvankelijk is. Omdat de vordering van klager niet meer vatbaar is voor berechting, kan het doel van klager, namelijk een succesvol beroep tegen de beslissing van de kantonrechter niet meer worden bereikt. Ook is het hoger beroep kansloos gezien de door de kantonrechter ten overvloede gegeven overweging dat op de belastingdienst geen waarschuwingsplicht rust. De deken is daarom van mening dat zij het verzoek van klager terecht heeft afgewezen. De deken verzoekt het hof ook het beklag af te wijzen.
3.4 De stellingen van partijen worden hierna, voor zover van belang, verder besproken.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Oordeel hof
4.2 Klager heeft in 2023 een schadevordering ingesteld tegen de Staat. Aan zijn vordering heeft klager ten grondslag gelegd dat in de periode 2011-2016 ten onrechte inhoudingen zijn gedaan op zijn inkomsten op grond van de Zvw. Klager heeft gesteld dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door hem niet te wijzen op de mogelijkheid om teruggave van de inhoudingen. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 14 maart 2024 geoordeeld dat tegen de inhoudingen een met voldoende waarborgen omklede bestuurlijke rechtsgang heeft opgestaan tegen de inhoudingen. Klager heeft daarvan niet tijdig gebruik gemaakt. De kantonrechter heeft ten overvloede overwogen dat van onrechtmatig handelen van de Staat jegens klager geen sprake is.
4.3 Het hof is van oordeel dat het beklag gegrond is. Klager heeft een vordering ingesteld op grond van een onrechtmatige daad van de belastingdienst, te weten het nalaten om hem te wijzen op onjuiste inhouden dan wel hem niet te wijzen op de mogelijkheid om een verzoek tot teruggave van de gestelde onjuiste inhoudingen. Om die reden vordert hij ook schadevergoeding. De bestuursrechter heeft hem in de uitspraak van 20 april 2023 duidelijk verwezen naar de civiele rechter. Niet is gebleken dat de kantonrechter acht heeft geslagen op die uitspraak. Daarbij kan het hof zonder nadere deskundige toelichting (bijvoorbeeld een procesadvies van een gespecialiseerd advocaat) niet beoordelen of het beroep op grond van het gestelde onrechtmatig handelen geen redelijke kans van slagen heeft.
4.4 Het hof komt dan ook tot de slotsom dat de beslissing van de deken onvoldoende is onderbouwd om het verzoek tot afwijzing te kunnen dragen. Het hof zal de deken daarom opdragen met in achtneming van deze uitspraak opnieuw op het verzoek te beslissen.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 11 april 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag gegrond en draagt de deken op opnieuw op het verzoek te beslissen met in achtneming van deze beslissing.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.S.A. van Dam en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 7 mei 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 7 mei 2024.