Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-04-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:110
Zaaknummer
23-865/AL/MN
Inhoudsindicatie
Advocaat wederpartij. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder niet evident ondoelmatig opgetreden en evenmin de voortgang van de afwikkeling van de nalatenschap tussen partijen vertraagd. Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerder vanaf zijn optreden voor zowel de moeder van klaagster en later voor de zus en broer van klaagster voldoende pogingen heeft ondernomen om met klaagster tot een regeling te komen. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 29 april 2024 in de zaak 23-865/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 10 februari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 12 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2206668 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 maart 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder van 21 februari 2024.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster is advocaat maar heeft deze klacht op persoonlijke titel ingediend. Zij heeft zichzelf tot 7 september 2021 als advocaat bijgestaan en daarna een advocaat ingeschakeld. 2.2 Klaagster is in het levenstestament van 19 september 2019 door haar moeder (hierna: de moeder) benoemd als gemachtigde. Deze volmacht aan klaagster is door de moeder op 17 september 2020 schriftelijk en met onmiddellijke ingang herroepen. 2.3 Verweerder is vanaf 30 september 2020 aan de moeder bijstand gaan verlenen en heeft haar geadviseerd over het financiële beheer van haar vermogen. Hij heeft hierover contact gezocht met klaagster. 2.4 In zijn brief van 14 oktober 2020 heeft verweerder klaagster verzocht, en haar op 10 november 2020 gesommeerd, om alle financiële gegevens van haar handelen als gevolmachtigde van de moeder aan hem over te dragen. 2.5 Op 4 november 2020 heeft de moeder in een notarieel levenstestament de zus van klaagster als gemachtigde aangewezen. 2.6 Op 24 mei 2021 is de moeder overleden. Klaagster, de broer en de zus zijn tot de erfgenamen en de executeurs van de nalatenschap benoemd. 2.7 In een e-mail van 8 juli 2021 heeft klaagster aan verweerder, in cc aan een notaris, geschreven dat zij heeft geconstateerd dat de cliënten van verweerder niet de intentie hebben om gezamenlijk de nalatenschap af te wikkelen. Door deze patstelling heeft zij aangekondigd dat zij de rechter zal verzoeken om zichzelf als vereffenaar te benoemen. 2.8 Verweerder heeft namens zijn cliënten - de broer en zus van klaagster - met zijn brief van 7 september 2021 gereageerd op een brief van klaagster van 16 augustus 2021. Verweerder heeft daarin aan klaagster een concreet voorstel gedaan om samen tot spoedige afwikkeling van de nalatenschap te komen. Verder heeft hij daarin nog aan klaagster geschreven: Tot slot bevestig ik nogmaals dat ik naar mijn oordeel niet gehouden ben om inzage te geven in declaraties voor verrichtte werkzaamheden voor uw moeder gedurende haar leven. Mocht u anders menen, dan verzoek ik u mij graag de grondslag daartoe aan te geven. Een aansprakelijkheid voor mijn werkzaamheden, zowel voor uw moeder als voor uw broer en zus, vermag ik niet in te zien. Klaagster heeft daarop diezelfde dag met een e-mail gereageerd en onder meer daarin aan verweerder geschreven: (…) U stelt voor de nalatenschap van mijn moeder zogenaamd pragmatisch af te wikkelen. Echter, de berekeningen in het voorstel zijn onjuist en niet volledig. Ik kan uw voorstel niet echt serieus nemen en acht het beneden alle peil dat u van mij verwacht op basis van dit voorstel akkoord te gaan met de verdeling van de nalatenschap. Immers, zeer relevante gegevens missen. (…) Inmiddels heb ik mij teruggetrokken als advocaat in het behartigen van mijn belangen in de verdeling van de erfenis. Voorts heb ik opdracht gegeven aan mijn advocaat om mij te vertegenwoordigen en namens mij als erfgenaam van mijn moeder een externe vereffenaar door de rechtbank te laten benoemen om haar nalatenschap vast te stellen. (…) 2.9 Namens klaagster is op 24 september 2021 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank MiddenNederland tot benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap. Verweerder heeft namens zijn cliënten op 26 november 2021 een verweerschrift ingediend. Onder punt 63 heeft verweerder namens zijn cliënten geschreven dat zij nog steeds bereid zijn om met klaagster te overleggen over een minnelijke regeling, om daarmee aanzienlijke kosten te besparen. 2.10 Bij beschikking van 23 december 2021 heeft de rechtbank notaris de heer N benoemd tot vereffenaar. 2.11 In een e-mail van 18 oktober 2021 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster geschreven: Voor de goede orde bevestig ik u even mijn telefonisch verzoek van vandaag aan u om nog eens bij uw cliënte na te gaan of niet toch kan worden geprobeerd om te komen tot een minnelijke regeling. Wanneer daartoe ruimte is, kunnen u en ik mogelijk nader overleggen in de richting van een vaststellingsovereenkomst. Graag verneem ik. Klaagster heeft dit verzoek niet gehonoreerd. 2.12 Op 25 februari 2022, herhaald op 10 maart en op 13 mei 2022, heeft de vereffenaar aan klaagster gevraagd om toezending van stukken, klaagster verzocht om tenminste € 56.200,- aan de nalatenschap terug te betalen door storting van dat bedrag op zijn derdenrekening. Klaagster heeft hieraan geen gevolg gegeven. 2.13 Op 1 juni 2022 hebben de cliënten van verweerder de vereffenaar (opnieuw) verzocht om duidelijkheid te geven over welke stappen hij gaat zetten om klaagster tot actie aan te zetten. 2.14 Verweerder heeft op 17 juni 2022 namens zijn cliënten bij de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland een verzoek ingediend tot het geven van een schriftelijke aanwijzing aan de vereffenaar, te weten dat de vereffenaar via een gerechtelijke procedure klaagster moet dwingen om rekening en verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde financieel beheer over het vermogen van de moeder in de periode 19 september 2019 tot en met 9 september 2021 (laatste opname) en klaagster tevens te veroordelen tot terugbetaling van de onrechtmatig door klaagster aan het vermogen van de moeder onttrokken bedrag van minimaal € 56.200,-. 2.15 Op 13 december 2022 heeft bij de kantonrechter een mondelinge behandeling plaatsgevonden in verband met het verzoekschrift van de cliënten van verweerder. 2.16 Op 5 mei 2023 heeft de advocaat van klaagster verweerder verzocht om een schikkingsvoorstel te doen in aansluiting op de eerdere verzoeken van klaagster van 17 februari 2023 en 1 april 2023. 2.17 Verweerder heeft in een e-mail van 28 november 2023 aan de advocaat van klaagster een concreet voorstel tot afwikkeling van de nalatenschap gedaan. De advocaat van klaagster heeft daarop op 23 januari 2024 een tegenvoorstel namens klaagster gedaan. Verweerder heeft daarop op 12 februari 2024 gereageerd.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) tegelijkertijd voor meer dan een partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben. Toelichting: Verweerder adviseerde zowel de moeder als de twee erfgenamen met ieder twee verschillende eigen belangen. Verweerder heeft niet aangetoond dat hij tot het overlijden van de moeder alleen voor haar optrad en heeft ook desgevraagd geen inzicht in zijn nota’s aan de moeder gegeven. Haar moeder heeft richting klaagster ontkend dat verweerder haar advocaat was en heeft gezegd dat verweerder de advocaat van de broer van klaagster was. b) niet doelmatig te handelen waardoor klaagster onnodig kosten heeft gemaakt en de zaak onnodig werd vertraagd; c) zich niet voldoende in te zetten om tussen partijen tot een minnelijke oplossing te komen. Toelichting op b) en c): Klaagster heeft in de zomer pogingen gedaan om in contact te komen met verweerder om samen tot een afwikkeling te komen van de nalatenschap. Pas op 7 september 2021 is verweerder met een volgens klaagster zinloos schikkingsvoorstel gekomen. Daarin ontbrak zeer relevante informatie over de nalatenschap en dat was juist de informatie waarover zijn cliënten beschikten en klaagster niet. Verweerder heeft ook structureel niet of onvoldoende inhoudelijk gereageerd op brieven van klaagster waardoor hij de vereffening van de nalatenschap heeft bemoeilijkt en onnodig heeft vertraagd. Daardoor is klaagster op kosten gejaagd en is haar verhouding tot haar familie verslechterd. Ook doordat verweerder een zinloze en juridisch niet haalbare procedure is gaan voeren tot het geven van een aanwijzing aan de vereffenaar. Een week voor de zitting heeft de advocaat van klaagster verweerder daarop gewezen, waarop verweerder dat verzoekschrift introk.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Klachtonderdeel a) 4.2 Tot het overlijden van de moeder heeft hij haar bijgestaan. Na haar overlijden is verweerder voor de zus en broer van klaagster gaan optreden. Hij is niet voor meerdere partijen gaan optreden met een tegengesteld belang. Klachtonderdelen b) en c) 4.3 Verweerder betwist dat hij niet doelmatig heeft gehandeld. Als deskundig advocaat die gespecialiseerd is in erfrecht staat hij cliënten bij. Na zijn aantreden als advocaat van de moeder heeft hij klaagster herhaaldelijk uitgenodigd voor overleg, ook telefonisch op 8 oktober 2020. Ook na het overlijden van de moeder heeft hij klaagster namens zijn cliënten voor overleg uitgenodigd. Zo ook nog in het verweerschrift van 26 november 2021. Klaagster heeft dat geweigerd. Het is klaagster geweest die een verzoek bij de rechtbank heeft ingediend tot benoeming van een vereffenaar. Dat heeft niet alleen tot vertraging in de afwikkeling van de nalatenschap geleid maar ook tot hoge kosten. De vereffeningskosten bedroegen in januari 2023 al ruim € 20.000,-, nog te verhogen met de advocaatkosten. 4.4 Verweerder betwist dat hij een juridisch onhaalbaar verzoekschrift tot het geven van een aanwijzing aan de vereffenaar heeft ingediend. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder toegelicht dat hij die procedure is gestart omdat zijn cliënten de vereffenaar te passief vonden richting klaagster. De vereffenaar heeft toen aangegeven dat hij het nemen van incassomaatregelen richting klaagster niet tot zijn takenpakket vond behoren. Tijdens de zitting bij de kantonrechter was de vereffenaar ook aanwezig en is afgesproken dat de vereffenaar snel tot afronding zou komen. Daarom heeft verweerder toen zijn verzoek ingetrokken. Hiermee heeft hij in het belang van zijn cliënten gehandeld. 4.5 Verweerder heeft zich ook volledig ingezet om tot een minnelijke regeling te komen en verwijst daartoe naar de daarover gevoerde correspondentie met klaagster en de met haar advocaat daarover gevoerde telefoongesprekken. Omdat een minnelijke regeling niet mogelijk leek met klaagster heeft verweerder op verzoek van zijn cliënten de kwestie vanaf april 2023 een tijdje laten rusten, tot het najaar van 2023. Daarna heeft hij diverse voorstellen aan de verschillende advocaten van klaagster gedaan, maar een reactie van klaagster bleef uit.
5 BEOORDELING
Maatstaf 5.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen. 5.2 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 5.3 De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Klachtonderdeel a) 5.4 De raad zal eerst onderzoeken of klaagster voldoende eigen en rechtstreeks belang heeft bij haar klacht. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen. 5.5 Naar het oordeel van de raad is klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a). Voor zover verweerder voor cliënten is opgetreden met een (potentieel) tegengesteld belang, is het aan die cliënten om daarover te klagen, niet aan klaagster. Aan een inhoudelijke beoordeling van het hierin gemaakte verwijt komt de raad dan ook niet meer toe. Klachtonderdeel b) 5.6 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder niet evident ondoelmatig opgetreden en evenmin de voortgang van de afwikkeling van de nalatenschap tussen partijen vertraagd. Uit de stukken en de verklaringen van partijen tijdens de zitting is de raad gebleken dat verweerder de belangen van zijn cliënten heeft vooropgesteld maar daarbij de gerechtvaardigde belangen van klaagster als wederpartij niet uit het oog heeft verloren. Vanwege de onvrede van zijn cliënten op enig moment over de onvoldoende voortvarende wijze van afhandeling van de nalatenschap door de vereffenaar, heeft verweerder de kantonrechter verzocht om die vereffenaar een aanwijzing te geven. Verweerder heeft dat wettelijk mogelijke verzoek tijdens de zitting op 13 december 2022 bij de kantonrechter ingetrokken nadat, zo heeft verweerder onbetwist gesteld, toen werkafspraken met de vereffenaar waren gemaakt over snelle afronding van diens werkzaamheden. Met dit handelen heeft verweerder naar het oordeel van de raad de afwikkeling van de nalatenschap niet tuchtrechtelijk verwijtbaar vertraagd of klaagster daardoor onnodig op kosten gejaagd. Inherent aan het voeren van een procedure, die ook door klaagster is gestart, is dat daar kosten aan verbonden zijn voor partijen. 5.7 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou volgen dat klaagster door het handelen van verweerder onnodig of onevenredig in haar belangen is geschaad. De raad zal klachtonderdeel b) dan ook ongegrond verklaren. Klachtonderdeel c) 5.8 Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerder vanaf zijn optreden voor zowel de moeder van klaagster en later voor de zus en broer van klaagster voldoende pogingen heeft ondernomen om met klaagster tot een regeling te komen. Zo heeft verweerder met zijn e-mail van 7 september 2021 aan klaagster een voorstel gedaan om er onderling uit te komen. Dat klaagster daarmee niet wilde instemmen, om redenen zoals door haar genoemd in haar e mail van diezelfde dag aan verweerder, stond haar vrij. De raad is verder uit de overgelegde correspondentie, voor zover relevant opgenomen in de feiten hiervoor, gebleken dat verweerder daarna nog verschillende pogingen heeft gedaan om met klaagster tot een minnelijke regeling te komen. In de door klaagster gestarte procedure tot benoeming van een vereffenaar moest verweerder in het belang van zijn cliënten daarop inhoudelijk reageren. Dat heeft hij in zijn verweerschrift van 26 november 2021 ook gedaan, terwijl hij daarin ook nog uitdrukkelijk onder punt 63 de deur heeft opengehouden voor minnelijk overleg met klaagster. Klaagster is daar toen kennelijk om haar moverende reden ook niet op ingegaan. Verweerder heeft tijdens de zitting van de raad verklaard dat hij na de e-mail van de nieuwe advocaat van klaagster begin mei 2023 op verzoek van zijn cliënten de kwestie toen een tijdje heeft laten rusten. In het najaar van 2023 heeft hij in overleg met zijn cliënten alsnog aan klaagster een voorstel gedaan. Tijdens de zitting van de raad is gebleken dat partijen nog altijd in overleg zijn en mogelijk tot een regeling kunnen komen. 5.9 Op grond van het vorenstaande faalt het verwijt van klaagster dat verweerder zich niet voldoende heeft ingezet om tot een minnelijke oplossing te komen. Verweerder heeft daarbij naar het oordeel van de raad binnen de hem toekomende grenzen als advocaat van de wederpartij van klaagster gehandeld en zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Nu aldus van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder in deze geen sprake is geweest, zal de raad ook klachtonderdeel c) ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline: - verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a); - verklaart de klachtonderdelen b) en c) ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en M. Lont, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 29 april 2024