Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-05-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:104

Zaaknummer

24-230/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de deken kennelijk ongegrond. Klacht ziet in de kern op klagers ontevredenheid over het onderzoek door verweerder naar de klacht tegen een advocaat. Niet gebleken is dat verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als deken zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 mei 2024 (bij vervroeging) in de zaak 24-230/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 27 maart 2024 met kenmerk  K158 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 14 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de namens verweerder op 11 april 2024 ingediende e-mail met bijlage.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager is in een geschil verwikkeld (geweest) met het bestuur van de Vereniging van Eigenaren.  1.2    Op 9 maart 2021 heeft een telefoongesprek tussen klager en het kantoor van mr. L. plaatsgevonden.  1.3    In november 2021 is mr. L gaan optreden als advocaat van (het bestuur van) de VvE. 1.4    Op 22 maart 2023 heeft klager een klacht ingediend tegen mr. L inzake belangenverstrengeling.  1.5    Verweerder heeft de klacht onderzocht: mr. L heeft op de klacht gereageerd, gevolgd door repliek van klager en dupliek van mr. L.  1.6    Op 26 juni 2023 heeft verweerder zijn visie op de klacht gegeven. Verweerder heeft gemotiveerd geschreven dat hij verwacht dat de tuchtrechter de klacht ongegrond zal verklaren, onder meer omdat niet vast te stellen is dat klager met mr. L  gesproken heeft. De visie maakt integraal onderdeel uit van het klachtdossier.  1.7    Op 29 juni 2023 heeft klager een klacht ingediend over verweerder.  1.8    Op 27 juli 2023 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek en behandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.  Verweerder heeft het onderzoek naar klagers klacht tegen mr. L niet naar behoren verricht.  2.2    Klager stelt dat hij bewijs heeft aangeleverd van zijn telefoongesprek met mr. L, maar verweerder verlangt nog meer bewijs. Het bevreemdt klager dat verweerder niet aan mr. L vraagt om zijn verklaring ook met bewijs te onderbouwen. Verweerder heeft de klacht op het woord van mr. L ongegrond verklaard, zonder mr. L om bewijs te vragen. Ook heeft verweerder niets uitgezocht over de verwijzing door DAS. Alles is in het voordeel van mr. L uitgelegd. Klager stelt dat sprake is van partijdigheid en dat sprake is van een tactiek om het optreden van mr. L. te rechtvaardigen. 2.3    Klager wenst dat alsnog wordt onderzocht of mr. L de waarheid spreekt.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Noord-Holland. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Beoordeling klacht 4.2    De klacht betreft in de kern klagers ontevredenheid over het onderzoek naar zijn klacht tegen mr. L.  4.3    De voorzitter neemt tot uitgangspunt dat in de Advocatenwet is geregeld wat bij de behandeling van klachten van een deken wordt verlangd. In de ‘Leidraad dekenaal klachtonderzoek’ is dat verder uitgewerkt. Hoe een klachtonderzoek moet plaatsvinden is niet wettelijk geregeld, zodat een deken een grote mate van vrijheid heeft om te bepalen op welke wijze het onderzoek verloopt en wat de omvang daarvan is. Het is aan de deken om te beslissen of nadere vragen moeten worden gesteld of stukken moeten worden opgevraagd. Verweerder mocht dan ook na hoor en wederhoor overgaan tot het geven van zijn visie, zonder nader bewijs op te vragen. Overigens heeft klager, zowel bij zijn klacht, als in repliek, alle ruimte gehad om eventueel bewijs in te dienen. De voorzitter ziet in het klachtdossier geen aanwijzingen dat verweerder partijdig zou zijn. Dat hij het onderzoek anders heeft ingericht dan klager had verwacht en klagers klacht ongegrond heeft geacht, is daarvoor onvoldoende. Het is de voorzitter (ook verder) niet gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als deken zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.  4.4    Voor onderzoek naar de klacht tegen mr. L en/of de verklaring van mr. L is in deze tuchtzaak geen plaats, nog los van het feit dat de klacht tegen mr. L inmiddels al is voorgelegd aan de tuchtrechter. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024 (bij vervroeging).