Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-05-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:94

Zaaknummer

24-156/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 mei 2024 in de zaak 24-156/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 29 februari 2024 met kenmerk K019 2024 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 t/m 05 (inhoudelijk) en 1 tot en met 3 (procedureel). 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak. Op 23 oktober 2019 heeft de rechtbank vonnis gewezen.  1.2    Op 25 oktober 2019 heeft verweerder per e-mail aan klager geschreven dat het hem beter lijkt als klager in hoger beroep wordt bijgestaan door een andere advocaat, waarbij verweerder heeft vermeld dat hij geen hoger beroep zal instellen. In reactie op een aantal e-mails van klager van diezelfde dag heeft verweerder herhaald dat hij klager niet zal bijstaan en dat klager zelf beroep kan instellen. Verweerder heeft daarbij ook vermeld dat hij geen onderzoekswensen zal indienen, maar dat klager (of zijn nieuwe advocaat) dit moet doen. 1.3    Op 9 januari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.  a)    Verweerder heeft klager opzettelijk als cliënt benadeeld, sinds 1 of 3 augustus 2018 tot op heden. Verweerder heeft klager opzettelijk beroepsmatig gediscrimineerd, is partijdig geweest en heeft grensoverschrijdend gedrag naar klager toe vertoond (zoals: intimidatie, discriminatie, pesten, stalking en misschien ook seksueel grensoverschrijdend gedrag). Verweerder heeft (daardoor) ook aan obstructie van de rechtsgang gedaan, sinds 1 augustus 2018 tot op heden. Hij heeft dat samen met mr. H gedaan, om (de medewerkers van) een politiebureau tegemoet te komen. Door wat verweerder en mr. H hebben gedaan, zijn er geen onderzoeken verricht bij de politie en het Openbaar Ministerie, omdat zij het risico liepen als partijdig gezien te worden, wat niet mag als je een cliënt dient. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 4.2    De klacht lijkt te zien op verweerders bijstand aan klager. De voorzitter stelt vast dat verweerder klager in 2019 heeft bijgestaan bij een strafzaak. Die bijstand is op 25 oktober 2019 geëindigd en verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij daarna geen werkzaamheden voor klager meer heeft verricht. Klager heeft pas in 2024 een klacht over verweerder ingediend. Dat is niet binnen de termijn van drie jaar en daarom te laat.  4.3    Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dan ook niet meer toe. 4.4    Voor zover klager ook heeft bedoeld te klagen over gedragingen van verweerder van een latere datum, geldt dat klager zijn verwijten op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd en evenmin heeft onderbouwd.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.