Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-04-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:73

Zaaknummer

23-896/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; Betreft een klacht over de dienstverlening door de eigen advocaat. Verweerder is met name tekortgeschoten op het gebied van duidelijke communicatie over de behandeling van de zaak naar klaagster toe. Hoewel een gegronde klacht in beginsel het opleggen van een maatregel rechtvaardigt, heeft de raad in dit geval besloten te volstaan met een gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel. Verweerder heeft een tuchtrechtelijk blanco verleden en heeft ter zitting toegelicht dat hij nog advocaat-stagiaire is en dat dit de eerste zaak was die hij voor DAS behandelde. Verweerder vond de samenwerking met klaagster lastig en het lijkt erop dat hij zelf niet goed raad wist met de aanhoudende berichten en verzoeken van klaagster. Hierin had verweerder als advocaat-stagiaire wellicht meer begeleid moeten worden door zijn patroon. Verweerder heeft ter zitting oprecht berouw getoond voor de manier waarop hij klaagsters zaak heeft behandeld. Verweerder heeft daarbij naar voren gebracht dat hij veel van deze zaak heeft geleerd en hij inmiddels veel beter - schriftelijk - met zijn cliënten communiceert. Tot slot heeft verweerder aangeboden (en dit aanbod ter zitting nogmaals herhaald) om het dossier te heropenen en over te dragen aan een andere advocaat en daarbij zijn uren in mindering te brengen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 april 2024 in de zaak 23-896/A/A   naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:    verweerder gemachtigde: mr. M. Zwennes, ter zitting vervangen door mr. L.H. Fennema 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 31 juli 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 18 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2254396/JS/BF van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 maart 2024. Daarbij was verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Klaagster was met voorafgaand bericht niet op de zitting aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden e-mail van klaagster van 13 februari 2024.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klaagster is op 1 november 2021 in dienst getreden bij DAS Rechtsbijstand (hierna: DAS). Op de arbeidsrelatie tussen klaagster en DAS is het Reglement Tijd- en plaatsonafhankelijk werken (TPOW-reglement) van toepassing. 2.3    In artikel 6 van het TPOW-reglement staat, voor zover relevant:  1. Als de werknemer niet beschikt over een thuiswerkplek die voldoet aan de Arbo-richtlijnen, dan kan de werknemer de kosten die bijdragen aan een Arbo-verantwoorde thuiswerkplek declareren, onder de volgende voorwaarden:  •    De werknemer mag in een periode van 5 jaar maximaal € 500,00 declareren voor de inrichting van een arboproof thuiswerkplek, als deze verklaart kennis te hebben genomen van de adviezen over een arboproof thuiswerk plek en verklaart dat de aanschaf daaraan bijdraagt;  •    Onder inrichting van de thuiswerkplek wordt uitsluitend verstaan: een bureau, een bureaustoel, een beeldscherm, een toetsenbord, een muis en een headset;  •    Als de werknemer binnen een jaar na declaratie van (een deel van) de thuiswerkplek uit dienst treedt, dan betaalt hij 4/5e deel van het gedeclareerde bedrag terug aan DAS; (…)  2.4    Klaagster heeft van de in het TPOW-reglement opgenomen declaratiemogelijkheid gebruik gemaakt. Zij heeft voor de inrichting van een thuiswerkplek hulpmiddelen aangeschaft en de hiermee samenhangende kosten in april 2022 bij DAS gedeclareerd. 2.5    Niet lang daarna is tussen klaagster en DAS een geschil ontstaan. Klaagster heeft bij DAS aangekondigd met ingang van 1 november 2022 uit dienst te zullen treden. Hierop heeft DAS 4/5e deel van de door klaagster gedeclareerde TPOW-vergoeding ingehouden op haar loon. 2.6    Klaagster is van mening dat zij de ontvangen TPOW-vergoeding niet hoeft terug te betalen. Daarnaast meent klaagster recht te hebben op nabetaling van loon, omdat zij bij aanvang van haar dienstverband verkeerd zou zijn ingeschaald door DAS. Zij wenste hierover een procedure tegen DAS te starten. Klaagster had, naast het feit dat zij werkneemster was van DAS, ook een rechtsbijstandverzekering bij DAS.  2.7    Op 21 oktober 2022 heeft klaagster bij DAS online melding gemaakt van haar zaak. De melding van klaagster luidt als volgt:  “Ik heb bijna een geheel jaar op eigen apparatuur moeten werken en vervolgens voor wat hulpmiddelen welke niet door DAS verstrekt werden gebruikt gemaakt van de TPOW-regeling. Echter, heb ik dit in april gedeclareerd en ik begreep van de gestelde voorwaarden dat ik nu 4/5 deel van het bedrag (€ 478,43) terug moet betalen. Dit is niet correct in het licht van goed werkgeverschap. Ik wil hier graag over procederen. Ik ben werknemer bij DAS en ga binnenkort uit dienst door onderbetaling. Voor mijn dienstverband bij DAS had ik al werkervaring, dit is niet meegenomen bij aanvang van de arbeidsovereenkomst. Vervolgens heb ik hier een gesprek over gehad met mijn teammanager en volgens hem was er niks mogelijk. Ik had ingeschaald moeten worden in jaar 2 van het juniorentraject in plaats van jaar 1. Hierdoor heb ik ten onrechte € 4134 niet van DAS mogen verkrijgen. Ik wil graag aanspraak maken op deze loonvordering.” 2.8    Op 24 oktober 2022 heeft een medewerker van DAS klaagster bericht dat haar zaak onder de dekking van haar rechtsbijstandsverzekering valt en dat zij derhalve rechtsbijstand ontvangt hiervoor. Omdat klaagster zelf werkzaam was bij DAS, zou de zaak uitbesteed worden aan een advocaat naar keuze van klaagster.  2.9    Bij e-mail van 10 november 2023 heeft een medewerkster van DAS aan klaagster het volgende bericht, voor zover relevant: “Voor wat betreft de polisvoorwaarden die ik voor het gemak hierbij aangeef geldt dat U eenmalige advocaatkeuze hebt, DAS de advocaat inschakelt, u een informatie- en medewerkingsplicht heeft, DAS de redelijke en noodzakelijke kosten kan vergoeden. Eerstens zal uw advocaat een inschatting kunnen maken of er een redelijke kans op succes in uw zaak aanwezig is tav het niet hoeven terugbetalen van de ontvangen TPOW, en nabetaling van een volgens u verkeerde inschaling.” 2.10    Verweerder heeft de zaak van klaagster aangenomen en is met DAS een tarief overeengekomen.  2.11    Op 1 december 2022 hebben klaagster en verweerder de zaak van klaagster besproken en heeft verweerder aangegeven welke stukken hij nog van klaagster nodig had. Tijdens dit gesprek heeft verweerder een kansanalyse van de zaak gegeven en toegezegd om namens klaagster een brief aan DAS op te stellen.  2.12    Op 2 december 2022 heeft klaagster de door verweerder gevraagde documenten, waaronder de arbeidsovereenkomst, toegezonden. 2.13    Nadat klaagster verweerder een aantal maal - zoals op 8 december 2022 en 13 december 2022 - had gevraagd naar de stand van zaken, heeft verweerder klaagster bij e-mail van 14 december 2022 een schriftelijke inschatting gegeven van de zaak. De conclusie van zijn e-mail luidde dat hij, zoals klaagster had verzocht, een pittige brief aan DAS zou opstellen, maar dat hem de zaak verder niet kansrijk leek.  2.14    Op 15 december 2022, 20 december 2022 en 23 december 2022 heeft klaagster gevraagd naar de stand van zaken.  2.15    Op 24 december 2022 heeft verweerder klaagster bericht dat hij de brief in het nieuwe jaar zou opstellen en dat klaagster anders maar naar een andere advocaat moest gaan.  2.16    Op 29 december 2022 heeft klaagster verweerder bericht dat zij op grond van de polisvoorwaarden van DAS geen andere advocaat kon kiezen, omdat hij de opdracht al had aanvaard en prijsafspraken had gemaakt met DAS. 2.17    Vervolgens heeft klaagster opnieuw meerdere malen – zoals op 5 januari 2023 en 6 januari 2023 - om de stand van zaken gevraagd.  2.18    Op 13 januari 2023 heeft verweerder klaagster een conceptbrief gestuurd. Klaagster was niet tevreden over de conceptbrief en heeft verweerder van commentaar voorzien. Daarna vernam klaagster lange tijd niet van verweerder.  2.19    In reactie op vragen van klaagster over de stand van zaken, heeft verweerder klaagster op 30 januari 2023 wederom bericht dat klaagster maar een andere advocaat moest zoeken.  2.20    Op 30 januari 2023, 9 februari en 16 februari 2023 heeft klaagster verweerder nogmaals uitgelegd dat dit op grond van de polisvoorwaarden niet mogelijk was. 2.21    Op 17 februari 2023 heeft verweerder klaagster hierop laten weten dat zij de brief zelf moest aanpassen. Dan zou hij de verzending in orde maken. Dit heeft klaagster gedaan. Op 28 februari 2023 heeft verweerder klaagster bericht dat hij de brief had verzonden. Vervolgens heeft klaagster lange tijd niets meer van verweerder vernomen.  2.22    Op 15 maart 2023 en 25 maart 2023 heeft klaagster verweerder weer om de stand van zaken gevraagd. Op 27 maart 2023 heeft verweerder klaagster meegedeeld dat de brief eerder verkeerd was verzonden en nu opnieuw was verstuurd aan DAS.  2.23    Op 31 maart 2023 heeft verweerder de reactie van DAS aan klaagster doorgestuurd, zonder inhoudelijke toelichting.  2.24    Op 7 april 2023 heeft klaagster aan verweerder gevraagd uitleg te geven en een tegenreactie op te stellen. Op 21 en 25 april 2023 heeft klaagster verweerder gevraagd om te reageren op haar e-mail van 7 april 2023. Op 2 mei 2023 heeft verweerder klaagster opnieuw laten weten dat zij op zoek moest gaan naar een andere advocaat. 2.25    Op 1 juni 2023, 12 juni 2023 en 14 juni 2023 heeft klaagster verweerder wederom verzocht om een inhoudelijke reactie op te stellen en nogmaals uitgelegd dat zij op grond van de polisvoorwaarden geen andere advocaat in de arm kon nemen.  2.26    Verweerder heeft op 2 juni 2022 aangeboden een gesprek met haar te voeren, maar klaagster heeft op 12 juni 2022 aangegeven de toegevoegde waarde van een gesprek niet in te zien. Verweerder heeft niet meer inhoudelijk op de verzoeken van klaagster gereageerd en DAS heeft het dossier van klaagster gesloten.  2.27    Op 31 juli 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij weigert haar van deugdelijke rechtsbijstand te voorzien en maanden niet reageert op haar berichten. Klaagster wacht al een jaar op juridische bijstand van verweerder, die verweerder weigert te leveren. Klaagster is hierdoor financieel benadeeld en wenst een schadevergoeding van € 3.500,- van verweerder te ontvangen. 

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals met betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico- waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij geldt dat een advocaat is gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en van een advocaat mag verwacht worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt.  5.2    De raad overweegt op grond van de gedingstukken en de toelichting van verweerder op zitting dat verweerder aan klaagster bij aanvang van zijn dienstverlening, tijdens hun gesprek op 1 december 2022 en per e-mail van 14 december 2022, op zichzelf genomen een duidelijke inschatting van de zaak heeft gegeven. Hij heeft gemotiveerd toegelicht waarom hij klaagsters zaak niet kansrijk vond, maar dat hij wel bereid was om een pittige brief aan DAS te schrijven. Daarna verslechterde verweerders dienstverlening echter. Verweerder hield klaagster, zo blijkt uit de weergegeven feiten, weken aan het lijntje door niet of onvoldoende adequaat op klaagsters verzoeken over de stand van zaken te reageren. Uiteindelijk heeft verweerder klaagster op 13 januari 2023 een concept voor een brief aan DAS gestuurd. Over de inhoud van die brief werden klaagster en verweerder het niet eens en verweerder heeft klaagster hierop gevraagd om de brief zelf aan te passen. Hiermee heeft verweerder zich onvoldoende rekenschap gegeven van het feit dat hij als advocaat verantwoordelijk is voor een deugdelijke en zorgvuldige uitvoering van de opdracht van zijn cliënt en dat hij het bij een verschil van inzicht over de inhoud van een brief aan een wederpartij niet zomaar aan zijn cliënt kan overlaten om een dergelijke brief aan te passen. Indien een advocaat en zijn cliënt een verschil van mening hebben over de wijze van uitvoeren van de opdracht en zij het daarover niet eens kunnen worden, dient de advocaat zich terug te trekken.  5.3    Na ontvangst van de reactie van DAS van 31 maart 2023 op verweerders brief, wenste klaagster vervolgens dat verweerder weer een brief namens haar zou sturen. Daar zag verweerder geen heil in. Op dat moment had verweerder, zoals hij ook zelf ter zitting naar voren heeft gebracht, op deugdelijke en begrijpelijke wijze aan klaagster moeten uitleggen dat het opstellen van een nieuwe brief aan DAS naar zijn inschatting niet tot een andere uitkomst zou leiden en dat hij om die reden geen tweede brief meer voor klaagster zou opstellen. Verweerder heeft zelf ook erkend dat hij in zijn communicatie hierover naar klaagster is tekortgeschoten. Dat klaagster de mening was toegedaan dat het gelet op de polisvoorwaarden voor haar niet mogelijk was om een andere advocaat in te schakelen, maakt niet dat verweerder zijn dienstverlening niet had mogen en kunnen beëindigen en het rechtvaardigt al helemaal niet dat verweerder onduidelijkheid heeft laten bestaan over zijn verdere dienstverlening door niet meer te reageren op e-mails van klaagster. Verweerder dacht bovendien dat het op grond van de polisvoorwaarden van DAS wellicht wel mogelijk was voor klaagster om een andere advocaat in te schakelen en wilde hierin ook een bemiddelende rol spelen. Ook daarover had verweerder aan klaagster meer duidelijkheid moeten bieden.  5.4    De raad komt op grond van voorgaande feiten en omstandigheden tot de slotsom dat verweerders dienstverlening aan klaagster ondermaats is geweest en dat hij met name in duidelijke en voortvarende communicatie naar klaagster toe tekortgeschoten is. Daarmee heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en acht de raad de klacht van klaagster in verband daarmee gegrond. 5.5    Tot slot overweegt de raad ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding van klaagster, dat de beoordeling daarvan is voorbehouden aan de civiele rechter, zodat klaagster niet-ontvankelijk is in dat onderdeel van haar klacht.    

6    MAATREGEL 6.1    Een gegronde klacht rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een maatregel. Toch heeft de raad in dit geval besloten te volstaan met een gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel. Verweerder heeft een tuchtrechtelijk blanco verleden en heeft ter zitting toegelicht dat hij nog advocaat-stagiaire is en dat dit de eerste zaak was die hij voor DAS behandelde. Verweerder vond de samenwerking met klaagster lastig en het lijkt erop dat hij zelf niet goed raad wist met de aanhoudende berichten en verzoeken van klaagster. Hierin had verweerder als advocaat-stagiaire wellicht meer begeleid moeten worden door zijn patroon. Verweerder heeft ter zitting oprecht berouw getoond voor de manier waarop hij klaagsters zaak heeft behandeld. Verweerder heeft daarbij naar voren gebracht dat hij veel van deze zaak heeft geleerd en hij inmiddels veel beter - schriftelijk - met zijn cliënten communiceert. Tot slot heeft verweerder aangeboden (en dit aanbod ter zitting nogmaals herhaald) om het dossier te heropenen en over te dragen aan een andere advocaat en daarbij zijn uren in mindering te brengen. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schadevergoeding; -    verklaart de klacht voor het overige gegrond; -    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.   Aldus beslist door mr. J.J. Roos, voorzitter, mrs. I.J. de Laat en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.

 

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 15 april 2024