Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-04-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:120

Zaaknummer

230177

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Verweerster zou de ondertekening van de boedelbeschrijving ter discussie hebben gesteld, terwijl verweerster volgens klager wist dat dit standpunt van haar cliënt onjuist was. Bekrachtiging beslissing raad. Verweerster had gegronde redenen om te twijfelen aan de juistheid van de onder de boedelbeschrijving geplaatste handtekening. Klacht ongegrond. 

Uitspraak

Beslissing van 26 april 2024 in de zaak 230177

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

klager 

 

tegen:

 

mr. (…), advocaat te (…)   verweerster  

1    INLEIDING

 

1.1    Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Verweerster zou de ondertekening van de boedelbeschrijving ter discussie hebben gesteld, terwijl verweerster wist dat dit standpunt van haar cliënt onjuist was.

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

2    DE PROCEDURE 

 

Bij de raad van discipline

 

2.1    De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerster (zaaknummer: 22-608/AL/OV) een beslissing gewezen op 30 mei 2023. In deze beslissing is de klacht van klager (in alle onderdelen) ongegrond verklaard.  

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:131 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

Bij het hof van discipline

 

2.3    Het beroepschrift van klager van 20 juni 2023 tegen de beslissing van de raad is op 26 juni 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad;  -    het verweerschrift van verweerster van 3 juli 2023, tevens inhoudende de mededeling dat zij niet bij de behandeling van de zaak in hoger beroep aanwezig zal zijn.     2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 19 februari 2024. Daar zijn klager en de heer W. verschenen. Klager heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. De griffier heeft van hetgeen dat op zitting is besproken aantekeningen gemaakt. 

3    FEITEN

 

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast. 

3.2    Klager is samen met zijn zus L. erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschappen van hun in 2019 respectievelijk 2020 overleden ouders. Hun broer R. is onterfd. Hij heeft aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie. Verweerster heeft broer R. als advocaat bijgestaan.

3.3    Tot de nalatenschappen behoort de ouderlijke woning. Deze woning is met een aanzienlijke overwaarde verkocht en is geleverd op 2 juni 2020.  3.4    Verweerster heeft op 3 juni 2020 met verlof van de voorzieningenrechter van 27 mei 2020 conservatoir beslag laten leggen onder de notaris op de opbrengst van de woning van erflaters.  3.5    Op 12 juni 2020 is een depotovereenkomst gesloten tussen klager en zus L. enerzijds en broer R. anderzijds. Hierin is overeengekomen dat een bedrag van € 28.660,52 aan broer R. als voorschot op zijn legitieme portie wordt uitgekeerd en dat een bedrag van € 31.000,- bij de notaris in depot blijft staan, waarvan uitbetaling geschiedt na gezamenlijke en eensluidende opdracht van de erfgenamen.  3.6    Verweerster heeft op 24 februari 2021 bij de rechtbank Overijssel een verzoek ingevolge artikel 4:78 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend. Bij beschikking van 26 mei 2021 zijn klager en zus L. veroordeeld om een schilderij te laten taxeren, kopieën aan broer R. te verstrekken van aangiften en aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2015-2019 en bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt welke gelden zijn vrijgekomen uit hoofde van de uitvaartverzekering.  3.7    Op 22 juli 2021 heeft de rechtbank Overijssel de gedeponeerde boedelbeschrijving retour gezonden voor ondertekening door de beide vereffenaars.  3.8    Nadat aan de opdrachten in de onder 3.6 vermelde beschikking was voldaan, heeft klager verweerster laten weten dat broer R. moest meewerken aan de opheffing van het depot. In reactie hierop heeft verweerster in haar e-mail van 13 december 2021 klager bericht dat zus L. meermaals aan broer R. heeft bevestigd dat zij geen boedelbeschrijving heeft ondertekend en dat verweerster tevens een brief van de rechtbank heeft ontvangen waaruit blijkt dat er inderdaad geen door beide vereffenaars ondertekende boedelbeschrijving is. Verweerster heeft aan klager gevraagd of hij kan instemmen met het voorstel van zus L. dat broer R. een bedrag van € 5.000,- ontvangt tegen finale kwijting en dat het restant van het in depot gehouden bedrag tussen klager en zijn zus wordt verdeeld.  3.9    Klager heeft op 14 december 2021 hierop geantwoord dat hij niet instemt met het onder 3.8 vermelde voorstel.  3.10     Zus L. heeft in haar e-mails aan klager van 20 december 2021 en 24 februari 2022 ontkend dat zij bij de voormalig advocaat van klager op kantoor is geweest om de boedelomschrijving te ondertekenen en gesteld dat klager haar handtekening heeft vervalst.  3.11     De voormalig advocaat van klager heeft in haar e-mail van 15 maart 2022 op verzoek van klager aan verweerster bevestigd dat zus L. op 9 juni 2020 bij haar op kantoor is geweest en de boedellijst heeft ondertekend.

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover nog in hoger beroep aan de orde, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: 

a)     (..)  b)    (..)  c)     (..)   d)     klager te beschuldigen van het zetten van een valse handtekening (..)  e)    (..) 

5    OMVANG HOGER BEROEP 

 

5.1     Het hoger beroep van klager is beperkt tot klachtonderdeel d), voor zover dat ziet op het beschuldigen van klager van het zetten van een valse aantekening. De overige klachtonderdelen, te weten de klachtonderdelen a), b), c) en e) zijn in dit hoger beroep niet meer aan de orde. 

6    BEOORDELING RAAD

 

Ten aanzien van klachtonderdeel d) 

6.1    De raad heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard omdat een feitelijke grondslag voor deze klacht ontbreekt. 

7    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

 

Beroepsgronden klager

 

7.1    Klager heeft de volgende gronden aangevoerd tegen de beslissing van de raad. Verweerster heeft volgens klager feiten geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd waren met de waarheid en bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van klager onnodig of onredelijk heeft geschaad. Klager bestrijdt dat er voldoende aanwijzingen waren om te twijfelen aan de ondertekening van de boedelbeschrijving. Klager refereert hierbij aan de e-mails van 8 en 9 juni 2020, waaruit zou blijken dat er een boedelbeschrijving was en dat die (mede) is ondertekend door zijn zus L. Uit de e-mail van zijn voormalige advocaat van 15 maart 2022 zou voorts blijken dat de boedelbeschrijving ook door klager is ondertekend. Deze boedelbeschrijving is op 28 april 2021 bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo ingediend. Verder stelt klager dat verweerster ten onrechte in haar conclusie van antwoord, onder punt 5, heeft aangenomen dat er geen boedelbeschrijving zou zijn. Klager vermoedt dat de door verweerster aangehaalde e-mails niet door zijn zus zijn geconcipieerd. 

Het verweer 

7.2    Verweerster heeft verweer gevoerd. De strekking van het verweer is dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd. 

8    BEOORDELING HOF

 

Maatstaf

 

8.1    Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

 

Overwegingen van het hof 

 

8.2    Het hof ziet op basis van de beroepsgronden en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van klachtonderdeel d) te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. In aanvulling hierop is het hof van oordeel dat verweerster wel gegronde redenen had om te twijfelen aan de juistheid van de onder de boedelbeschrijving geplaatste handtekening van zus L. Zo zou zuster L. meermalen aan broer R. hebben bevestigd dat zij geen boedelbeschrijving heeft ondertekend. Zus L. heeft daarnaast in haar e-mails aan klager van 20 december 2021 en 24 februari 2022 ontkend dat zij bij de voormalig advocaat van klager op kantoor is geweest om de boedelbeschrijving te ondertekenen, waarbij zij zich op het standpunt stelde dat klager haar handtekening heeft vervalst. Verweerster heeft ook een brief van de rechtbank ontvangen waaruit blijkt dat er inderdaad geen door beide vereffenaars ondertekende boedelbeschrijving aanwezig was. Tegen deze achtergrond bezien heeft verweerster aldus gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat verwacht mag worden en de belangen van haar cliënt behartigd. Van een tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake zodat het hof de beslissing van de raad, waarbij klachtonderdeel d. ongegrond is verklaard, onderschrijft. 

 

Slotsom

 

8.3    De beroepsgronden van klager falen en de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd. 

 

9    BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

9.1    bekrachtigt de beslissing van 30 mei 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-608/AL/OV, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. R. Verkijk en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024.  

      griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 26 april 2024.