Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-04-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2024:78
Zaaknummer
24-195/A/RO/W
Inhoudsindicatie
Wraking kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 april 2024 in de zaak 24-195/A/RO/W naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechter,
ingediend door:
verzoeker
1 DE FEITEN 1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder zaaknummer 24-143/DH/RO met verzoeker als klager en mr. P.S. T als verweerder in de hoofdzaak (hierna: verweerder). 1.2 De klachtzaak is door de deken in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) aan de raad toegezonden. De deken heeft conform artikel 46c lid 3 Advocatenwet onderzoek verricht en op 20 februari 2024 het resultaat van dit onderzoek tezamen met zijn beoordeling van de klacht en een conclusie schriftelijk vastgelegd in de dekenvisie. 1.3 Bij e-mail van 28 februari 2024 heeft verzoeker de raad verzocht het onderzoek en de dekenvisie uit het dossier te verwijderen, omdat hij meent dat de deken om een aantal redenen partijdig is en de dekenvisie grote invloed kan hebben op de onafhankelijke besluitvorming door de raad. 1.4 Dit verzoek is voorgelegd aan de plaatsvervangend voorzitter van de raad, mr. H.C.A. de Groot. Namens haar heeft de griffie verzoeker op 13 maart 2024 bericht dat zijn verzoek is afgewezen omdat de raad geen beslissing kan nemen op grond van een incompleet dossier. Wel is verzoeker in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het advies van de deken, waarna verweerder eveneens die gelegenheid zou krijgen. 1.5 Hierop volgend heeft verzoeker eveneens op 13 maart 2024 de wraking verzocht van mr. De Groot (hierna: de tuchtrechter). 1.6 De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking. 1.7 De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van: - het wrakingsverzoek van 13 maart 2024; - het verweer van de tuchtrechter van 27 maart 2024, dat op 28 maart 2024 aan verzoeker is toegezonden.
2 BEOORDELING Toetsingskader 2.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de (tucht)rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 2.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. 2.3 Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. Een dekenvisie betreft geen verplichting en het dossier is derhalve niet “incompleet” zonder dekenvisie (artikel 46c lid 3 Advocatenwet spreekt alleen over “onderzoek”). Het feit dat de tuchtrechter de partijdige dekenvisie toch in aanmerking neemt en deze dekenvisie kennelijk een rol speelt of kan spelen bij haar besluitvorming, maakt de behandeling van de zaak in strijd met fundamentele rechtsbeginselen (onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak). De uitnodiging van de tuchtrechter om de zaak te repareren met de zienswijze van partijen maakt dit niet anders. Verzoeker leest daarin slechts een poging om de kwestie wit te wassen, wat de zaak alleen maar verergert. Het standpunt van de tuchtrechter de partijdige dekenvisie toch mee te wegen duidt op partijdigheid, dan wel is zodanig onbegrijpelijk dat dit alleen als partijdigheid kan worden uitgelegd. Op grond van deze feiten en omstandigheden zou de rechtelijke onpartijdigheid in de zaak schade kunnen lijden. De feiten of omstandigheden betreffen de persoon van de tuchtrechter. De tuchtrechter laat immers de partijdige dekenvisie in deze zaak toe en het zou volgens verzoeker goed kunnen dat de zij hierdoor is dan wel wordt beïnvloed. Verzoeker wijst in dat kader op de Evaluatie Wet positie en toezicht advocatuur Eindrapportage, waarin op p. 104 staat: “Ook geeft een aantal voorzitters aan de dekenvisie te waarderen als een standpunt van een expert op het gebied van advocatentuchtrecht. Hoewel de leden van de tuchtcolleges zich geenszins gebonden achten aan de dekenvisie, stellen zij er prijs op dat de deken, als advocaat met veel kennis over de voor de beroepsuitoefening geldende normen, zich ook over de zaak heeft uitgelaten.” 2.4 De wrakingskamer stelt voorop dat een onwelgevallige (processuele) beslissing van (de plaatsvervangend voorzitter van) de raad (in casu het afwijzen van het verzoek het onderzoek en de dekenvisie uit het dossier te verwijderen) geen grond kan vormen voor wraking. Het instrument van wraking is immers niet bedoeld om als rechtsmiddel tegen dergelijke processuele beslissingen te worden gebruikt. De wrakingskamer komt ook geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing. Dit is slechts anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de tuchtrechter die de beslissing heeft genomen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan in dit geval geenszins gebleken. De tuchtrechter heeft terecht gesteld dat het feit dat klager de dekenvisie partijdig vindt, onderdeel kan zijn van het debat. Door de tuchtrechter is klager hiertoe gelegenheid geboden door een extra schriftelijke ronde mogelijk te maken. Dit is bedoeld als het optimaliseren van hoor- en wederhoor en kan op geen enkele wijze worden gekwalificeerd als “witwassen” en “reparatie”, zoals door verzoeker is betoogd. 2.5 Ook overigens bevat het wrakingsverzoek geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen lijden. 2.6 Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.
BESLISSING De wrakingskamer: - verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond; - bepaalt dat de behandeling van zaak 24-143/DH/RO zal worden hervat in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en M.J.E. van den Bergh, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 april 2024