Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-04-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:92

Zaaknummer

23-786/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht over het (tegelijk) handelen als curator en advocaat van de wederpartij. De raad is van oordeel dat het verweerder op het moment van het faillissement vrij stond de benoeming als curator in het faillissement te aanvaarden. Op het moment dat klager een maand later de dubbele rol van verweerder aan de orde stelde, heeft verweerder de kwestie direct met de RC besproken en zijn cliënten naar een andere advocaat verwezen. De RC heeft geoordeeld dat verweerder zijn rol als curator kon blijven vervullen. Van tegenstrijdige belangen is daarom niet gebleken. De raad ziet de door klagers gestelde onduidelijkheid over verweerders hoedanigheid niet. Klacht over het noemen van klagers naam in de openbare faillissementsverslagen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 april 2024 in de zaak 23-786/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

1.    [..] klager en 2.    […] B.V. 3.    […] Holding B.V. 4.    […] B.V. klaagsters hierna tezamen: klagers gemachtigde: mr. V.H.B. Kruit

over:

verweerder gemachtigde: mr. A. Ourhris

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 19 mei 2023 hebben klagers bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder.  1.2    Bij beslissing van 25 mei 2023 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek en afhandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken). 1.3    Op 13 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/75 van de deken ontvangen.  1.4    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 maart 2024. Daarbij waren de gemachtigde van klagers, alsmede verweerder en zijn gemachtigde aanwezig.  1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 23.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager was sinds 2011 – via […] B.V. (hierna: [A] Holding) – enig bestuurder en enig aandeelhouder van […] B.V. (hierna: [klaagster 4]). […] B.V. (hierna: [klaagster 2]) is een zustervennootschap van [klaagster 4]. Klager was – eveneens via [A] Holding – enig bestuurder en enig aandeelhouder van [klaagster 2]. [A] Holding is thans genaamd [klaagster 3]. 2.3    Verweerder heeft vanaf 17 september 2021 de heer J en mevrouw M (hierna: J cs) bijgestaan in een geschil met [klaagster 2] over de koop van grond. Verweerder en mr. S, de advocaat van [klaagster 2], hebben over het geschil gecorrespondeerd en onderhandeld.  2.4    Op 27 september 2021 heeft mr. S bericht dat zijn cliënten het (van de zijde van verweerder gedane) voorstel accepteren.  2.5    Bij vonnis van 5 oktober 2021 heeft de rechtbank het faillissement uitgesproken van [klaagster 4]. Verweerder is hierbij aangesteld als curator. 2.6    Op 6 oktober 2021 heeft de financieel analist van verweerders kantoor (hierna: de financieel analist) klager uitgenodigd voor een digitale bespreking in het kader van het faillissement van [klaagster 4]. Ook daarna is (in oktober 2021) door de financieel analist, namens de curator, gecorrespondeerd met klager over het faillissement van [klaagster 4].  2.7    Op 8 oktober 2021 heeft verweerder van mr. S een koopovereenkomst ontvangen. Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven: “Ik denk dat er sprake is van een misverstand. Bij mail van 27 september heb ik voorgesteld: (…) Bij mail van dezelfde datum heeft u namens uw cliënte het voorstel geaccepteerd. Daarmee is een koopovereenkomst tot stand gekomen.  U stuurt nu overeenkomsten met tal van ongewisse voorwaarden erin, andere bedragen en andere leveringsdata.  Ik verzoek u mij de koopovereenkomst te sturen die voldoet aan de overeengekomen hoofdpunten. En anders maar geen koopovereenkomst, want die is er feitelijk al, maar een concept leveringsakte met transporten in oktober 2021.” 2.8    Op 11 oktober 2021 heeft klager een e-mail naar verweerder gestuurd met daarin een voorstel voor J cs over de koop van de grond. 2.9    Op 12 oktober 2021 heeft verweerder gereageerd en geschreven: “Uw advocaat heeft namens u ingestemd met verkoop voor € 295.000 kk levering en betaling in oktober 2021. (…) Dat is de overeenkomst die tot stand is gekomen en dat is de overeenkomst waarvan nakoming wordt gevraagd.” 2.10    In reactie op e-mails van klager heeft verweerder op 14 oktober 2021 aan klager (en onder meer mr. S in de cc) geschreven: “Er is uitsluitend akkoord op de overeenkomst die tot stand is gekomen tussen [mr S] namens u en ondergetekende namens [J cs]. De in dat mailverkeer afgesproken condities zijn klip en klaar. Cliënten gaan niet akkoord met de afwijkende overeenkomsten die daarna zijn gepresenteerd.” 2.11    Klager heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven: “Helder! Wij zullen de ontwikkeling voor [J cs] staken (…) en hem adviseren om zijn positie door de verkopen aan derde voor eventuele toekomstig rendement. Mijn advocaat zal de afwikkeling (…) verzorgen.” 2.12    Op 1 november 2021 heeft de financieel analist, namens de curator, in een e-mail aan klager een vragenlijst inzake het faillissement van [klaagster 4] verstuurd. 2.13    Op 3 november 2021 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven: “U heeft mij als (uiteindelijk) bestuurder van [klaagster 4] op 1 november 2021 een uitgebreide vragenbrief gestuurd over de administratie van [klaagster 4]. Op zich begrijp ik wel dat u als curator van [klaagster 4] informatie nodig heeft over de boedel van [klaagster 4]. Ik zie alleen dat u voor zo’n klein faillissement heel veel vragen stelt, die heel erg gedetailleerd zijn en ook vaak gaan over de relatie tussen [klaagster 4] en [klaagster 2]. Zoals u weet ben ik (via [[A] Holding]) ook bestuurder en enig aandeelhouder van [klaagster 2]. (…) Uitzondering zijn [J cs]. Deze investeerders, weigeren, ondanks het feit dat zij een volmacht hebben ondertekend, medewerking te verlenen en dreigen zodoende het gehele project [naam] te frustreren, waardoor velen schade kunnen leiden. U treedt op als advocaat van [J cs].  Ik vind eigenlijk dat dit niet kan. Kunt u mij laten weten hoe u dit kunt oplossen om deze belangenverstrengeling geen effect heeft op uw objectiviteit." 2.14    Op 5 november 2021 heeft verweerder gereageerd en onder meer geschreven dat hij klagers bezwaar met de rechter-commissaris heeft besproken en dat J cs zullen worden verwezen naar een andere advocaat: “Ik heb uw bezwaar besproken met de rechter-commissaris. [J cs] zullen worden verwezen naar een andere advocaat." 2.15    Op aanvullende vragen van klager heeft verweerder diezelfde dag onder meer geantwoord: “Nee, dit is geen advies geweest van de rechter-commissaris. Ik heb uw bezwaar besproken met de rechter-commissaris en het is mijn beslissing geweest om [J cs] door te verwijzen. Niet omdat er sprake is van enig tegenstrijdig belang. Er zijn namelijk geen tegenstrijdige belangen maar parallelle belangen. Maar om onnodige ruis te voorkomen heb ik besloten [J cs] naar een andere advocaat te verwijzen. De rechter-commissaris heeft aangegeven zich hier in te kunnen vinden.” 2.16    Verweerder heeft diezelfde dag desgevraagd ook aan de advocaat van klager bericht dat de zaak van J cs wordt overdragen aan een andere advocaat. 2.17    Op 12 november 2021 heeft mr. K, namens klagers, zich tot verweerder gewend en hem gemotiveerd gevraagd zich terug te trekken als curator van [klaagster 4].  2.18    In reactie daarop heeft verweerder op 15 november 2021 in een e-mail aan mr. K onder meer geschreven: “… op 5 oktober 2021 [was] de situatie dat er overeenstemming was bereikt tussen [J cs] en [klaagster 2] over de verkoop van de grond voor € 295.000,- met levering en betaling in oktober 2021.  (…) [J cs] zijn inmiddels doorverwezen naar een andere advocaat, ik sta hen niet meer bij. (…) Het moge duidelijk zijn dat ik niet aan het verzoek van uw cliënten zal voldoen.“ 2.19    Namens [klaagster 4] is op 25 november 2021 een verzoek tot ontslag van verweerder als curator ingediend bij de rechter-commissaris. Na reactie van verweerder op 26 november 2021, heeft de rechter-commissaris het verzoek op 30 november 2021 afgewezen.  2.20    Op 13 december 2021 is namens klagers, op grond van artikel 73 lid 1 van de Faillissementswet, een verzoek tot ontslag van verweerder als curator in het faillissement van [klaagster 4] ingediend bij de rechtbank.  2.21    Op 20 december 2021 heeft verweerder een verweerschrift ingediend bij de rechtbank. 2.22    Het ontslagverzoek is bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank ingetrokken door klagers. 2.23    Op 6 mei 2022 heeft de gemachtigde van verweerder in een e-mail aan de advocaat van klagers onder meer geschreven: “Zoals u zult hebben begrijpen ben ik al maanden in discussie met uw cliënten en hun voormalige advocaten over (kort) gezegd de door ons geconstateerde onregelmatigheden en de administratie van [klaagster 4]. Ondanks herhaalde toezeggingen van uw cliënten, zijn diverse administratieve bescheiden nog steeds niet aangeleverd. Dat maakt een goede controle onmogelijk. Los daarvan ben ik van mening dat – zelfs als die bescheiden op enig moment wel worden aangeleverd – uw cliënten de nodige verwijten kunnen worden gemaakt met betrekking tot de afwikkeling van [klaagster 4]. Bijgaand ontvangt u een concept dagvaarding waarin de verwijten zijn beschreven. (…) Mocht het niet lukken om binnen een afzienbare tijd tot een finale regeling te komen, dan zie ik mij genoodzaakt om uw cliënten in rechte te betrekken. In dat verband: 1.    Stel ik uw cliënten gedurende 14 dagen na heden in de gelegenheid hun zienswijze over hetgeen in de concept dagvaarding is gesteld, kenbaar te maken.” De concept dagvaarding is als bijlage bij de e-mail gevoegd. 2.24    Het dossier bevat een openbaar faillissementsverslag (nr. 4) van 9 september 2022 betreffende [klaagster 4]. In het verslag staat (onder 1.1, sinds het eerste verslag van 4 november 2021) vermeld dat klager sinds de datum van oprichting (via [A] Holding) enig bestuurder en enig aandeelhouder is van [klaagster 4].  In het verslag is (sinds het derde verslag van 6 mei 2022) verder onder meer vermeld: “4.1 (…) De bestuurder heeft tot dusverre nagelaten om de volledige administratie ter beschikking te stellen. Er wordt ernstig getwijfeld aan de integriteit van de administratie (…) 7.2 (…) De jaarrekeningen 2017, 2018 en 2019 zijn aanzienlijk te laat gedeponeerd. Mitsdien is er sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur dat vermoed wordt een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn. (…) 7.5 (…) Jaarrekeningen zijn aanzienlijk te laat gedeponeerd. De bestuurder heeft tot dusverre nagelaten om essentiële onderdelen van de administratie aan de curator af te geven. (…) Deze omstandigheden hebben gemaakt dat de curator aan de bestuurder heeft aangekondigd dat deze aansprakelijk wordt gesteld wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur. (…) 7.6 (…) De activiteiten van de vennootschap zijn volgens de bestuurder in 2017/2018 gestaakt. De curator heeft vastgesteld dat goodwill, know-how en reputatie van de vennootschap, gezamenlijk vormende het duurzame bedrijfsdebiet, zijn overdragen aan zustervennootschap [klaagster 2], die de activiteiten daarmee heeft voortgezet. Voor deze overdracht is niet betaald.” De curator stelt zich op het standpunt dat deze transactie paulianeus is geweest.” In aanvulling daarop is in het vierde verslag van 9 september 2022 nog onder meer het volgende aangevuld: “7.1 (…) Het onderzoek naar deze nieuw ontvangen administratieve bescheiden en de voornoemde reactie op de eerdere vraagpunten bevindt zich in een afrondende fase.  Naar huidige verwachting zal dit onderzoek de komende maanden kunnen worden afgerond. (…) 7.5 (…) Zoals in verslag 3 reeds is vermeld, hebben diverse constateringen ertoe geleid dat de curator aan de bestuurder heeft aangekondigd dat deze aansprakelijk wordt gesteld wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur.  De nieuw ontvangen administratie en informatie hebben vooralsnog niet tot een ander oordeel geleid. Verwacht wordt dat de komende maanden het (aanvullend) rechtmatigheidsonderzoek kan worden afgerond en dat tot een definitieve conclusie kan worden gekomen.” 2.25    Op 25 oktober 2022 hebben klager, [klaagster 2] en [klaagster 3] bij INSOLAD een toetsingsverzoek ingediend dat betrekking heeft op de gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van curator van [klaagster 4].  Uit de beslissing van de Toetsingscommissie INSOLAD blijkt dat het om onder meer de volgende verwijten ging: “1. Het stond de Curator niet vrij om het faillissement te behandelen; (…) 3. De Curator heeft in het openbaar mededelingen gedaan over beweerdelijke aansprakelijkheid van Verzoekers voordat Verzoekers aansprakelijk zijn gesteld en heeft daarbij (ook) in strijd gehandeld met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (…).” De toetsingscommissie heeft in de beslissing van 4 april 2023 onder meer overwogen: “Ad 1. (…) Het Panel is van oordeel dat het enkele feit dat [verweerder] als advocaat optrad in een zaak tegen een zustermaatschappij op zichzelf nog geen tegenstrijdig belang met zich meebrengt. Door Verzoekers zijn ook geen bijkomende feiten en omstandigheden genoemd die dit anders maken. Het feit dat de Curator daardoor over informatie beschikte die bij de afwikkeling van het faillissement dienstig was, levert geen omstandigheid die in de weg staat aan zijn onafhankelijkheid of objectiviteit. De redenering van [mr. J]  in zijn hiervoor aangehaalde brief kan het Panel niet volgen en deze redenering is door Verzoekers ook niet nader toegelicht. Ook indien het de Curator bij zijn aanstelling wel duidelijk was of had moeten zijn dat [klager] (indirect) bestuurder was van zowel [klaagster 2] als [klaagster 4], behoefde dat op zichzelf geen aanleiding te zijn om zijn aanstelling te weigeren in de gegeven omstandigheden. Het Panel weegt daarbij mee dat het geschil tussen de investeerders en [klaagster 2] op faillissementsdatum geregeld leek te zijn. Uit de overgelegde mailwisseling van 27 september 2021 blijkt dat er overeenstemming bestond tussen de investeerders en [klaagster 2] over de kernbedingen rondom de verkoop van de gronden door de investeerders aan [klaagster 2]. De klacht dat de Curator zijn aanstelling in de gegeven omstandigheden niet had mogen aanvaarden, wordt dan ook ongegrond verklaard. Wel ziet het Panel in de gang van zaken aanleiding om aan het voorgaande nog het volgende toe te voegen. Vrij kort na zijn aanstelling werd duidelijk dat het geschil tussen [klaagster 2] en de investeerder ‘een staartje kreeg’: 3 dagen na zijn aanstelling als Curator stuurt [verweerder] een mail aan de advocaat van [klaagster 2], waarin hij aangeeft dat de investeerders niet akkoord gaan met de inmiddels ontvangen koopovereenkomst. Op dat moment had ofwel de Curator het faillissement ‘terug moeten geven’, ofwel had [verweerder] zich op dat moment als advocaat terug moeten trekken. Het Panel is het niet eens met de stelling van de Curator dat bij zijn afweging louter en alleen de belangen van de boedel een rol behoefden te spelen. Ook de belangen van [klager] als bestuurder van [klaagster 4] en [klaagster 2] dienen in de afweging te worden meegenomen. Uiteindelijk heeft het nog bijna een maand geduurd tot [verweerder] zich op 5 november 2021 als advocaat heeft teruggetrokken. Gedurende deze maand was [klager] als bestuurder van [klaagster 4] gehouden met de Curator samen te werken in het kader van de afwikkeling van het faillissement van [klaagster 4], terwijl hij in zijn hoedanigheid van bestuurder van [klaagster 2] gelijktijdig [verweerder] als advocaat tegenover zich had. Ongeacht of er daarbij sprake is van tegenstrijdige belangen, behoort een dergelijke combinatie van ‘petten’ te worden vermeden. Daarnaast merkt het Panel op dat de mails van de Curator en [verweerder] geen aanwijzing bevatten in welke hoedanigheid deze worden gestuurd. Zij bevatten slechts zijn naam en kantoornaam. Het Panel is van oordeel dat de Curator daarover duidelijkheid dient te scheppen. Dit vormt de keerzijde van de verplichtingen die op [verweerder] als advocaat rusten ingevolge Gedragsregel 9 van de Gedragsregels advocatuur. (…) Ad 3. (…) Het Panel beschouwt de uitlatingen van de Curator dan ook als niet-strijdig met de voor hem geldende Praktijkregels, maar wijst erop dat het een grensgeval betreft. Wel is het Panel van oordeel dat de Curator in strijd met de Praktijkregels heeft gehandeld in de door hem gevolgde procedure en de timing van de uitlatingen. De uitlatingen zijn gedaan op dezelfde dag dat de Curator Verzoekers (voor het eerst) met zijn bevindingen confronteerde door toezending van een concept dagvaarding. (…)  De grondbeginselen van objectiviteit en betamelijkheid (…) brengen – in beginsel – mee dat (a) een curator hoor en wederhoor dient toe te passen alvorens tot aansprakelijkstelling (of vernietiging van rechtshandelingen) over te gaan en (b) geen mededelingen in het openbare verslag worden opgenomen (of anderszins openbaar worden gemaakt) alvorens wederhoor heeft plaatsgevonden. (…) Voor wat betreft de bezwaren van Verzoekers tegen de vermelding van hun namen in het licht van de AVG (…). Deze klacht wordt ongegrond verklaard.”

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende. a)    Verweerder heeft gehandeld met tegenstrijdige belangen: hij is zowel curator in het faillissement van [klaagster 4] als de advocaat van J cs, niet alleen voor hij de benoeming als curator van [klaagster 4] heeft aanvaard, maar ook daarna. Verweerder had de benoeming in het faillissement van [klaagster 4] niet moeten aanvaarden, omdat hij reeds een bij het faillissement betrokken partij bijstond en bekend was met de bestuurder van [klaagster 4]. Aldus was verweerder niet onafhankelijk. Verweerder heeft bovendien ook na zijn benoeming als curator in het faillissement van [klaagster 4] zijn werkzaamheden voor J cs voortgezet. Dit had hij niet mogen doen, aangezien hij een tegenstrijdig belang had. Verweerder is meermaals gewezen op dat tegenstrijdig belang (of de schijn daarvan) maar hij is niet teruggetreden als curator in het faillissement. Tussen 5 oktober 2021 en 5 november 2021 was bovendien onduidelijk in welke hoedanigheid verweerder met klager heeft gecommuniceerd.  b)    Verweerder heeft in strijd met de AVG gehandeld, door klager als bestuurder van [klaagster 4] en aan [klaagster 4] gelieerde vennootschappen met naam en toenaam te vermelden in de openbare verslagen, in de context van bestuurdersaansprakelijkheid en paulianeus handelen, terwijl dergelijke handelingen geenszins vast stonden en ook niet zijn komen vast te staan.  Verweerder heeft de naam van klager expliciet in het openbare faillissementsverslag vermeld en deze in verband gebracht met onbehoorlijke taakvervulling, aansprakelijkheid en paulianeus handelen. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op klagers privacy, wordt klager ten onrechte in een kwaad daglicht gesteld en wordt de reputatie van klager als fatsoenlijke en betrouwbare ondernemer ten onrechte aangetast.  3.2    Klager stelt dat verweerder meerdere kernwaarden en gedragsregels heeft geschonden. Verweerder heeft niet voldaan aan de normen van onafhankelijkheid, deskundigheid en integriteit en heeft gedragsregels 2, 7, 8, 9, 12 en 15 geschonden. 

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Toetsingskader 5.1    De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van curator. De raad overweegt dat het in de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijke advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden (vgl. HvD 5 augustus 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:131).  5.2    Voor het handelen van een advocaat als curator brengt de hierboven genoemde maatstaf met zich mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende en soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator zich binnen de wettelijke kaders afspeelt.  Klachtonderdeel a) 5.3    Dit klachtonderdeel heeft zowel betrekking op verweerders handelen als curator, alsook op zijn handelen als advocaat van J cs, zijnde de wederpartij van [klaagster 2].  De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen of (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.  5.4    De raad stelt vast dat verweerder eerst heeft opgetreden als advocaat van J cs in een geschil met [klaagster 2], dat op 27 september 2021 leek te zijn afgerond. De raad is van oordeel dat het verweerder dan ook op 5 oktober 2021 vrij stond om de benoeming als curator in het faillissement van [klaagster 4] te aanvaarden. Dat J cs betrokken was in het faillissement van [klaagster 4] is de raad niet gebleken. Klagers waren/zijn de wederpartij van zowel J cs als van de curator. Het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar als een advocaat meerdere partijen bijstaat tegen een bepaalde wederpartij, ook niet wanneer de belangen van de betreffende partijen verschillen. De raad kan niet vaststellen dat er op het moment van het faillissement sprake was van tegenstrijdige belangen.  5.5    Duidelijk is dat de kwestie tussen klager en J cs in oktober 2021 een staartje kreeg. De door klagers advocaat opgestelde koopovereenkomst was niet conform hetgeen op 27 september 2021 was overeengekomen. Verweerder heeft eerst klagers advocaat daarover bericht en heeft vervolgens rechtstreeks met klager over de kwestie gecorrespondeerd. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat de kwestie alsnog binnen enkele dagen was geregeld. De raad is ook hier niet gebleken van tegenstrijdige belangen. 5.6    Pas op 3 november 2021 heeft klager de dubbele rol van verweerder aan de orde gesteld. De raad stelt echter vast dat verweerder vanaf dat moment snel heeft gehandeld, door de kwestie met de rechter-commissaris te bespreken en vervolgens zijn cliënten J cs op 5 november 2021 naar een andere advocaat door te verwijzen. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat verweerder zijn rol als curator kon blijven vervullen. Het door klagers ingediende verzoek tot ontslag van verweerder als curator is immers op 30 november 2021 afgewezen door de rechter-commissaris. De raad is dan ook niet gebleken dat verweerder zou hebben gehandeld in zaken met tegenstrijdige belangen.  5.7    Ook wordt geklaagd over de onduidelijkheid in de communicatie: volgens klagers was in de periode van 5 oktober 2021 tot 5 november 2021 onduidelijk in welke hoedanigheid verweerder met klager communiceerde. De raad stelt vast dat verweerder met klager heeft gecorrespondeerd over het geschil met J cs, waarbij duidelijk was dat verweerder optrad als advocaat van J cs. In de periode van 5 oktober 2021 tot 5 november 2021 heeft de financieel analist, namens verweerder, met klager gecorrespondeerd, waarbij steeds duidelijk was dat het over het faillissement van [klaagster 4] ging. De raad ziet de gestelde onduidelijkheid over de hoedanigheid dan ook niet. Dat verweerder lering heeft getrokken uit deze klacht en het inmiddels anders doet, betekent niet dat zijn eerdere handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar was. 5.8    De raad verklaart dit klachtonderdeel daarom ongegrond.  Klachtonderdeel b) 5.9    Dit klachtonderdeel betreft het noemen van klagers naam in de openbare faillissementsverslagen in combinatie met onder meer bestuurdersaansprakelijkheid en paulianeus handelen. De raad is van oordeel dat alleen klager een rechtstreeks belang heeft bij dit klachtonderdeel. Klaagsters worden, bij gebrek aan rechtstreeks belang, niet-ontvankelijk verklaard.  5.10    Dit verwijt ziet uitsluitend op het handelen van verweerder als curator, waardoor de onder 5.1 en 5.2 genoemde maatstaf van toepassing is. Vast staat dat de voorletters en achternaam van klager in het eerste openbare faillissementsverslag van 4 november 2021 zijn genoemd. Zijn naam komt vervolgens terug in alle daaropvolgende verslagen.  5.11    De raad is van oordeel dat, zelfs als er sprake zou zijn van strijd met de AVG, geen sprake is van handelen van verweerder in zijn rol als curator waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Het is kennelijk niet ongebruikelijk onder curatoren om in openbare verslagen melding te maken van de namen van de bestuurders van de failliete vennootschap. Dat in de openbare verslagen melding wordt gemaakt van (mogelijke) bestuurdersaansprakelijkheid en paulianeus handelen, maakt dat niet anders. Hoewel de administratie en het onderzoek daarnaar kennelijk nog niet compleet waren, brengt dat niet met zich mee dat verweerder deze mededelingen niet mocht doen. 5.12    Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. 

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel a ongegrond; - verklaart klachtonderdeel b ten aanzien van klaagsters niet-ontvankelijk; - verklaart klachtonderdeel b ten aanzien van klager ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.