Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-04-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:91

Zaaknummer

23-768/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht over de bijstand van de eigen advocaat in een echtscheidingszaak deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop. Klacht voor het overige ongegrond. Zo is de raad niet gebleken dat verweerster stelselmatig niet (tijdig) heeft gereageerd en is evenmin gebleken dat verweerster stukken onjuist, ontijdig of zonder toelichting heeft ingediend. Van excessief declareren is niet gebleken, onder meer omdat sprake is van langdurige bijstand en verschillende procedures, zowel bij de rechtbank als in hoger beroep.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 april 2024 in de zaak 23-768/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde: [mw. B]

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 8 januari 2023 (ontvangen op 10 januari 2023) is namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 8 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K011 2023 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 maart 2024. Daarbij waren klager en zijn gemachtigde, alsmede verweerster aanwezig.  1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 9 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klager van 21 november 2023.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager is gescheiden. Verweerster heeft klager sinds 2015 bijgestaan in de echtscheidingsprocedure en aanverwante procedures.  2.3    Van de zijde van de vrouw is op 14 september 2016 een verweerschrift  ingediend bij de rechtbank. Hierin is onder meer opgenomen:  “De huwelijksgemeenschap op bovengenoemde peildatum bestaat voor zover bij de vrouw bekend uit: (…) FF. een Salvador Dali Sculptuur, genaamd ‘L’escargot et l’ange’ (…) “Van de opsomming van kunstvoorwerpen (…) heeft de vrouw momenteel (…) de sculptuur van Dali (…)  in haar bezit.” 2.4    Bij beschikking van 24 mei 2017 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen klager en zijn vrouw uitgesproken, bepaald dat klager partneralimentatie diende te voldoen en is de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld.  2.5    Verweerster heeft op 23 augustus 2017, namens klager, hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.  2.6    Bij beschikking van 22 augustus 2018 heeft het gerechtshof in hoger beroep beslist. Het gerechtshof heeft daarbij overwogen dat de omvang van de te verdelen gemeenschap op dat moment niet kon worden vastgesteld en bepaald dat klager een vorderingsrecht heeft op de gemeenschap. 2.7    Bij brief van 9 januari 2020 heeft verweerster bevestigd dat klager haar de opdracht heeft verstrekt om de vastgestelde partneralimentatie te laten verlagen, dan wel op nihil te stellen. In de opdrachtbevestiging is een uurtarief van € 150,- overeengekomen, inclusief BTW en kantoorkosten.  2.8    Bij brief van 23 januari 2020 heeft verweerster bevestigd dat klager haar de opdracht heeft verstrekt om de geplande executoriale verkoop op 30 januari 2020 te voorkomen door middel van een kort geding executiegeschil. In de opdrachtbevestiging is een uurtarief van € 150,- overeengekomen, inclusief BTW en kantoorkosten. 2.9    Op 22 oktober 2020 heeft verweerster in een e-mail aan de gemachtigde van klager onder meer geschreven: “Ik heb de vraag gezien om een afschrift van de producties en een overzicht van hetgeen nu te verdelen valt. Aangezien ik deze week in isolatie zit, en alle mappen van [klager] zich op kantoor bevinden, zal ik bij terugkomst op kantoor deze vraag beantwoorden.” 2.10    Op 26 oktober 2020 heeft de gemachtigde van klager gereageerd en onder meer geschreven: “Helaas heb ik vandaag (…) de producties niet gezien die behoren bij [klager] zijn dossier. (…) Inmiddels zijn we weer 12 dagen verder en komt er geen schot in de zaak. Kan je zorgen dat morgen (…) de producties via We transfer verzonden worden” 2.11    Op 12 november 2020 heeft de gemachtigde van klager in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven: “Derhalve hebben we afgesproken (…) dat je eind deze week het definitieve concept klaar zou hebben en deze op de mail zou zetten. Tot op heden heb ik nog geen mail mogen ontvangen (…). Kan je proberen er een beetje haast achter te zetten.” 2.12    Op 19 november 2020 heeft verweerster versie 4 van de dagvaarding boedelscheiding en een overzicht van de verdeling aan klager en zijn gemachtigde gezonden. 2.13    Op 4 december 2020 heeft de gemachtigde van klager verweerster gevraagd haar op de hoogte te houden van de voortgang van stukken. Op 11 december 2020 heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerster laten weten dat ze niets gehoord heeft en dat ze wil weten hoever alles is.  2.14    In december 2020 heeft verweerster een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir (maritaal) beslag ingediend. In het verzoekschrift wordt om afgifte aan klager verzocht van onder meer een ‘Dali L’escargot et l’ange (sculptuur)’, hierna ook: de Slak. 2.15    De voorzieningenrechter heeft verlof verleend, waarna de deurwaarder op 29 december 2020 conservatoir maritaal beslag heeft gelegd op diverse roerende zaken. De Slak is door de deurwaarder niet aangetroffen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de eis in de hoofzaak binnen vier weken moest te worden ingesteld. Dit is niet gebeurd, waardoor het beslag van rechtswege is komen te vervallen.  2.16    Op 20 januari 2021 heeft verweerster versie 5 van de dagvaarding boedelscheiding en een aangevulde productielijst naar de gemachtigde van klager gestuurd. 2.17    Op 9 februari 2021 heeft verweerster versie 6 van de dagvaarding boedelscheiding aan de gemachtigde gezonden en daarbij onder meer geschreven: “Ik heb de dagvaarding ingetrokken voordat deze aan [de vrouw] is betekend en wel om de volgende reden. Bij het opruimen van de mappen van [klager] kwam ik een rekening van [naam] tegen. (…) Ik heb dit verwerkt in de dagvaarding, waardoor ik middels de beleggingsleer tot een flink hoger bedrag komen om aan [klager] toe te delen.  Graag hoor ik jouw zienswijze of jullie het realistisch vinden om vast te houden aan de ruim 1 miljoen die ik heb toegekend aan [pand]. Feitelijk is dit natuurlijk onrealistisch, zeker nu de investeringen conform de beleggingsleer zouden renderen naar € 926.100,00.” 2.18    Op 30 april 2021 heeft de rechtbank een beschikking gewezen inzake de partneralimentatie. De rechtbank heeft de verzoeken van klager tot nihilstelling c.q. aanpassing van de partneralimentatie afgewezen. Verweerster heeft, namens klager, hiertegen hoger beroep ingesteld en heeft tevens verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. De appelschriftuur van 29 juli 2021 maakt onderdeel uit van het dossier.   2.19    Op 27 juli 2021 heeft het LBIO laten weten de achterstallige alimentatie te zullen gaan incasseren. 2.20    Op 29 juli 2021 heeft verweersters secretaresse aan het LBIO bericht dat bij het gerechtshof een appelschriftuur is ingediend tevens inhoudend een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, met het verzoek aan het LBIO het incassotraject op te schorten.  2.21    Op 20 oktober 2021 is namens de ex-vrouw van klager een verweerschrift ter zake de gevraagde schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad ingediend. 2.22    Op 1 december 2021 heeft verweerster hierop gereageerd.  2.23    Op 4 maart 2022 heeft de gemachtigde van klager verweerster gevraagd te reageren op een eerdere, kennelijk op 16 februari 2022 gestuurde e-mail van haar.  2.24    Op 17 maart 2022 heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven dat ze eigenlijk die dag een reactie van verweerster had verwacht. 2.25    Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven: “Ik moet nog even overleggen of ik nog aanvullende producties mag aanleveren, of dat we dit bewaren voor een eventueel appel.”  2.26    Op 22 maart 2022 heeft verweerster in een e-mail aan de gemachtigde onder meer geschreven: “De aanvullende stukken aangaande de stortingen ga ik nu ook aanleveren, aangezien [advocaat wederpartij] ook aanvullende stukken heeft aangeleverd.”  2.27    Op 4 mei 2022 heeft de rechtbank (bij vervroeging) vonnis gewezen en de wijze van de verdeling van de gemeenschap van klager en de vrouw vastgesteld. Over de kunstvoorwerpen heeft de rechtbank onder meer overwogen: “Ten aanzien van de kunstvoorwerpen waarvan partijen over en weer stellen dat de andere partij die in zijn bezit heeft, geldt dat de rechtbank deze niet kan verdelen. Niet is aangetoond dat deze nog aanwezig zijn en nog tot de gemeenschap behoren.” 2.28    Op 22 juni 2022 heeft het gerechtshof de beschikking van de rechtbank van 30 april 2021 bekrachtigd. In de beschikking is onder meer overwogen:   “Net als de rechtbank is het hof echter van oordeel dat de man, gelet op de gemotiveerde stelling van de vrouw ten aanzien van de financiële stukken, onvoldoende in het geding heeft gebracht om te kunnen vaststellen wat zijn draagkracht is en of hij over onvoldoende draagkracht beschikt om vanaf 1 mei 2019 de vastgestelde partneralimentatie te voldoen. Dit kan de man worden verweten. Het is immers aan hem om te stellen en aan te tonen wat zijn draagkracht is en is geweest en inzicht te geven in zijn financiële positie. Ook in hoger beroep is gebleken dat de man net als in het verleden heeft nagelaten zodanige gegevens over te leggen dat zijn draagkracht kan worden vastgesteld. De stukken die de man heeft overgelegd kunnen immers niet als afdoende bewijs dienen voor zijn stellingen.  2.29    Op 27 juni 2022 heeft verweerster de beschikking van het gerechtshof naar klager en zijn gemachtigde gestuurd en daarbij onder meer geschreven: “Ondanks de punten die tijdens de zitting zijn besproken, is het hele beroep afgewezen. Ik vind dit niet juist. Ik adviseer je dan ook om in cassatie te gaan van deze uitspraak. Ik ben van mening dat het Gerechtshof hier onjuiste standpunten inneemt, zoals het zonder meer passeren van het boekenonderzoek, en daarom op onjuiste punten tot een afwijzing is gekomen.” 2.30    Op 25 oktober 2022 heeft de gemachtigde van klager een overzicht van alle rekening opgevraagd vanaf de start van de echtscheiding.  2.31    Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en documenten toegestuurd.   2.32    Op 26 oktober 2022 heeft de gemachtigde van klager in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven: “Er staan idd dubbele boekingen in de rekening van 15000 en die van 17000 (scheelt bijna 14 uur)” 2.33    Op 26 oktober 2022 heeft verweerster in een e-mail aan de gemachtigde onder meer geschreven: “Rekening 154/15 ziet toe op werkzaamheden tussen 17-05-2015 en 04-06-2015 (echtscheiding) Rekening 208/16 ziet toe op werkzaamheden tussen 05-06-2015 en 25-11-2016 (echtscheiding) Rekening 19.089 ziet toe op werkzaamheden tussen 16-01-2017 en 12-08-2017 (inzake echtscheiding en een deel hoger beroep). Rekening 19.099 ziet toe op werkzaamheden tussen 11-08-2017 en 25-01-2019 (hoger beroep), 13-02-2019 en 06-03-2019 inzake diverse dossiers (...) Het concept de dato 30 januari 2020 is gebruikt ten behoeve van de betaling van € 15.000,00 op 2 maart 2020. Deze uren zijn pas daadwerkelijk in rekening gebracht op de rekening van 1 december 2021 (nr. 21.127.) Op deze rekening staan werkzaamheden van 29-07-2021 / 01-12-2021 (HB alimentatie), 20-05-2020 tot 07-07-2021 (boedelscheiding), van 12-12-2019 tot 29-12-2020 (nihilstelling partneralimentatie), van 03-12-2019 tot 17-02-2020 (executiegeschil).  Rekening 21-125 omvat inderdaad dezelfde uren als op rekening 21.127, maar deze rekening is al gecrediteerd op 1 december 2021 (…). De uren van 29-07-2021 tot en met 01-12-2021 zijn alleen in rekening gebracht op rekening 21-127 en niet op een andere rekening. Rekening 22.051 ziet enkel toe op werkzaamheden in diverse dossiers van 04-02-2022 tot 02-06-2022. Onder rekening 22.058 is een voorschot voor de tweede executieprocedure in rekening gebracht, bij declaratie op dit moment zou de totale rekening € 3.207,11 zijn.  Declaraties [klager] (….) Totale declaraties     €  51.116,73 Totale betalingen     € -28.135,28 Saldi             €  22.981,45 2.34    Naar aanleiding van een e-mail van de gemachtigde van klager heeft verweerster op 26 oktober 2022 onder meer geschreven: “Dat is wat ik nu handmatig heb berekend. (…) Indien het niet klopt en er toch meer openstaat, dan komt dat maar voor mijn rekening en risico. Oftewel: nabetaling zet ik alle uren op voldaan en niet meer te declareren.” 2.35    Op 28 oktober 2022 is er een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten tussen klager en de vrouw ter beëindiging van alle geschillen.  2.36    Op 31 oktober 2022 heeft verweerster per e-mail aan klager en zijn gemachtigde vragen gesteld over de VSO en gevraagd of klager zich bewust is van de consequenties.  2.37    Op 7 november 2022 heeft de gemachtigde van klager in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven: “Wat ik wel zie is dat [klager] minimaal al € 28.135,28 heeft betaald. (en € 1.512,50 aan [mw. V]). Ook weet ik dat de scheiding inmiddels op zijn minst 4 ton heeft laten verdampen. Gaarne zouden wij ([klager] en ondergetekende} een afspraak met jou willen maken om het totaal te bespreken.” 2.38    Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en aan klager en zijn gemachtigde onder meer geschreven: “Ik heb alles nagelopen en wat er nu openstaat is wat het is. (…) Ik ben bereid het bedrag te matigen naar € 20.000,- tegen finale kwijting, te betalen binnen zeven dagen, maar meer gaat er echt niet vanaf. Reden hiervoor is dat ik heel veel tijd niet heb geschreven – en dat deze rekeningen al zijn aangepast. Indien er geen akkoord was op mijn rekeningen, dan had ik dat graag eerder vernomen en niet pas na afronding van alle zaken. (…) Als er geld is verdampt, dan is dat met het tekenen van de vaststellingsovereenkomst (…), onmogelijk geworden om alsnog recht te trekken. Er is nu immers getekend voor finale kwijting tussen [klager] en [de vrouw] – ondanks mijn bezwaren.” 2.39    Op 23 december 2022 heeft de procureur generaal bij de Hoge Raad gemotiveerd geconcludeerd tot verwerping van klagers cassatieberoep.  2.40    Op 23 januari 2023 heeft het kantoor van verweerster een aanmaning naar klager gestuurd in verband met nog niet door hem betaalde facturen. 2.41    Bij beschikking van 24 maart 2023 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van klager, zonder motivering, verworpen. 2.42    Het dossier bevat facturen van verweerster voor haar werkzaamheden van 4 juni 2015, 25 november 2016, 17 mei 2019 (twee stuks), 30 januari 2020, 1 december 2021, 2 juni 2022, 23 augustus 2022 (voorschot) en 26 oktober 2022. Alle facturen (behalve de voorschotfactuur) zijn voorzien van een urenspecificatie, waaruit volgt dat een uurtarief van € 180,- is gehanteerd. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a)    De communicatie met verweerster verliep moeizaam: zij heeft diverse malen niet of niet tijdig gereageerd.  b)    Verweerster heeft ten onrechte niet tijdig en niet op de juiste manier stukken ingebracht bij de rechtbank, waardoor onnodig hoger beroep is gevolgd en de afwikkeling van de echtscheiding onnodig lang heeft geduurd. Ook zijn er (daardoor) onnodige extra kosten gemaakt.  c)    Verweerster heeft meerdere versies van de dagvaarding moeten maken vanwege spelfouten. d)    Verweerster heeft maritaal beslag gelegd, maar dit ten onrechte niet doorgezet. e)    Verweerster heeft de informatie over De Slak ten onrechte niet gebruikt. f)    Verweerster heeft geen inschatting gemaakt van de kosten, zij heeft te veel uren in rekening gebracht en aan de declaraties is geen touw vast te knopen. Verweersters rekening is te hoog. 

4    VERWEER   4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Klacht deels niet-ontvankelijk 5.1    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.  5.2    De raad overweegt dat verweerster klager heeft bijgestaan vanaf mei 2015 in verschillende procedures. De klacht is echter pas op 10 januari 2023 ingediend. Anders dan klager stelt, gaat verjaring niet pas in op het moment dat alle procedures zijn afgewikkeld. De raad verklaart de klacht daarom niet-ontvankelijk voor zover deze is gericht tegen handelen of nalaten van verweerster voor 10 januari 2020. Dit betekent dat de kwestie van de indiening van het testament en de aanlevering van financiële stukken in die periode niet inhoudelijk zal worden beoordeeld. Klachtonderdeel b is daarom deels niet-ontvankelijk.  Toetsingskader 5.3    De klacht is wel ontvankelijk voor wat betreft het handelen of nalaten van verweerster vanaf 10 januari 2020. Dit betreft een klacht over de dienstverlening door de eigen advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 van de Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klachtonderdeel a) - communicatie 5.4    Dit verwijt ziet op de communicatie met verweerster. Klager stelt dat verweerster diverse malen niet of niet tijdig heeft gereageerd. Kennelijk zijn ter onderbouwing een aantal e-mails overgelegd, waarin door klager of zijn gemachtigde aan verweerster om een reactie wordt gevraagd (zoals weergegeven onder de feiten). Het kan zo zijn dat verweerster naar klagers zin een aantal keer niet snel genoeg heeft gereageerd en dat een herinnering van de zijde van klager nodig was, maar dat betekent niet dat sprake is van onvoldoende of ondermaatse communicatie. Het is de raad op grond van de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerster stelselmatig na 10 januari 2020 niet (tijdig) heeft gereageerd op berichten van klager of zijn gemachtigde. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.  Klachtonderdeel b) - indienen stukken 5.5    Dit verwijt ziet op het indienen van stukken door verweerster bij (onder meer) de rechtbank. Volgens klager heeft zij dit niet juist en niet tijdig gedaan. Een deel van dit klachtonderdeel is te laat en daardoor niet-ontvankelijk, zoals hiervoor onder 5.1 en 5.2 overwogen.  5.6    De klacht is wel op tijd waar het de inbreng van stukken in de procedure over de nihilstelling/verlaging van de partneralimentatie betreft. Duidelijk is dat – naar het oordeel van het gerechtshof – de van de zijde van klager ingediende financiële stukken onvoldoende waren om vast te stellen of klager over voldoende draagkracht beschikte. Dat betekent echter niet automatisch dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Het is de raad niet gebleken dat verweerster stukken onjuist, ontijdig of zonder toelichting heeft ingediend. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.   Klachtonderdeel c) - meerdere versies dagvaarding  5.7    Dit verwijt ziet op de dagvaarding voor de boedelscheiding. Uit de overgelegde stukken maakt de raad op dat verweerster in ieder geval zes versies heeft gemaakt, die kennelijk telkens aan klager (en/of zijn gemachtigde) zijn verstrekt. Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht dat dit een bijzonder uitgebreid stuk, inclusief 39 producties, betrof en dat het stuk alleen vanwege de inhoud – en niet vanwege spelfouten – zo vaak heen en weer is gestuurd tussen klager en verweerster. De raad ziet hierin geen klachtwaardig handelen. Klagers stelling dat het stuk zo vaak heen en weer moest (alleen) vanwege spelfouten is niet komen vast te staan. De raad verklaart dit klachtonderdeel daarom ongegrond. Klachtonderdeel d) - maritaal beslag 5.8    Dit verwijt ziet op het door verweerster gelegde maritale beslag. Vast staat dat dit niet is doorgezet, althans is komen te vervallen omdat de eis in de hoofdzaak niet tijdig is ingesteld. Dat klager meermalen heeft verzocht om hierop actie te ondernemen, blijkt niet uit het klachtdossier. Verweerster heeft bovendien gemotiveerd gesteld dat het maritale beslag bedoeld was als fishing expedition om te achterhalen wat er onder meer aan administratie en kunstvoorwerpen in het huis van de vrouw aanwezig waren. Gelet op dit alles is het de raad niet gebleken dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld door het maritale beslag te laten vervallen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.  Klachtonderdeel e) - De Slak 5.9    Dit verwijt ziet op de sculptuur De Slak. In 2016 is in een verweerschrift van de zijde van de vrouw gesteld dat zij de beschikking had over De Slak. Later – bij het leggen van het maritale beslag in 2020 – is De Slak niet aangetroffen.  5.10    Voor zover klager verweerster verwijt dat ze in 2016 (of kort) daarna geen actie heeft ondernomen, geldt dat het verwijt te laat is. In zoverre is dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk. 5.11    Voor zover klager verweerster verwijt dat ze later niets heeft ondernomen met betrekking tot de Slak, geldt dat De Slak in 2020 bij het leggen van het maritale beslag niet bij de vrouw is aangetroffen. Dat verweerster daarna niets meer heeft ondernomen ter verkrijging van De Slak, acht de raad dan ook niet onbegrijpelijk. Uit het klachtdossier blijkt ook niet dat klager daarop heeft aangedrongen. Dit klachtonderdeel is daarmee deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Klachtonderdeel f) - financiën 5.12    Dit verwijt ziet op kosten van verweersters bijstand en de door haar aan klager verstuurde facturen. Het verwijt dat verweerster geen inschatting van de kosten heeft gemaakt, is te laat ingediend. Dit deel van de klacht is niet-ontvankelijk.  5.13    De raad overweegt dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet oordeelt over declaratiegeschillen. De tuchtrechter moet echter wel beoordelen of excessief is gedeclareerd. Of daarvan sprake is, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Hoewel het totaalbedrag van de verschillende facturen flink is, betreft dat de kosten voor bijstand in de periode van 2015 tot en met 2022, waarin verschillende procedures, zowel bij de rechtbank als in hoger beroep, zijn gevoerd. Van excessief declareren is de raad daarom niet gebleken. Wat betreft het gehanteerde uurtarief geldt dat voor twee procedures duidelijk is dat deze voor een tarief van € 150,- per uur werden behandeld. De overige procedures zijn behandeld tegen een uurtarief van € 180,- per uur. Dat is niet excessief en klager heeft niet onderbouwd gesteld dat een ander uurtarief was afgesproken. De klachten die zien op de kosten en de declaraties zijn daarom ongegrond.  5.14    Voor zover wordt gesteld dat aan de declaraties geen touw is vast te knopen, overweegt de raad dat verweerster wellicht vaker had kunnen facturen of een specificatie had kunnen sturen, zodat deze beter controleerbaar waren. Van klachtwaardig handelen is echter geen sprake. Overigens heeft klager daar ook nooit eerder een punt van gemaakt. Ook dit deel van de klacht is ongegrond.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klachtonderdelen b), e) en f) deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond; - verklaart de klachtonderdelen a), c) en d) ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.