Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-04-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:124

Zaaknummer

230282

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging beslissing raad. Klacht tegen eigen advocaat, die toevoeging had aangevraagd en verkregen maar na bestudering van dossier tot de conclusie kwam dat hij de door klager gewenste procedure niet voor hem kon voeren. Ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 29 april 2024 in de zaak 230282

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

1    INLEIDING

 

1.1    In deze zaak is de vraag of verweerder, die een toevoeging voor klager had aangevraagd en verkregen, vervolgens gehouden was klager bij te staan in een procedure tegen derden. Verweerder heeft klager na bestudering van de door klager verstrekte stukken laten weten dat hij het instellen van een vordering op basis van alleen die informatie kansloos achtte. Verweerder heeft klager kort daarna laten weten hem niet te kunnen bijstaan vanwege een combinatie van privé omstandigheden en drukke werkzaamheden. Hij heeft klager voorgesteld een andere advocaat te zoeken aan wie verweerder de toevoeging zou kunnen overdragen en aangeboden daarbij behulpzaam te willen zijn.  

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

 

2    DE PROCEDURE 

 

Bij de raad van discipline

2.1    De Voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-143/A/NH) een beslissing gegeven op 17 april 2023. In deze beslissing is de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaard. De raad heeft bij beslissing van 4 september 2023 het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing gegrond verklaard en de klacht ongegrond verklaard.

2.2    De beslissing van de voorzitter is op tuchtrecht.nl gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:77 en de beslissing van de raad onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:155.

 

Bij het hof van discipline

2.3    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 22 september 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad;  -    het verweerschrift van verweerder.    2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 23 februari 2024. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht, verweerder aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

 

3    FEITEN

 

3.1    Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten. 3.2    Klager heeft participaties gekocht bij een investeerdersbedrijf (hierna: het bedrijf) verspreid over vijf verschillende projecten. Aan klager is een investeringshorizon van drie tot vijf jaar beloofd. Betaling is echter uitgebleven. 3.3    Op 23 september 2021 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek om hem als advocaat bij te staan bij instellen van een claim tegen het bedrijf. Op eveneens 23 september 2021 heeft klager verweerder voorzien van stukken en hem meegedeeld dat het gezien zijn huidige minimale inkomen van belang was dat eerst een toevoeging werd aangevraagd.  3.4    In de hierop volgende periode heeft een e-mailwisseling tussen klager en verweerder plaatsgevonden, waarin klager meermaals heeft onderstreept dat voor hem van belang was dat eerst een toevoeging zou worden verstrekt. Verweerder heeft conform klagers verzoek een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand en deze is op 8 maart 2022 verstrekt.  3.5    Op 25 april 2022 heeft tussen klager en verweerder een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Klager heeft bij dat gesprek aan verweerder een USB-stick overhandigd met de nodige informatie. 3.6    Naar aanleiding van deze bespreking was verweerder van mening dat op basis van de toen beschikbare informatie geen claim tegen het bedrijf kon worden onderbouwd. In dat verband heeft verweerder klager bij e-mail van 26 april 2022 het volgende geschreven:  “(…) Zoals ik gisteren al aangaf is een verwijzing naar de prospectussen onvoldoende voor een eventuele claim op [het bedrijf]. In de prospectussen wordt weliswaar gesproken over resultaten uit het verleden en een investeringshorizon. Er worden echter geen garanties afgegeven dat de inleg ook wordt terugbetaald. (…) U kunt dus niet zomaar uw inleg terugvragen. (…) Het is natuurlijk opmerkelijk dat geen van de participaties tot een uitkering hebben geleid. Daarom ben ik - zoals ik gisteren al aangaf - benieuwd naar de laatste cijfers van de C.V.’s en maatschappen waarin u heeft geparticipeerd. Wellicht dat we op basis van die stukken een eventuele claim kunnen opbouwen.” 3.7    Bij e-mail van 6 mei 2022 heeft klager verweerder geantwoord dat hij nog aanvullende informatie per post zou toezenden. Verweerder heeft deze stukken niet ontvangen.  3.8    Bij e-mail van 8 mei 2022 heeft verweerder klager vervolgens als volgt bericht:  “Helaas kan ik uw zaak niet verder in behandeling nemen. Vanwege privé omstandigheden en drukke werkzaamheden (…), ontbreekt het mij simpelweg aan tijd om u op dit moment goed bij te kunnen staan. Uw primaire vordering heeft mijns inziens geen kans van slagen. Terugbetaling van uw inleg is nooit gegarandeerd. Beleggen neemt nu eenmaal risico’s met zich mee. Ik denk dat uitgebreid en tijdrovend onderzoek noodzakelijk zal zijn om een eventuele claim op te bouwen op andere gronden. En aan die tijd ontbreekt het mij simpelweg. Daarom denk ik dat u in deze zaak beter geholpen bent met een andere advocaat die bij u in de buurt woont. Uiteraard kan ik de aan mij afgegeven toevoeging overdragen aan die andere advocaat. Indien u dat wenst kan ik nog wel even navragen of er een goede advocaat bij u in de buurt is die de zaak kan overnemen.” 3.9    Bij e-mail van 19 mei 2022 heeft verweerder klager bericht:  “Zoals ik al aangaf in mijn e-mail aan u van 8 mei jl., denk ik dat u - gezien de aard van deze zaak- beter geholpen bent bij een advocaat bij u in de buurt. Vanwege privé omstandigheden en drukke werkzaamheden voor een bepaald project waarbij ik ben betrokken, ontbreekt het mij simpelweg aan tijd om u op dit moment goed bij te kunnen staan. Heeft u inmiddels als contact gelegd met een advocaat die zaak kan overnemen?”

3.10    Bij e-mail van 20 mei 2022 heeft klager verweerder, voor zover relevant, als volgt geantwoord:  “(…) U heeft gefinancierde rechtsbijstand aangevraagd en verkregen en bij deze mede in combinatie WRB artikel 24.4 dan ook het verzoek aan te vangen met de invordering. Bij uitblijven van uw handelingen jegens de belangen van cliënt wordt op basis van het interne klachtreglement van uw kantoor [een] klacht ingediend.”  3.11    Verweerder heeft klager enkele namen gegeven van advocaten die de zaak mogelijk wel in behandeling zouden kunnen nemen en op 7 juni 2022 heeft verweerder klager nogmaals meegedeeld dat hij zijn zaak niet in behandeling kon nemen. Hij schrijft in dat verband, voor zover relevant:  “Hierbij bericht ik u dat ik uw zaak niet (verder) in behandeling kan nemen. Ik zal u dan ook geen opdrachtbevestiging noch een factuur voor de eigen bijdrage sturen. Naar aanleiding van ons intakegesprek op 25 april jl. heb ik u (onder andere bij e-mail van 26 april jl.) om nadere informatie gevraagd op basis waarvan een eventuele claim (…) zou kunnen worden opgebouwd. De prospectussen die u mij heeft overhandigd zijn – zoals eerder aangegeven – onvoldoende. (…) Bovendien staat er heel duidelijk in dat de investeringen voor eigen rekening en risico zijn. De participanten dragen de eventuele verliezen gemaximaliseerd tot de inbreng. U kunt dus niet zomaar uw inleg (…) terugvragen. En tot slot zijn alle beleggingsvehikels (…) inmiddels beëindigd/geliquideerd/gefailleerd. Uit de door u aan mij verstuurde e-mails leid ik af dat u van mening bent dat ik verplicht zou zijn om deze zaak op de door u gewenste wijze in behandeling te nemen. Ik voel mij daar niet prettig bij. Als advocaat wil ik vrijuit kunnen opereren en mijn eigen strategie kunnen bepalen met betrekking tot de aanpak van de zaak. Indien u deze zaak toch wenst door te zetten dan kun u het best een andere advocaat in de arm nemen. Uiteraard zal ik meewerken aan overdracht van de aan mij afgegeven beschikking [RvD: de verstrekte toevoeging].” 

4    KLACHT

 

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Advw), omdat verweerder heeft nagelaten klagers belangen te behartigen ten behoeve van zijn vordering tegen het bedrijf, ondanks dat aan klager daarvoor een toevoeging was verstrekt. 

 

5    BEOORDELING RAAD

 

5.1    De voorzitter heeft overwogen dat een advocaat niet verplicht is om een zaak waarin hij juridisch geen mogelijkheden ziet in behandeling te nemen. Anders dan klager lijkt suggereren, is het de voorzitter niet gebleken dat er al sprake was van een opdracht aan verweerder. Klager en verweerder zijn het niet eens geworden over de aanpak in de zaak en verweerder heeft hierop (zie zijn e-mail van 7 juni 2022) dan ook te kennen gegeven geen opdrachtbevestiging aan klager te zullen sturen. Verweerder heeft duidelijk aan klager gecommuniceerd waarom hij van mening was dat klagers zaak niet kansrijk was. Het feit dat verweerder al een toevoeging voor klager had aangevraagd, verplicht verweerder, anders dan klager meent, niet om de zaak dan in behandeling te nemen. Bovendien heeft verweerder op klagers uitdrukkelijk verzoek eerst de toevoeging aangevraagd. Voor zover verweerder eventueel in strijd zou hebben gehandeld met het bepaalde in artikel 24 lid 4 Wet op de Rechtsbijstand (WRB) - hetgeen door de tuchtrechter niet wordt getoetst - levert dit in ieder geval niet in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar handelen op. 5.2    De raad heeft het verzet van klager gegrond verklaard, omdat de voorzitter is uitgegaan van onjuiste feiten. De reden van het niet in behandeling nemen van de zaak door verweerder was vooral gelegen in tijdgebrek als gevolg van “privé omstandigheden en drukke werkzaamheden” aan de kant van verweerder. Dat was niet omdat klager en verweerder het niet eens werden over de aanpak van de zaak, zoals door de voorzitter was overwogen. De raad overwoog verder dat dit niet tot een ander oordeel over de klacht leidde. Verweerder was niet gehouden de zaak van klager verder in behandeling te nemen nadat hij, op grond van hem nader gebleken informatie, had geconstateerd dat deze zaak een uitgebreid en tijdrovend onderzoek vergde waarvoor verweerder geen tijd had.

 

6    BEROEPSGRONDEN

 

Klager heeft in hoger beroep aangevoerd dat een ieder toegang tot de rechtspraak dient te verkrijgen, ook daar waar inschakeling van een advocaat is vereist, waarbij de advocatuur een dienstverlenende en overbruggende taak vervult. Klager heeft het griffierecht ad € 50,- onder protest voldaan om de klachtbehandeling niet definitief uit te sluiten. De deken heeft geen toepassing gegeven aan artikel 46d lid 1 Advw door niet te bemiddelen. Bij geslaagde bemiddeling is geen griffierecht verschuldigd.  Klager heeft zich gewend tot verweerder inzake een civiele vordering boven de competentiegrens op basis van gefinancierde rechtsbijstand. Verweerder heeft zich middels vrijwillige aanvraag (zie ook regel 18 gedragsregels advocatuur) en verkregen toevoeging verbonden aan art. 24 lid 4 WRB. Klager verwijt verweerder dit wetsartikel niet te zijn nagekomen. Verweerder heeft geen gemotiveerde vervangende rechtsbijstandsverlener voorgedragen. Verweerder probeert zijn eigen disfunctioneren te verhullen. De klacht is ingediend omdat klager toegang wenst tot het recht en nakoming van artikel 24 lid 4 WRB.

 

7    BEOORDELING HOF

 

7.1    Anders dan klager kennelijk meent, betekent het feit dat een advocaat een toevoeging heeft gevraagd en verkregen voor zijn cliënt niet dat die advocaat verplicht is om onder alle omstandigheden diensten te gaan of blijven verlenen aan die cliënt. In het bijzonder is de advocaat niet verplicht om voor de cliënt een procedure op te starten als hij van oordeel is dat die procedure geen of onvoldoende kans van slagen heeft. Evenmin is hij daartoe verplicht als hij om andere redenen tot de conclusie komt dat hij niet (langer) de mogelijkheid heeft om de cliënt te blijven bijstaan. Artikel 24 lid 4 WRB maakt dat niet anders. Wel dient een advocaat, die besluit zijn cliënt niet langer bij te staan, zijn opdracht op zorgvuldige wijze neer te leggen, zodanig dat zijn cliënt daar zo min mogelijk nadeel van ondervindt. Aan deze voorwaarde heeft verweerder in dit geval voldaan door zijn bereidverklaring om de toevoeging aan een opvolgende advocaat over te dragen en door behulpzaam te willen zijn bij het voor klager zoeken van een andere advocaat die hem zou kunnen bijstaan.

7.2    Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad heeft gedaan. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

8    BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

bekrachtigt de beslissing van 4 september 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 23-143/A/NH.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. T.E. van der Spoel en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2024.       

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 29 april 2024.