Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-04-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:57
Zaaknummer
24-203/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in hoedanigheid van curator kennelijk ongegrond, omdat niet is gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van de functie van curator zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 19 april 2024
in de zaak 24-203/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch heeft kennisgenomen van de brief van 18 maart 2024 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen op 18 maart 2024 met kenmerk 48|23|152K en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant 5 januari 2021 is klager in staat van faillissement verklaard met aanstelling van verweerder als curator.
1.2 Klager heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot mr. R, advocaat, die bij e-mail van 12 januari 2021 aan verweerder heeft verzocht om de werkzaamheden zoveel als mogelijk te beperken. Bij e-mail van 13 januari 2021 heeft verweerder aan mr. R bevestigd dat hij zou proberen de werkzaamheden zoveel mogelijk te beperken. Daarbij heeft verweerder de volgende kanttekening geplaatst: “De curator heeft echter niet volledige invloed op de hoogte van de faillissementskosten, nu zich steeds meer crediteuren bij de curator melden.”
1.3 Bij beroepschrift van 13 januari 2021 heeft mr. R namens klager verzocht voormeld vonnis en daarmee het faillissement te vernietigen en het inleidende verzoek alsnog af te wijzen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021. Hierbij waren onder meer klager, bijgestaan door mr. R, en verweerder aanwezig. Bij arrest van 25 februari 2021 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van 5 januari 2021 bekrachtigd.
1.4 Verweerder heeft, na verkregen toestemming van de rechter-commissaris een in eigendom aan klager toebehorende onroerende zaak verkocht. Verweerder heeft, na verkregen toestemming van de rechter-commissaris een op basis van financial lease door klager verkregen auto verkocht en de restschuld bij de leasemaatschappij afgelost.
1.5 Door het verbindend worden van de uitdelingslijst is het faillissement op 6 mei 2022 geëindigd.
1.6 Bij brief van 5 september 2022 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de rechter-commissaris. Bij brief van 3 oktober 2022 heeft de rechter-commissaris klager naar aanleiding van de klacht als volgt bericht:
“(…) Op het klachtenformulier heeft u aangegeven dat het destijds door u ingestelde hoger beroep tegen het vonnis faillietverklaring ongegrond is verklaard omdat er geen dekking was voor de kosten curator. Ter zitting bleek dat die kosten € 12.500,-- bedroegen terwijl de curator u eerder had verteld dat zijn kosten tussen de € 3.000,-- en € 5.000,-- zouden bedragen. Verder geeft u aan dat de totale kosten van het faillissement € 50.000,-- hebben bedragen, een bedrag waarmee u uw schulden had kunnen afkopen, aldus het klachtenformulier. (…)
Als rechter-commissaris was ik belast met het houden van toezicht op het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Uw faillissement is op 6 mei 2022 beëindigd. Daarmee is mijn toezichthoudende taak als rechter-commissaris ook beëindigd. Ik kan uw klacht dus niet meer in behandeling nemen. (…)”
1.7 Bij brief van 2 november 2023 heeft klager zich bij de rechtbank beklaagd over het optreden van verweerder en de reactie van de rechter-commissaris op klagers klacht over verweerder. Bij brief van 13 januari 2023 heeft de president van de rechtbank gemotiveerd aan klager toegelicht dat het gerechtsbestuur de klacht niet in behandeling kon nemen.
1.8 Op 8 november 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
1. Verweerder is niet terughoudend geweest bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden;
2. Verweerder heeft klagers auto en onroerend goed verkocht en heeft daarbij enkel zijn eigen belang voor ogen gehad, terwijl klager met schulden is achtergebleven. Het onroerend goed is voor een te laag bedrag verkocht.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Toetsingskader
De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van curator. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van curator, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Voor het handelen van een advocaat als curator brengt deze maatstaf mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en dat hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator zich binnen de wettelijke kaders afspeelt. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.
4.2 Beoordeling
Klachtonderdeel 1
Klager verwijt verweerder dat hij niet terughoudend is geweest bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden. De voorzitter begrijpt de klacht zo dat klager van mening is dat door de handelwijze van verweerder onnodige kosten ten laste van de boedel zijn gebracht. De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft gesteld dat verweerder heeft toegezegd zijn werkzaamheden te beperken en daarvoor niet meer dan € 5.000,00 in rekening te brengen, maar verweerder heeft uitdrukkelijk betwist een dergelijke toezegging te hebben gedaan. Nu de voorzitter in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten heeft gevonden voor de juistheid van klagers stelling, kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder de door klager gestelde toezegging heeft gedaan. De voorzitter overweegt voorts dat de aard en de omvang van de door een curator opgegeven werkzaamheden door de rechtbank bij de beoordeling van het salarisverzoek worden getoetst. Dat de faillissementskosten hoger zijn uitgevallen dan klager had verwacht, maakt niet dat verweerder van de hoogte van de faillissementskosten een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.3 Klachtonderdeel 2
Klager verwijt verweerder dat hij klagers auto en onroerend goed heeft verkocht en daarbij enkel zijn eigen belang voor ogen heeft gehad, terwijl klager met schulden is achtergebleven. Het onroerend goed is voorts voor een te laag bedrag verkocht, aldus klager. De voorzitter overweegt als volgt. Zoals hierboven overwogen, oefent de curator zijn taak uit onder toezicht van de rechter-commissaris. Verweerder heeft van de rechter-commissaris toestemming gekregen om de onroerende zaak aan de hoogste bieder te verkopen. Verweerder heeft de auto en de onroerende zaak kortom met goedkeuring van de rechter-commissaris verkocht. Verweerder heeft betwist dat hij zich hierbij laten leiden door zijn eigen belang en dit blijkt ook niet uit de overgelegde stukken.
4.4 De voorzitter komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van de functie van curator zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 19 april 2024