Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-04-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2024:60
Zaaknummer
24-145/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing; Klager heeft geen rechtstreeks belang bij zijn verwijt dat aan verweerder de opdracht tot juridische dienstverlening onbevoegd zou zijn gegeven. De klacht is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk. Verder mocht verweerder afgaan op de informatie die hij van zijn cliënt had verkregen en hoefde hij deze informatie niet te verifiëren. In zoverre is de klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 april 2024 in de zaak 24-145/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 27 februari 2024 met kenmerk 2275521/JS/BF, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager is verwikkeld in een geschil met de gemeenteraad van Gemeente Landsmeer (hierna: de gemeenteraad). Verweerder en zijn kantoorgenoot mr. D treden als advocaat op namens de gemeenteraad. 1.2 Bij besluit van 21 april 2022 is klager benoemd tot commissielid van de gemeenteraad. Bij besluit van 20 april 2023 is klager vervolgens door de gemeenteraad ontslagen als commissielid. 1.3 Op 30 april 2023 heeft klager tegen het ontslagbesluit van 20 april 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank). 1.4 Op 22 mei 2023 heeft mr. D, mede namens verweerder, de rechtbank bericht dat klager eerst bezwaar diende te maken tegen het ontslagbesluit alvorens in beroep te gaan en heeft hij de rechtbank verzocht het beroepschrift op grond van artikel 6:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) ter behandeling als bezwaar aan de gemeenteraad door te zenden. Op 6 juni 2023 heeft de rechtbank de gemeenteraad vervolgens verzocht het beroep als bezwaarschrift in behandeling te nemen. 1.5 Klager heeft op enig moment bij de rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar in de zin van artikel 6:12 van de Awb. 1.6 In de bezwaarschriftprocedure is op 21 augustus 2023 door verweerder en mr. D namens de gemeenteraad een verweerschrift ingediend. In paragraaf 1.2 van het verweerschrift is de volgende passage opgenomen: “1.2. Melding van een integriteitsschelding bij de werkgever van een raadslid [Klager] heeft op enig moment vernomen dat een raadslid een relatie heeft met een beoogd wethouder. Hij heeft hiervan een melding van een mogelijke integriteitsschending gedaan bij de werkgever van het raadslid. Het raadslid heeft [klager] verzocht om de melding in te trekken. Dat heeft hij niet gedaan.” 1.7 Op 12 september 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de bezwaarschriftencommissie van de Gemeente Landsmeer. Verweerder was daarbij namens de gemeenteraad aanwezig. 1.8 In de beroepsprocedure is op 6 oktober 2023 door verweerder en mr. D een brief aan de rechtbank gestuurd waarin het standpunt van de gemeenteraad is verwoord. 1.9 Bij e-mail van 16 oktober 2023 heeft klager, voor zover relevant, het volgende aan verweerder bericht: “Een advocaat kan pas namens de [gemeenteraad] optreden als de [gemeenteraad] deze daartoe opdracht heeft gegeven. In het geval van [het kantoor van verweerder] is daar geen sprake van ten aanzien van mijn zaak tegen de [gemeenteraad]. Ik heb dit aangegeven bij de hoorzitting van de bezwarencommissie van 12 september waarbij u aanwezig was. U heeft dit niet tegengesproken. Ik heb in die zitting gezegd, dat er geen raadsvergaderingen zijn geweest, waarin de aanstelling van [het kantoor van verweerder] in mijn zaak aan de orde was. Het presidium kan zo'n besluit niet nemen. Het gaat immers niet om een vertrouwelijke of gevoelige zaak om een advocaat aan te stellen. Voorts weten op zijn minst een aantal raadsleden niets van uw aanstelling. Ik heb in die zitting ook aangegeven, dat ik de griffier en de bezwarencommissie hierover benaderd heb om aan te geven waaruit blijkt dat [het kantoor van verweerder] door de [gemeenteraad] is benoemd in mijn zaak tegen de [gemeenteraad]. Zij hebben geen antwoord gegeven en dus niets getoond waaruit uw bevoegdheid in deze zaak zou blijken. Ik overweeg daarom een klacht bij de deken tegen uw kantoor in te dienen. U kunt een klacht voorkomen door de rechtbank te melden (met kopie aan mij) dat is gebleken dat u niet gemachtigd bent en daarom uw werkzaamheden in deze zaak neerlegt. Tevens zult U het verweerschrift in moeten trekken dat u al bij de bezwarencommissie heeft ingediend en dat ik aantrof bij de stukken die aan de rechtbank zijn gestuurd. Ook dat dient U dan te melden aan de rechtbank (met kopie aan mij). Zulks klemt te meer omdat in dit verweer beschuldigingen jegens mij vermeld zijn die ongefundeerd zijn en waarvoor u – ook niet op 12 september – geen onderbouwing heeft gegeven. Ik wijs erop, dat ik dit in de bezwarencommissie heb gezegd en u dit niet heeft weersproken. De [gemeenteraad] zelf heeft nooit enige onderbouwing gegeven. (…)” 1.10 Bij e-mail van 20 oktober 2023 heeft verweerder klager het volgende geantwoord, voor zover relevant: “Zoals mijn kantoorgenoot [mr. D] u eerder al liet weten (e-mail van 5 juli 2023, 10.28 uur), lopen onze contacten met het bestuursorgaan gemeenteraad via de griffier. Besluitvorming in de raadsvergadering is daarbij niet aan de orde, en onmiddellijke betrokkenheid van individuele raadsleden evenmin. Wij verrichten onze werkzaamheden op basis van wederzijdse opdrachtbevestigingen van ons kantoor en de griffier. Om deze reden zie ik geen aanleiding om mijn werkzaamheden in deze zaak neer te leggen en zal ik dan ook geen gehoor geven aan uw verzoek.” 1.11 Op 23 oktober 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. De klacht was aanvankelijk ook gericht tegen mr. D. Klager heeft vervolgens de deken laten weten dat hij het correcter vond indien de klacht zich uitsluitend richt tegen verweerder, omdat hij het meest betrokken is bij de onderliggende zaak tegen klager.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a) het onbevoegd verrichten van werkzaamheden in opdracht van de griffier van de gemeenteraad, terwijl de griffier uitsluitend secretarieel werk verricht en niet eigenhandig opdrachten kan geven aan een advocaat; b) het liegen over klager; verweerder verkondigt onwaarheden over klager zonder deze toe te lichten of te onderbouwen.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht gaat over verweerder als de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de voorzitter op grond van vaste jurisprudentie bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. 4.2 Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van de cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat de cliënt verschaft, en dat de advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Uitsluitend wanneer komt vast te staan dat een advocaat een op voorhand apert onjuist standpunt heeft ingenomen, kan van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zijn. Klachtonderdeel a) opdracht tot dienstverlening onbevoegd verleend 4.3 De voorzitter ziet zich voor de vraag gesteld of klager een voldoende rechtsreeks eigen belang heeft bij zijn verwijt dat verweerder van de griffier, daartoe onbevoegd, een opdracht heeft ontvangen voor het verlenen van juridische bijstand aan de gemeenteraad. Hiervoor is relevant dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen. 4.4 De voorzitter is met verweerder van oordeel dat klager door een eventueel onbevoegd gegeven opdracht tot het verlenen van juridische dienstverlening niet rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt. De vraag of de opdracht bevoegd is gegeven betreft immers een aangelegenheid die uitsluitend speelt in de verhouding tussen de gemeenteraad en verweerder. Daar heeft klager verder geen bemoeienis mee. Klager stelt zich echter op het standpunt dat hij wel degelijk rechtstreeks in zijn belang is geraakt door het optreden van verweerder. Allereerst is door toedoen van verweerder (en mr. D) zijn beroep alsnog eerst als bezwaarschrift behandeld zonder dat de raadsleden hiermee hadden ingestemd, waardoor zijn procedure met minstens 14 weken is vertraagd. Voorts heeft verweerder tegenover de bezwaarschriftencommissie beweringen over klager gedaan die feitelijk onjuist zijn en is klager ook daardoor in zijn belang geschaad. Ten slotte komt verweerder in zijn verweer met juridische stellingen, die deels afwijken van de stellingen van de gemeenteraad in het besluit en kost het klager extra tijd om ook deze stellingen te weerleggen, waardoor klager ook in zijn belang is geraakt. 4.5 De voorzitter overweegt dat deze door klager naar voren gebrachte omstandigheden geen verband houden met de bevoegdheid van de opdracht tot juridische dienstverlening aan verweerder, maar betrekking heeft op de inhoud van verweerders dienstverlening aan de gemeenteraad, hetgeen verder voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van dit klachtonderdeel niet relevant is en derhalve niet tot een ander oordeel kan leiden. De voorzitter komt dan ook tot de slotsom dat klachtonderdeel a) kennelijk-niet ontvankelijk is. Klachtonderdeel b) verkondigen van onwaarheden 4.6 Klager is van mening dat verweerder over hem onwaarheden heeft verkondigd zonder deze te onderbouwen en nader toe te lichten. Klager doelt op de passage in het verweerschrift van 21 augustus 2023, zoals weergegeven onder de feiten bij randnummer 1.6. In deze passage staan volgens klager beweringen die feitelijk onjuist zijn. Hoewel klager daarom had verzocht, heeft noch de gemeenteraad noch verweerder bewijs voor deze beweringen geleverd. Volgens klager is de gemeenteraad alleen afgegaan op het verhaal van het betrokken raadslid. Tijdens de zitting bij de bezwaarschriftencommissie op 12 september 2023 heeft klager naar voren gebracht dat de beschuldigingen van de gemeenteraad en verweerder niet correct zijn. Verweerder, die aanwezig was, heeft klager toen niet tegengesproken. Verweerder beweert dus iets over klager, zonder dit feitelijk te kunnen onderbouwen. 4.7 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger het gewraakte standpunt namens de gemeenteraad innemen in zijn verweerschrift en daarbij afgaan op van zijn cliënt (de gemeenteraad) verkregen informatie. Verweerder was daarbij niet verplicht om aan klager (als wederpartij) bewijs voor zijn stelling aan te leveren. Het is inherent aan het voeren van een procedure dat partijen het niet eens zijn met elkaar. Daarover neemt de rechter in de onderliggende procedure vervolgens een beslissing en niet de tuchtrechter in onderhavige procedure. Dat verweerder apert onjuiste informatie in het verweerschrift zou hebben opgenomen is de voorzitter ook uit de stukken niet gebleken. 4.8 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij heeft, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. De voorzitter zal klachtonderdeel b) dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: - klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk; - klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 8 april 2024