Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-04-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2024:66
Zaaknummer
23-846/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerder heeft in een verweerschrift dat hij heeft opgemaakt namens zijn cliënte, de ex-vrouw van klager, namens de vrouw geschreven dat zij aangifte van stalking tegen klager heeft gedaan, terwijl dat, zo heeft verweerder erkend, niet waar was. Met deze stelling in het verweerschrift heeft verweerder naar het oordeel van de raad feiten gesteld waarvan hij de onwaarheid kende of had kunnen kennen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij zijn cliënte om een kopie van de aangifte heeft gevraagd, maar kennelijk heeft het ontbreken van deze kopie verweerder er niet van weerhouden deze stelling als feit in het verweerschrift op te nemen. Bovendien heeft klager betwist dat verweerder zichzelf direct heeft gecorrigeerd zodra het hem ter ore kwam dat er geen sprake was van een aangifte. Verweerder heeft hiervan ook geen enkel bewijs ingebracht. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De raad is daarom van oordeel dat klachtonderdeel a) gegrond is. De rest van de klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 22 april 2024 in de zaak 23-846/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 8 juli 2023 en aanvullend op 11 juli 2023 en 3 oktober 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 6 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2248795/JS/MV van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 maart 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 Ook heeft de raad kennisgenomen van de op 26 februari 2024 door klager nagestuurde stukken.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager en zijn ex-vrouw (hierna: de vrouw) zijn verwikkeld in een procedure bij de rechtbank Amsterdam over het gezag en de omgang met betrekking tot hun minderjarige dochter (hierna: de dochter). Verweerder staat de vrouw bij. 2.3 Op 21 mei 2023 heeft verweerder namens zijn cliënte een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift wordt, voor zover hier relevant, het volgende gesteld: onder randnummer 3.: "De vrouw is erg bang voor de man. Zij heeft ook aangifte van stalking tegen hem gedaan. De vrouw durft niet buiten de deur te komen op de uren dat zij denkt dat de man vrij is, omdat zij enorm bang is dat zij hem tegen zal komen." onder randnummer 6.: "De vrouw heeft kort na de geboorte van [de dochter] wel het traject ouderschap blijft voorgesteld. De man heeft dat voorstel van de hand gewezen met de onbegrijpelijke redenatie dat uw rechtbank onbevoegd zou zijn." onder randnummer 9.: “[De dochter] is thans pas 1,5 jaar. Gelet op die jonge leeftijd is het hechtingsproces niet in gevaar, (…)“ onder randnummer 10.: “Het is daarbij niet vreemd dat de vrouw eerst wil weten dat de veiligheid van [de dochter] geborgd is.” 2.4 Als productie 26 bij het verweerschrift is e-mailcorrespondentie van 27 en 28 januari 2022 tussen de advocaten van partijen overgelegd. 2.5 Klager heeft eerder een klacht ingediend tegen verweerder, welke klacht bekend is onder zaaknummer 23-493/A/A. In deze zaak is op 22 december 2023 uitspraak gedaan, waarbij de klacht van klager deels gegrond en deels ongegrond is verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing en een proceskostenveroordeling opgelegd. Klager heeft op 27 december 2023 hoger beroep aangetekend tegen deze beslissing. 2.6 Op 8 juli 2023 en aanvullend op 11 juli 2023 en 3 oktober 2023 heeft klager de onderhavige klacht over verweerder ingediend bij de deken.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a) dat verweerder zich polariserend heeft opgesteld door in het verweerschrift van 21 mei 2023 onder punt 3 te schrijven: "De vrouw is erg bang voor de man. Zij heeft ook aangifte van stalking tegen hem gedaan. De vrouw durft niet buiten de deur te komen op de uren dat zij denkt dat de man vrij is, omdat zij enorm bang is dat zij hem tegen zal komen.", zonder bewijs te overleggen over het bestaan van een aangifte; b) dat verweerder niet de-escalerend heeft opgetreden door in het verweerschrift van 21 mei 2023 onder punt 6 te schrijven: "De vrouw heeft kort na de geboorte van [de dochter] wel het traject ouderschap blijft voorgesteld. De man heeft dat voorstel van de hand gewezen met de onbegrijpelijke redenatie dat uw rechtbank onbevoegd zou zijn.", terwijl dat voorstel zo werd opgesteld dat het niet anders dan geweigerd kon worden; c) dat verweerder zonder overleg en/of toestemming de e-mail van 28 januari 2022 van de voormalig advocaat van klager aan de rechter heeft overgelegd om te voorkomen dat zijn cliënte aan het einde van de verweertermijn een ouderschapsplan zou moeten overleggen; d) dat verweerder een poging heeft gedaan klager uit te lokken tot stalking door het geheime adres van zijn cliënte opzettelijk aan hem door te spelen. 3.2 Ter onderbouwing van de klachtonderdelen a) en b) heeft klager gesteld dat verweerder in zijn processtukken ongefundeerde, ernstige beschuldigingen uit aan het adres van klager. Daarmee schaadt verweerder de belangen van klager nodeloos en onevenredig. Verweerder stelt zich volgens klager polariserend op in zijn verweerschrift en tijdens de zittingen. Met zijn houding verhoogt hij de confrontatie tussen partijen. Verweerder beweert dat zijn cliënte aangifte heeft gedaan tegen klager wegens stalking (randnummer 3 van het verweerschrift). Dit is niet waar. Verweerder legt daarvan geen enkel bewijs over en bouwt op die onwaarheid voort met een reeks van onwaarheden om klager weg te zetten als een gewelddadige vader die geen omgang verdient met zijn kind. Verweerder heeft ook gesteld dat klager het voorstel van zijn ex-vrouw om een traject bij Ouderschap Blijft te volgen heeft afgewezen, omdat de rechtbank onbevoegd zou zijn (randnummer 6 van het verweerschrift). Het voorstel was echter opgesteld op een manier dat klager wel moest weigeren. Verweerder kwam met het voorstel heel kort voor het aflopen van zijn verweertermijn, als vluchtmiddel om geen ouderschapsplan te hoeven overleggen. Verweerder doet verder beweringen die buiten zijn expertise liggen, zonder enig document over te leggen ter ondersteuning. Als voorbeeld noemt klager de bewering dat het hechtingsproces op de jonge leeftijd van anderhalf jaar niet in gevaar is (randnummer 9 van het verweerschrift). Verweerder suggereert verder dat klager een gevaar voor zijn eigen kind is. Verweerder suggereert dat de veiligheid van klagers dochter niet gewaarborgd zou zijn (randnummer 10 van het verweerschrift). Verweerder blijft steeds de valse beschuldigingen van zijn cliënte aan het adres van klager herhalen. 3.3 Ter onderbouwing van klachtonderdeel c) heeft klager gesteld dat verweerder als productie 26 bij het verweerschrift confraternele correspondentie heeft overgelegd die betrekking heeft op een schikkingspoging tussen partijen, zonder overleg met of toestemming van klager. Verweerder heeft dit enkel gedaan om te voorkomen dat zijn cliënte aan het einde van de verweertermijn een ouderschapsplan aan de rechter zou moeten overleggen. Dit is volgens klager in strijd met gedragsregel 27 en derhalve klachtwaardig. 3.4 Ter onderbouwing van klachtonderdeel d) heeft klager gesteld dat op de correspondentie van de rechtbank staat vermeld dat de vrouw op een geheim adres woont. Verweerder heeft aan de rechtbank stukken overgelegd waarop het adres van zijn cliënte zichtbaar is. Klager stelt dat verweerder aldus opzettelijk handelt en hoopt dat klager naar het adres van de vrouw gaat. Klager stelt dat verweerder probeert hem zo uit te lokken tot stalking.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Verweerder stelt dat hij, gelet op het toetsingskader dat wordt gehanteerd bij de beoordeling van een klacht tegen de advocaat van de wederpartij, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager. 4.2 In de eerste plaats stranden de klachten volgens verweerder op het ne bis in idem beginsel. Er is al geoordeeld over de klachten van klager. 4.3 Ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) voert verweerder aan dat voor zover aan hem informatie en of feiten zijn verstrekt door zijn cliënte, hij is uitgegaan van de juistheid daarvan. Verweerder heeft geen informatie verstrekt waarvan hij wist dat deze onjuist was. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat klager gelijk heeft dat er geen (tweede) aangifte van stalking door de vrouw is gedaan. Dit betrof alleen een melding bij de politie en geen aangifte. Toen dit verweerder ter ore kwam, heeft hij dit direct gecorrigeerd. Verweerder wijst er verder op dat er op dit moment nog steeds familierechtelijke procedures tussen partijen lopen en dat hij zich daarom niet vrij voelt om in detail in te gaan op de klachten van klager, omdat dit een schending van zijn geheimhoudingsplicht jegens cliënte zou kunnen inhouden. 4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c) wijst verweerder erop dat sinds de wijziging van de gedragsregels per 14 februari 2018 toestemming van de andere advocaat niet langer nodig is voor het overleggen van correspondentie tussen advocaten (zie: gedragsregel 26). De inhoud van bedoelde e-mail van de toenmalige advocaat van klager kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als schikkingsonderhandelingen. Verweerder heeft de e-mail overgelegd om te laten zien dat partijen destijds niet tot een gezamenlijk ouderschapsplan zijn gekomen en ter afwending van het risico op niet-ontvankelijkheid. Om die reden was het in het belang van zijn cliënte dat bedoelde mail van de toenmalige advocaat van klager aan de rechtbank werd overgelegd. 4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d) stelt verweerder dat de inkomensspecificaties, waarop de adresgegevens van zijn cliënte staan vermeld, uitsluitend door hem zijn overgelegd omdat die nodig waren voor het berekenen van de hoogte van de onderhoudsbijdrage (kinder- en partneralimentatie) en verder met geen enkel ander doel. Verweerder verzoekt derhalve dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond te verklaren, op grond van artikel 46d lid 8 Advocatenwet, onder meer omdat klager geen, dan wel onvoldoende belang bij dit klachtonderdeel heeft.
5 BEOORDELING 5.1 Bij de beoordeling van de handelwijze van verweerder, die de belangen behartigt van de wederpartij van klager, stelt de raad voorop dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt passend voorkomt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als omschreven in artikel 10a Advocatenwet, is niet absoluut maar kan onder meer worden beperkt doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren als er aanleiding is tot gerede twijfel over de juistheid daarvan. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (vergelijk HvD 15 april 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4394). 5.2 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken dat – zeker als er belangen van minderjarige kinderen in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Ne bis in idem 5.3 De raad is van oordeel dat de klachten die klager nu heeft ingediend, niet zien op hetzelfde feitencomplex als de klachten waarover de raad reeds eerder heeft geoordeeld in de procedure met zaaknummer 23-493/A/A. Die eerdere procedure ging met name om het gedrag van verweerder als advocaat van de vrouw in de echtscheidingsprocedure, welke procedure in 2021/2022 aanhangig was. De onderhavige klacht ziet op gedragingen van verweerder in de procedure over het gezag en de omgang met betrekking tot de dochter, welke procedure in 2023 aanhangig was. De klachten van klager kunnen dan ook aan de orde worden gesteld in deze nieuwe klachtzaak. De klachten stranden niet op het ne bis in idem-beginsel. Klachtonderdeel a) 5.4 De raad stelt vast dat verweerder in een processtuk dat hij heeft opgemaakt namens de vrouw heeft geschreven dat de vrouw aangifte van stalking tegen klager heeft gedaan, terwijl dat, zo heeft verweerder erkend, niet waar was. Met deze stelling in het verweerschrift heeft verweerder naar het oordeel van de raad feiten gesteld waarvan hij de onwaarheid kende of had kunnen kennen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij zijn cliënte om een kopie van de aangifte heeft gevraagd, maar kennelijk heeft het ontbreken van deze kopie verweerder er niet van weerhouden deze stelling als feit in het verweerschrift op te nemen. Bovendien heeft klager betwist dat verweerder zichzelf direct heeft gecorrigeerd zodra het hem ter ore kwam dat er geen sprake was van een aangifte. Verweerder heeft hiervan ook geen enkel bewijs ingebracht. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De raad is daarom van oordeel dat klachtonderdeel a) gegrond is. Klachtonderdeel b) 5.5 Zoals hiervoor reeds vermeld, komt op grond van vaste rechtspraak aan de advocaat van een wederpartij een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Klager is het niet eens met de wijze waarop verweerder zijn afwijzing van het traject bij Ouderschap Blijft heeft verwoord. Niet gebleken is echter dat verweerder hiermee de grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden. Bovendien heeft klager ook onvoldoende gesteld en onderbouwd hoe hij door de gekozen bewoordingen onnodig in zijn belangen is geschaad. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. Klachtonderdeel c) Ook ten aanzien van klachtonderdeel c) is niet gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden door de e-mail van 28 januari 2022 van de voormalig advocaat van klager aan de rechter te overleggen. Bovendien heeft klager ook onvoldoende gesteld en onderbouwd hoe hij hierdoor onnodig in zijn belangen is geschaad. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond. Klachtonderdeel d) 5.6 De raad is van oordeel dat klachtonderdeel d) ook niet slaagt. Weliswaar is het aan verweerder verweten gedrag, namelijk het niet-anonimiseren van het geheime adres van zijn cliënte, als zeer onzorgvuldig aan te merken, maar dit handelen van verweerder heeft klager niet rechtstreeks in zijn belang getroffen. Het is onvoldoende vast komen te staan dat verweerder het adres van zijn cliënte niet heeft geanonimiseerd om klager uit te lokken tot stalking. Ten opzichte van klager is daarom geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder.
6 MAATREGEL 6.1 De raad heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in het verweerschrift dat op 21 mei 2023 is ingediend bij de rechtbank als feit te stellen dat zijn cliënte aangifte van stalking tegen klager had gedaan, terwijl verweerder de onwaarheid van dit feit kende of had kunnen kennen. Dit betekent dat oplegging van een maatregel op zijn plaats is. 6.2 De eerdere tuchtrechtelijke veroordeling van verweerder in de procedure met zaaknummer 23-493/A/A, zal niet worden meegewogen door de raad bij het bepalen van de op te leggen maatregel in deze zaak, omdat de onderhavige verweten gedraging van verweerder heeft plaatsgevonden vóór de waarschuwing in de procedure 23-493/A/A aan hem werd opgelegd. 6.3 Alles afwegende acht de raad oplegging van de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) gegrond; - verklaart klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 22 april 2024