Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-04-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:80

Zaaknummer

23-778/DH/RO

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft nagelaten bewijsstukken die voor klager belangrijk waren in te dienen bij het gerechtshof. Ook heeft verweerder nagelaten om klagers medische onderbouwing aan de verzekeraar te sturen en de vragen van klager te beantwoorden, ondanks vele herinneringen. Verweerder heeft op geen moment gereageerd op de ingediende tuchtklacht. Mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder legt de raad de maatregel van schrapping op.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 april 2024 in de zaak 23-778/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 31 juli 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 10 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/72 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 maart 2024. Klager is – met bericht van verhindering – niet verschenen. Verweerder is – ondanks correct te zijn opgeroepen en zonder bericht van verhindering – niet verschenen. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 29. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klager van 29 februari 2024.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. Arbeidsconflict 2.2    Klager is werkzaam geweest bij [naam werkgever] (hierna: werkgever). Op 12 september 2000 heeft klager een bedrijfsongeval gehad op het terrein van de werkgever, waar hij blijvend letsel aan heeft overgehouden. Op 22 februari 2008 heeft klager een vaststellingsovereenkomst gesloten met (de aansprakelijkheidsverzekeraar van) de werkgever, waarmee hij netto € 350.000,- vergoed heeft gekregen voor zijn schade, waaronder het verlies aan arbeidsvermogen. Klager werd daarin bijgestaan door verweerder. Tussen klager en de werkgever is vervolgens een langdurig arbeidsconflict ontstaan, onder meer over het herplaatsen van klager in passende arbeid. Op 10 juli 2013 en 4 september 2014 heeft het UWV de ontslagaanvragen van de werkgever voor klager geweigerd. 2.3    Op 15 november 2019 heeft de werkgever klager op non-actief gesteld en aangekondigd aan te sturen op een beëindiging van het dienstverband.  2.4    Op 24 juli 2020 heeft de werkgever een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 van het BW ingediend bij de kantonrechter. Op dat moment werd klager nog bijgestaan door verweerder. Voor zover de raad bekend, heeft verweerder zich niet in de ontbindingsprocedure in eerste aanleg voor klager gesteld.  2.5    Op 12 oktober 2020 heeft klager (zelf) vijf plastic tassen aan documenten en geluidsopnames ingediend bij de rechtbank. 2.6    Op 15 oktober 2020 heeft de mondelinge behandeling bij de kantonrechter plaatsgevonden. Klager is hierin niet bijgestaan door verweerder. De kantonrechter heeft de documenten en geluidsopnames geweigerd wegens strijd met de goede procesorde. 2.7    Op 12 november 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Haarlem een beschikking gegeven. De verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst is afgewezen.  2.8    Op 2 februari 2021 heeft de werkgever hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland. 2.9    Op 27 augustus 2021 heeft verweerder namens klager een verweerschrift ingediend. 2.10    Verweerder heeft de geluidsopname die klager heeft gemaakt en de stukken van klager waaruit volgens klager een langdurige blootstelling aan chroom-6 en oplosmiddelen zou volgen, niet ingediend in hoger beroep. 2.11    Op 1 september 2021 heeft een zitting bij het gerechtshof plaatsgevonden. Verweerder heeft de zaak namens klager ter zitting bepleit.  2.12    Op 23 november 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam een beschikking gegeven (ECLI:NL:GHAMS:2021:3693). Het gerechtshof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en bepaald dat de arbeidsovereenkomst eindigt per 1 januari 2022. Het verzoek van de werkgever om geen transitievergoeding te hoeven betalen, is afgewezen.  Letselschade verkeersongeval 2.13    In 2017 heeft klager een verkeersongeval gehad waarvoor de WAM-verzekeraar van de andere verkeersdeelnemer (mede) aansprakelijk was. 2.14    In november 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerder met klager en twee medewerkers van de WAM-verzekeraar, mr. [naam 1] en mr. [naam 2]. Volgens klager heeft hij verweerder opdracht verleend om hem bij te staan in het geschil met de WAM-verzekeraar. 2.15    Op 27 juli 2021 schrijft de WAM-verzekeraar een e-mail aan verweerder, waarin deze laat weten dat een week lang dagelijks een terugbelverzoek is achtergelaten bij het secretariaat van verweerder, maar dat verweerder verzuimd heeft terug te bellen. De WAM-verzekeraar deelde mee zonder informatie het dossier niet te kunnen behandelen. 2.16    Op 2 augustus 2021 heeft verweerder aan klager voorgesteld overleg te voeren over de letselschadezaak. Door drukte in de praktijk zou verweerder niet aan de zaak zijn toegekomen.  2.17    Verweerder heeft de medische stukken van klager niet doorgezonden aan de WAM-verzekeraar, ondanks diverse verzoeken van de verzekeraar. Ook heeft verweerder de stukken over het bedrijfsongeluk en het geschil met de werkgever niet aan mr. [naam 2] gestuurd.  2.18    Op 2 februari 2023 heeft klager vijf vragen voorgelegd aan verweerder. Op 22 februari 2023, 24 februari 2023, 27 februari 2023, 1 maart 2023 en 3 maart 2023 heeft klager aan verweerder nogmaals om antwoord op zijn vragen gevraagd. 2.19    Op 6 maart 2023 heeft verweerder klager laten weten dat zijn vader onlangs was overleden, waardoor hij niet bereikbaar was. Verweerder zegde toe de volgende dag bij klager op de zaak terug te komen. 2.20    Op 24 maart 2023 heeft klager er zich bij de WAM-verzekeraar over beklaagd dat verweerder niet reageert en dat hij zich machteloos voelt doordat de medische onderbouwing niet gedeeld is en dus onderbelicht blijft. 2.21    Op 2 mei 2023, 12 mei 2023, 8 juni 2023, 16 juni 2023, 22 juni 2023 en 6 juli 2023 heeft klager opnieuw contact proberen te zoeken met verweerder. In de e-mails vanaf 8 juni 2023 heeft klager ook verzocht om zijn ‘toegezonden en aanwezige dossierstukken van zowel [de werkgever] als [de verzekeraar] incl. medische stukken, krantenknipsels etc.’ retour te ontvangen. Ook deze e mails zijn onbeantwoord gebleven. 2.22    Op 14 juli 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT 3.1    Klager heeft een omvangrijk dossier ingediend dat zich uitstrekt over vele jaren. Daarin richt klager diverse verwijten aan verweerder, maar met name aan zijn voormalige werkgever. Omdat de raad enkel oordeelt over het handelen van advocaten, beperkt de raad zich tot de klachten die gericht zijn op verweerder. De raad kan dus niet oordelen over de ontslagprocedure en de letselschade die klager door de werkgever stelt te hebben opgelopen. De raad kan deze procedure niet overdoen. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Evenmin kan de raad oordelen over het geschil van klager met de WAM-verzekeraar. Overigens is de mogelijkheid tot toekenning van schadevergoeding in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt. 3.2    De raad heeft, gelet op het voorgaande, de hiernavolgende klachtonderdelen kunnen destilleren uit het dossier. Daarbij heeft de raad ook rekening gehouden met de driejaartermijn uit artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet. Klager is niet ter zitting verschenen om zijn klacht te concretiseren of toe te lichten, zodat de raad uitgaat van de juistheid van de navolgende klachtonderdelen.  a)    Verweerder heeft de belangen van klager onvoldoende behartigd door de bewijsstukken die klager had niet in te brengen in de hoger beroepsprocedure; b)    Verweerder reageert niet op de vragen van klager en zendt de door klager afgegeven stukken niet retour.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft, ondanks dat de deken hem daartoe diverse keren in de gelegenheid heeft gesteld, tegen de klacht geen verweer gevoerd. Evenmin heeft verweerder verweer gevoerd tegen de klacht nadat de klacht is doorgezonden aan de raad. 

5    BEOORDELING Toetsingskader 5.1    De raad hanteert bij de beoordeling van de klacht als maatstaf dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk HvD 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 5.2    Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de klacht beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (vergelijk HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). Beoordeling 5.3    Verweerder heeft geen verweer gevoerd tegen de door klager aangevoerde klachten. Aangezien de raad in het dossier voldoende steun vindt voor de gegrondheid van de aangevoerde klachtonderdelen, zal de raad de klacht in zijn geheel gegrond verklaren. De raad zal dit hierna toelichten. 5.4    Vaststaat dat verweerder de bewijsstukken van klager niet heeft ingediend bij het gerechtshof, terwijl voldoende duidelijk is gebleken dat klager dat wel wenste. Verweerder beschikte ook over die bewijsstukken van klager, gelet op de verzoeken van klager vanaf 8 juni 2023 om de stukken retour te mogen ontvangen. Hoewel verweerder als dominus litis dient te bepalen welke informatie wel of niet relevant is om in te dienen in een gerechtelijke procedure, dient hij zijn cliënt daarover te informeren en zijn beslissing te motiveren. Niet gebleken is dat verweerder aan klager heeft toegelicht dat én waarom hij de bewijsstukken niet heeft ingediend. Uit het dossier volgt namelijk dat verweerder in zijn geheel niet heeft gereageerd op de verzoeken van klager. Verweerder is daarmee tekortgeschoten in klagers belangenbehartiging. 5.5    Verder is ook gebleken dat klager diverse inhoudelijke vragen aan verweerder heeft gesteld. Daarop is, ondanks vele herinneringen van klager, niet gereageerd door verweerder, althans zo volgt uit het aan de raad ter beschikking gestelde dossier. De vragen van klager zagen echter op prangende kwesties voor klager, namelijk over (de bewijsstukken van) het letsel dat klager zegt te hebben opgelopen bij zijn werkgever en het indienen van een medische onderbouwing bij de WAM-verzekeraar over de gevolgen van het verkeersongeluk. Uit het dossier leidt de raad af dat klager zich ook bij de WAM-verzekeraar heeft moeten beklagen over het uitblijven van handelen door verweerder en dat hij zich ‘machteloos’ voelt door de situatie. Ook hierin is verweerder tekortgeschoten in de belangenbehartiging van klager. Conclusie 5.6    Op grond van het voorgaande zal de raad de klacht dus in zijn geheel gegrond verklaren.

6    MAATREGEL 6.1    Uit het dossier volgt een beeld dat verweerder klager aan zijn lot heeft overgelaten. Klager had een langslepend geschil met zijn werkgever met een ontslagverzoek tot gevolg. Duidelijk is dat klager het van belang vond om de voorgeschiedenis met zijn werkgever kenbaar te maken in de procedure, waaronder begrepen het letsel dat hij zegt te hebben opgelopen en vervolgens de pogingen om hem weg te pesten. De raad begrijpt dat klager dit alles als pièce de résistance aan de orde wilde stellen in de ontslagzaak, waarvoor hij onder meer de aan verweerder verstrekte bewijsstukken wilde indienen. Om onbekende reden heeft verweerder deze stukken niet ingediend. Die kans is klager daarmee, los van de vraag of al deze zaken aan de orde konden komen in en relevant waren voor de ontslagprocedure, zonder enige uitleg van verweerder ontnomen. Verweerder is daarin tekortgeschoten in zijn dienstverlening. Evenmin heeft verweerder nadien – op vragen van klager – uitleg gegeven over zijn handelen. Ook in de letselschadeprocedure bij de verzekeraar na het verkeersongeluk heeft verweerder klager in de steek gelaten. Op verzoeken om informatie door de WAM-verzekeraar werd door verweerder niet gereageerd. Een reactie van verweerder op de vragen die klager had, is tot op heden uitgebleven. 6.2    Dit heeft geleid tot het indienen van een klacht bij de deken. Ook in de onderzoeksfase bij de deken heeft verweerder zich laten kenmerken door afwezigheid. De diverse verzoeken van de deken om opheldering of een reactie op de klacht zijn onbeantwoord gebleven. Toen de klacht is doorgezonden aan de raad, heeft dit voor verweerder ook geen aanleiding gegeven om iets van zich te laten horen. Verweerder is niet verschenen op de zitting, waardoor verweerder zich ook niet heeft kunnen verantwoorden op de zitting bij de raad. De raad kan dit niet anders bestempelen dan een poging om zich te onttrekken aan het dekenaal toezicht en aan de tuchtrechter. 6.3    De raad neemt bij het bepalen van de maatregel in aanmerking dat verweerder in het (recente) verleden diverse tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd. In 2016 is hem achtereenvolgens een berisping, een schorsing van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een waarschuwing opgelegd. In 2021 is opnieuw een waarschuwing aan verweerder opgelegd en in 2022 een berisping én een schorsing van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk. In al deze zaken ging het (onder meer) om niet reageren door verweerder, hetzij richting de cliënt, hetzij richting de deken. Dit heeft geleid tot een gegrond verklaard dekenbezwaar van 18 december 2023 (ECLI:NL:TADRSGR:2023:253), waarin aan verweerder de maatregel van schrapping is opgelegd. Die beslissing is op het moment van uitspreken van deze beslissing nog niet onherroepelijk, maar het toont een patroon van het herhaald tekortschieten in de communicatie door verweerder. 6.4    De raad heeft zich de vraag gesteld of er nog vertrouwen is in het functioneren van verweerder als advocaat. Gelet op het uitblijven van enige vorm van reactie op de klacht van klager en mede in aanmerking genomen dat verweerder al vele jaren consequent niet slaagt in het (goed) communiceren met cliënten of de toezichthoudende instanties, heeft de raad alle vertrouwen in verweerders functioneren als advocaat verloren. Het is niet verantwoord dat (potentiële) cliënten zich nog tot verweerder kunnen wenden voor juridische bijstand en vervolgens plotsklaps door hem in de steek worden gelaten, zoals in het geval van klager. Ondanks dat verweerder al bij beslissing van 18 december 2023 (nog niet onherroepelijk) is geschrapt, ziet de raad aanleiding om nogmaals de maatregel van schrapping op te leggen.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.  BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht gegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. E.A.L. van Emden, M.G. van den Boogerd, A. Schaberg, A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.