Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-04-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:114

Zaaknummer

230175

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Verkorte bekrachtiging van het oordeel van de raad.

Uitspraak

    Beslissing van 19 april 2024 in de zaak 230175

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerster

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 15 mei 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 22-581/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard.  

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:117 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 11 juni 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad;  -    het verweerschrift van verweerster, -    de e-mail van klager van 5 februari 2024 met bijlagen.    2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 16 februari 2024, gelijktijdig met de behandeling van de zaak met zaaknummer 230174. Daar zijn klager en verweerster (tezamen met een kantoorgenoot) verschenen. 

3    FEITEN

3.1    Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2    Klager is een procedure begonnen tegen (…) (hierna: GT) bij het College van de Rechten van de Mens (verder: CRM). GT is in die procedure bijgestaan door verweerster. Klager is de procedure bij het CRM gestart omdat hij – kort gezegd – van mening is dat GT hem vanwege zijn leeftijd niet heeft aangenomen en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan leeftijdsdiscriminatie. 

3.3    Op 27 juni 2021 heeft het CRM uitspraak gedaan. 

3.4    Op 7 september 2021 heeft verweerster in reactie op het toegezonden oordeel en een begeleidende brief van het CRM een brief gezonden aan het CRM. Die reactie luidt, voor zover relevant, als volgt:

(…) In voornoemde brief heeft het College voor de Rechten van de Mens (hierna: “College”) kortgezegd verzocht te vernemen welke maatregelen cliënte naar aanleiding van het oordeel van het College zal treffen. Deze maatregelen, evenals de stappen welke cliënte zal nemen richting [klager], zullen in deze brief worden toegelicht. Tot slot zal ik volledigheidshalve een aantal zaken van praktische aard aanstippen.

Vooropgesteld dient te worden dat cliënte zich volledig kan vinden in het oordeel van uw College dat geen verboden onderscheid is gemaakt bij de wijze van werving op de website door gebruik van een zoekfilter, evenals het oordeel dat geen verboden onderscheid is gemaakt op grond van leeftijd bij de afwijzing van [klager] voor een tweetal functies. Wat echter door cliënte niet volledig te begrijpen valt, is het oordeel omtrent het verboden onderscheid vanwege de bewoording van de vacature van ‘Werkstudent’.

(…) Meer concreet voert [GT] niet langer de term ‘werkstudent’ in haar vacatures, maar voert zij een meer ‘inclusieve’ tekst. Voor het begrip van het uw College, heb ik een concept bijgevoegd van hetgeen vanaf heden zal gelden in de plaats van de vacature van een ‘werkstudent’. Naar mening van [GT] is hiermee voldaan aan de wensen van het College. 

[GT] kan het verzoek van uw College om “aan te geven wat uw cliënte (lees: [GT]) ten aanzien van [klager] zal ondernemen” niet plaatsen. Cliënte is niet voornemens enige stappen te ondernemen richting [klager], simpelweg omdat zij daar geen enkele aanleiding toe ziet. In dit kader wijst [GT] op het feit dat de feitelijke gronden elke in eerste instantie door [klager] zijn aangedragen, inhoudelijk en integraal zijn afgewezen. Van enig verboden onderscheid is geen sprake. 

(…) Gedurende de initiële sollicitatieprocedure kwalificeerde [klager] als ‘student’. In lijn met het oordeel van uw College is geen sprake van een persoon die tot de categorie ‘ouderen’ geschaard moet worden. Dit betreffen immers twee categorieën aldus het College. Indien en voor zover dit anders zou zijn, heeft [klager] gesolliciteerd op de functie, en is met hem het sollicitatieproces doorlopen. 

Daarnaast is ook gebleken dat ieder contact met [klager] uitloopt op meningsverschillen en vervelende procedures. Zo heeft [klager] na de gevoerde procedure niet één maar twee klachten tegen ondergetekende ingediend, en wenst hij niet direct door mij benaderd te worden. Vanwege deze ‘giftige’ wijze van communiceren, acht [GT] het niet wenselijk in contact te treden met [klager]. 

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a)    in de e-mail van dinsdag 7 september 2021 te hebben aangegeven aan het CRM, dat vanaf die dag alle vacatures niet meer de term ‘werkstudent’ bevatten, terwijl volgens hem [GT] nog steeds deze term hanteert; b)    te stellen dat [klager] student is terwijl hij dat niet is; c)    aan het CRM te vermelden, dat klager twee klachten had ingediend, terwijl het duidelijk is, uit het eenmalig betalen van het griffierecht, dat hij een aanvulling op de initiële klacht had geplaatst; d)    aan het CRM te vermelden dat er een klacht is ingediend tegen haar, waardoor sprake is van onrechtmatige gegevensverwerking; e)    aan [GT] te melden dat er een klacht is ingediend tegen haar, waardoor mogelijk sprake is van onrechtmatige gegevensverwerking; f)    zich ongepast uit te laten in haar e-mailcorrespondentie met het CRM door te schrijven dat klager een “giftige” wijze van communiceren heeft en daarom [GT] niet met hem in contact wil treden. 

5    BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1    De raad heeft ter motivering van zijn beslissing alle klachtonderdelen ongegrond te verklaren   samengevat weergegeven - het volgende overwogen. 

5.2    Ten aanzien van klachtonderdelen a) en b) oordeelt de raad dat op grond van de stukken niet is gebleken dat verweerster wist of redelijkerwijs kon weten dat deze stellingen in strijd met de waarheid zouden zijn. De raad acht daarbij van belang dat een advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat er in dit geval geen sprake is van een uitzonderingsgeval op grond waarvan verweerster gehouden was de juistheid daarvan te verifiëren.

5.3    Ten aanzien van klachtonderdeel c) begrijpt de raad dat verweerster er vanuit is gegaan dat sprake was van een tweede klacht op het moment dat klager zijn oorspronkelijke klacht uitbreidde. Omdat niet is gebleken dat verweerster dit heeft geschreven om klager in een kwaad daglicht te stellen en klager op geen enkele wijze in een belang is geschaad, is de raad van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. 

5.4    Ten aanzien van klachtonderdelen d) en e) stelt de raad voorop dat het niet aan de tuchtrechter is om te beoordelen of sprake is van handelen in strijd met de AVG. De raad vat de klachtonderdelen daarom op als het verwijt dat verweerster op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze vertrouwelijke gegevens heeft gedeeld. Naar het oordeel van de raad stond het verweerster vrij om ter onderbouwing van het standpunt van haar cliënte, het CRM te informeren over de klacht die klager tegen haar had ingediend. Niet is gebleken dat verweerster om een andere – oneigenlijke – reden melding van de klacht van klager heeft gemaakt .Van het onnodig of onevenredig schaden van de belangen van klager is daarom geen sprake. 

5.5    Ten aanzien van klachtonderdeel f) overweegt de raad dat het gebruik van het woord ‘giftig’ in deze zaak niet onnodig grievend is. De raad neemt daarbij in aanmerking dat klager in zijn schriftelijke communicatie zeer stevige bewoordingen heeft gebruikt door de cliënte van verweerster discriminatie te verwijten en door te schrijven dat verweerster dat gedrag heeft proberen te verhullen door leugens en bedrog. Bovendien heeft verweerster deze kwalificatie van klagers communicatie slechts eenmaal genoemd ter onderbouwing van het standpunt van haar cliënt in een reactie op een verzoek van het CRM. De raad is van oordeel dat er geen sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbare grievende uitlating van verweerster. 

Beroepsgronden

5.6    Klager is in beroep gekomen en heeft, samengevat, de volgende gronden aangevoerd.

5.7    Verweerster heeft niet de waarheid verteld over het vermelden van de term ‘werkstudent’ in de vacatureteksten van GT. Verweerster had moeten controleren of GT deze term nog gebruikte. De raad heeft nagelaten te oordelen op klachtonderdeel b). 

5.8    Verweerster had kunnen weten dat sprake was van een aanvulling op de klacht die klager tegen verweerster had ingediend en niet van twee klachten. Dat klager in dit kader niet in zijn belangen is geschaad, is niet relevant.  

5.9     Een tuchtrechter kan wel degelijk oordelen over de AVG. Het mededelen door verweerster aan het CRM dat klager een klacht tegen haar had ingediend, was niet noodzakelijk. Onduidelijk is hoe deze mededeling kan dienen ter onderbouwing van de maatregelen die GT heeft genomen in relatie tot de discriminerende vacaturetekst. 

5.10     Dat het woord ‘giftig’ slechts eenmaal genoemd is, houdt niet in dat dit niet valt onder ongepaste uitlatingen. 

Verweer in beroep

5.11    Verweerster heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. 

Overwegingen hof 

5.12     Het hof ziet op basis van de beroepsgronden, die een herhaling van de eerder door klager ingenomen standpunten inhouden, en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

 

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    bekrachtigt de beslissing van 15 mei 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-581/AL/MN.

Deze beslissing is gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. K. Teuben en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Sijses, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024.  

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 19 april 2024.