Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-04-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:63

Zaaknummer

24-151/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerster mocht als partijdige belangenbehartiger namens haar cliënte de sommatiebrief waarover wordt geklaagd aan klager versturen. Klagers stelling dat hij de brief zeer plotseling vond, maakt de brief niet klachtwaardig. Hoewel begrijpelijk is dat klager is geschrokken van de inhoud van de brief, betreft het een in de advocatuur gebruikelijke sommatiebrief. De brief bevat geen bewoordingen die tuchtrechtelijk niet door de beugel kunnen of als bedreigend kunnen worden aangemerkt.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 april 2024 in de zaak 24-151/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 28 februari 2024 met kenmerk 2268960/JS/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.  

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager en zijn ex-echtgenote zijn in 2017 gescheiden. Verweerster staat de ex-echtgenote van klager als advocaat bij in de echtscheidingsprocedure.  1.2    Onderwerp van geschil tussen partijen is onder meer nog de verdeling van de gemeenschap. In 2017 en 2018 zijn beschikkingen gewezen door de rechtbank en het gerechtshof over de verdeling van deze gemeenschap. In die beschikkingen is onder meer bepaald dat diverse schulden van partijen bij helfte dienen te worden gedeeld. Het gaat om in de gemeenschap vallende panden die verkocht moesten worden, waarvan dan de hypotheken afbetaald moesten worden en waarvan de polissen gekoppeld aan die hypotheken afgekocht moesten worden.  1.3    Bij e-mailbericht van 18 september 2023 heeft verweerster klager namens haar cliënte een sommatiebrief/e-mail gestuurd strekkende tot betaling van de helft van de gezamenlijke lasten van de echtelijke woning, alsook belastingteruggave en de helft van de huurpenningen van de gemeenschappelijke andere woningen die verhuurd worden. Zij schrijft klager voor zover relevant:  “In 2017 is door de rechtbank bepaald hoe de verdeling van de gemeenschap dient plaats te vinden. In 2018 heeft het hof die beslissing bekrachtigd, met dien verstande dat er twee zaken extra werden geregeld. Bepaald is dat de drie woningen [adres woningen] verkocht moesten worden. Ondanks de inspanningen van cliënte is dit tot op heden nog niet gebeurd. Cliënte vertelde mij dat zij alleen de lasten van de woning gelegen aan [adres woning] heeft gedragen over de laatste jaren, terwijl u bovendien de hypotheekrenteaftrek opvoert bij uw belastingaangifte. Ik voeg hierbij een schema van de lasten die cliënte de jaren 2018 tot en met 2023 heeft voldaan. Totaal is dat € 39.321,-. U dient in ieder geval de helft te vergoeden aan cliënte, te weten een bedrag van € 19.600,50. Ook dient u de helft van de hypotheekrenteteruggave aan cliënte te voldoen over de jaren 2018 tot en met 2023. (…) Cliënte dient dus in ieder geval een bedrag van € 1.579,17 te ontvangen, vanuit de teruggave van de hypotheekrenteaftrek. Tevens heeft cliënte mij op de hoogte gesteld dat de woningen aan de [adres woningen] worden verhuurd, maar dat zij nimmer de helft van de huurpenningen heeft ontvangen. Ook dient cliënte sinds 2018 de helft van de huurpenningen te ontvangen. U wordt in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 21 september 2023 om 12:00 uur de bedragen van € 19.600,50 en € 1.579,17 aan cliënte te voldoen, alsook de helft van de huurpenningen sinds 2018 van de woningen aan [adres woningen]. Bij gebreke waarvan cliënte passende rechtsmaatregelen zal nemen.” 1.4    Klager heeft verweerster hierop onder meer geantwoord dat zijn ex-echtgenote zich baseert op verkeerde informatie en dat verweerster zo nodig hierover bewijs kan opvragen bij de belastingdienst.  1.5    Op 18 september 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij klachtwaardig heeft gehandeld doordat zij een dreigende e-mail aan klager heeft gestuurd op 18 september 2023 waarin zij hem namens haar cliënte verzoekt om binnen drie dagen een bedrag van € 19.600,- te betalen, terwijl die vordering nergens op gebaseerd is.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht gaat over verweerster als de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de voorzitter op grond van vaste jurisprudentie bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.  4.2    Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van de cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat de cliënt verschaft, en dat de advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Uitsluitend wanneer komt vast te staan dat een advocaat een op voorhand apert onjuist standpunt heeft ingenomen, kan van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zijn. 4.3    Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster eerst meer informatie had moeten inwinnen bij haar cliënte - zijn ex-echtgenote - voordat zij klager een e-mail had mogen sturen. Verweerster heeft de juistheid van de feiten die haar cliënte haar had verstrekt niet onderzocht door bijvoorbeeld navraag te doen bij de belastingdienst, maar heeft de informatie klakkeloos van haar cliënte aangenomen en klager verzocht tot betaling over te gaan. Verweerster heeft geen enkel bewijs gevraagd aan haar cliënte. Daarnaast vindt klager de sommatiebrief dreigend en is hij van mening dat deze zomaar ineens na zeven jaar aan hem is gestuurd.  4.4    Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerster als partijdige belangenbehartiger namens haar cliënte de sommatiebrief van 18 september 2023 aan klager versturen. Klagers stelling dat hij de brief zeer plotseling vond, maakt de brief niet klachtwaardig. Hoewel de voorzitter begrijpt dat klager kan zijn geschrokken van de inhoud van de brief, betreft het een in de advocatuur gebruikelijke sommatiebrief. De brief bevat geen bewoordingen die tuchtrechtelijk niet door de beugel kunnen of als bedreigend kunnen worden aangemerkt. Dat klager het wel zo heeft ervaren, maakt dit niet anders. Verweerster heeft verder toereikend onderbouwd dat zij de sommatiebrief heeft verzonden, omdat haar cliënte zich op het standpunt stelt dat klager zijn financiële verplichtingen jegens haar niet voldoet. Verweerster mocht daarbij afgaan op de juistheid van deze van haar cliënte verkregen informatie. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerster deze informatie had moeten verifiëren. Verweerster heeft daarbij bovendien toereikend aangevoerd dat zij, nog los van het feit dat dit niet hoefde, hierover geen informatie bij de belastingdienst kon opvragen en dat het aan klager is om openheid van zaken te geven. Het is duidelijk dat klager een andere opvatting heeft over zijn betalingsverplichting, maar dat betekent niet dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld door namens haar cliënte een ander standpunt in te nemen en klager te sommeren tot betaling. Dat staat haar als advocaat van de wederpartij vrij en is nu eenmaal inherent aan het juridisch conflict waarin klager en zijn ex-echtgenote zich bevinden. Als klager het niet eens is met de vorderingen kan hij zich daar tegen verweren. Het tuchtrecht is daarvoor niet bedoeld.  4.5    Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster niet de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij heeft, en dat zij dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. De voorzitter zal de klacht dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024. 

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 8 april 2024