Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-04-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:82

Zaaknummer

23-797/DH/DH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft in strijd met de kernwaarde deskundigheid gehandeld, omdat het hem al van meet af aan bekend had kunnen zijn wat de kansen van de procedure waren. Verweerder heeft daarnaast een processtuk ingediend zonder klaagsters reactie op het concept af te wachten en zonder haar akkoord te krijgen. De pleitnota is ook op een zeer laat moment voorgelegd aan klaagster en haar opmerkingen daarop zijn niet doorgevoerd. Verweerder heeft verder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door op de zitting bij het gerechtshof tegen de raadsheren te zeggen dat hij zich zou gaan onttrekken aan de zaak. Verweerder heeft vervolgens nagelaten om (tijdig) zijn toezegging aan het gerechtshof na te komen, om schone dossiers in te dienen. Onvoorwaardelijke schorsing van 4 weken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 april 2024 in de zaak 23-797/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 28 oktober 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 15 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K265 2022 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 februari 2024. Klaagster en verweerder zijn – met bericht van verhindering – niet verschenen. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 11 (inhoudelijk) en 1 tot en met 17 (procedureel). 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 2.2    Klaagster heeft zich op 13 januari 2021 tot verweerder gewend voor rechtsbijstand in verband met een hogerberoepsprocedure van klaagster in een huurkwestie. Zij is door de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam in het ongelijk gesteld. Het hoger beroep richt zich tegen het eindvonnis van de kantonrechter van 10 november 2020 en het (hieraan voorafgaande) tussenvonnis van 24 december 2019. 2.3    Op 15 januari 2021 stuurt verweerder, in verscheidene e-mails, een analyse van de zaak en een opdrachtbevestiging aan klaagster. In de opdrachtbevestiging vermeldt verweerder onder andere: “Ik heb met u reeds gesproken over de kansen in de zaak die mijns inziens redelijk goed zijn afhankelijk van de feiten en het bewijs. In deze zaak zal ik het dossier bestuderen (uw stukken bestuderen), juridisch onderzoek verrichten, juridisch advies verschaffen, u bijstaan in de procedure, juridisch verweer voeren alsmede juridische stappen ondernemen met uw goedkeuring. […]” Ook heeft verweerder aan klaagster gevraagd wat zij wil bereiken in hoger beroep, omdat de kwestie overeen gering bedrag lijkt te gaan en verweerder verwacht dat procederen meer kost dan dat het oplevert. 2.4    Op 20 januari 2021 stuurt klaagster de stukken aan verweerder. 2.5    Op 8 februari 2021 dient verweerder namens klaagster een pro-forma dagvaarding in. 2.6    Op 21 april 2021 deelt verweerder klaagster mee dat de mondelinge behandeling bij de raadsheer-commissaris op 17 mei 2021 zal plaatsvinden. Diezelfde dag schrijft klaagster aan verweerder: “Bedoelt u met deze mail dat de zaak uitsluitend mondeling behandeld gaat worden? Zo ja, weet het Hof dat van mijn kant bijna niets in het dossier ligt omdat mijn vorige “vertegenwoordiger” geen bewijsstukken had nagestuurd en na de zitting mijn zelfgestuurde bewijsstukken ook afgewezen zijn? De tegenpartij heeft ruim 100 pagina’s stukken toegevoegd aan zijn dagvaarding maar de mijne is alleen een paar pagina’s dagvaarding en geen stukken erbij. Graag uw advies hoe dit op te lossen.” 2.7    Op 13 mei 2021 vraagt klaagster aan verweerder om de zitting samen voor te bereiden. 2.8    Op 14 mei 2021 schrijft verweerder de deurwaarder aan, die destijds door klaagster was ingeschakeld. Diezelfde dag ontvangt verweerder diverse opgevraagde producties van de deurwaarder. 2.9    Op 15 mei 2021 schrijft verweerder aan klaagster: “Het eindrapport mbt de oplevering vormt wel een beetje een probleempje voor onze zaak vrees ik. Daar is weinig in opgenomen en daar is maar een fractie van de schadeposten genoemd.” 2.10    Op 16 mei 2021 wijst verweerder klaagster erop dat hij van mening is dat de bewijskracht minder is geworden na ontvangst van de nieuwe stukken. Hij schrijft dat hij vreest dat de zaak meer zal gaan kosten dan dat die oplevert. Verweerder adviseert klaagster daarom om te schikken. Vervolgens is tussen klaagster en verweerder gecorrespondeerd over de stukken en de mogelijkheid van een schikking. Klaagster schrijft in haar e-mails van die dag onder meer:  “We hebben een prijs afgesproken voor het beroep. U heeft de prijs bepaald nadat u de zaak had gezien/bestudeert. Dat deze zaak weinig kans heeft, heeft u mij niet bij uw beoordeling verteld maar u zegt het vandaag pas. Als ik met deze zaak wilde stoppen, had ik u niet ingeschakeld. We gaan door met deze zaak. […]” 2.11    Op 17 mei 2021 schijft verweerder aan klaagster om 12:08 uur: “Ik ben dit hele weekend bezig geweest met die nieuwe stukken alsmede met het dossier. Ik blijft helaas bij mijn standpunt dat het een lastige zaak wordt. Dit vooral door dat opleveringsrapport waar veel is goedgekeurd. Dat is wel redelijk killing voor onze zaak. U had eigenlijk rond die oplevering zaken beter schriftelijk vast moeten leggen en zeker geen akkoord moeten geven op vele zaken in dat opleveringsrapport. Er staan ook te weinig gebreken in van het gehuurde. […] “ Daarop reageert klaagster om 13:17 uur: “Ik dank u voor uw toelichting en herhaalde advies om met de zaak te stoppen. Echter, ik had anders geen hoger beroep willen aantekenen als ik dat van plan was. Ook u had een andere mening toen ik deze zaak bij u had aangenomen. Ik begrijp daarom uw nieuwe standpunt van het afgelopen weekend niet.  Ik kan mij in uw onderstaande redenering niet vinden. Ook niet dat ik te laat na de oplevering gereageerd zou hebben aangezien dat de dag erop plaats had. Ik vraag me af of u mijn door de rechter afgewezen stukken gezien hebt. Daarin staan uitvoerig en met een tijdlijn, samen met bewijsstukken, de gebeurtenissen toegelicht. […]” Daarop reageert verweerder om 13:26 uur: “Mijn nieuwe standpunt komt door de stukken die ik recent heb gehad. Dat begrijpt u toch? Die stukken hadden we eerder niet omdat u gemachtigde van de aardbol is verdwenen. Tevens heeft de rechtbank de stukken ondanks mijn verzoeken nooit gestuurd. Althans niet de goede stukken. Uiteindelijk heb ik alles moeten krijgen van uw oude deurwaarder.  Indien een zaak halverwege zwakker wordt dan lijkt het mij niet erg verstandig om door te gaan alleen om het feit dat we in het begin wel dachten dat het een sterke zaak is toch? U loopt dan het risico op meer kosten (restant van de betalingsafspraak) van mijn kantoor en een proceskostenveroordeling. […]” 2.12    Op maandag 17 mei 2021 om 15:30 uur heeft de comparitiezitting bij de raadsheer-commissaris plaatsgevonden. 2.13    Op 31 mei 2021 deelt verweerder aan klaagster mede dat zijn advies is om de zaak te staken en te schikken. Klaagster reageert dat zij door wil gaan, ondanks de waarschuwing van verweerder dat de procedure meer zal kosten dan opleveren. 2.14    Op 1 juli 2021 schrijft klaagster aan verweerder: “Graag maak ik een afspraak met jou om samen het dossier door te nemen, strategie bepalen en inhoudelijke reactie MvG opstellen. Ik wacht al zo’n 2 maanden op een afspraak, zoals we het bij het hof hadden afgesproken. Dit is mijn laatste kans om de zaak goed onder de aandacht van de rechter te brengen en dit ga ik niet laten lopen. Graag hoor ik wanneer we kunnen afspreken.” 2.15    Op 9 juli 2021 houden klaagster en verweerder een bespreking. 2.16    Op 12 juli 2021 om 17:05 uur dient verweerder een memorie van grieven in bij het gerechtshof Amsterdam. 2.17    Op 12 juli 2021 om 17:09 uur schrijft klaagster aan verweerder: “Ik ben aan het nakijken nog!!!!...... je zou het toch vanavond doorsturen?” Daarop reageert verweerder om 17:14 uur: “Morgen is de deadline voor de grieven. Tegenwoordig krijgen we niet snel meer verder uitstel vandaar dat we het al wilden sturen. Mochten er nog dingen veranderd moeten worden dan kunnen we dat altijd later nog doen. We kunnen later ook nog stukken insturen enz.” Daarop reageert klaagster om 18:51 uur: “Het is toch vreemd om niet te weten dat morgen de rolzitting in deze zaak is, niet eerder dan de allerlaatste middag het concept MvG te ontvangen en een uur later, zonder te kunnen reageren, het bericht langs zien komen dat het al naar het hof is gestuurd? Deze lastminute werkwijze vind ik vervelend. […]” Daarop reageert verweerder om 19:08 uur: “Dank u. Ik heb uw opmerkingen gelezen maar die horen niet echt in een memorie van grieven thuis dus een nieuw processtuk insturen is niet nodig. We kunnen uw opmerkingen gewoon bij een volgende zitting zeggen.”  2.18    Op 29 juli 2021 stuurt verweerder een schermafbeelding van het roljournaal aan klaagster. 2.19    Op 13 september 2021 schrijft klaagster aan verweerder: “Volgens het bovenstaande overzicht zou de MvA op 24 augustus al bij het hof zijn geweest. Mag ik weten wat de stand van zaken is op dit moment.” 2.20    Op 4 oktober 2021 vraagt klaagster per e-mail aan verweerder of er al iets bekend is over de procedure. 2.21    Op 6 oktober 2021 schrijft klaagster aan verweerder: “[…] Onderstaand mijn overige opmerkingen en verzoeken:  - Graag ontvang ik per direct de reactie van de tegenpartij aangezien ik volgende week naar het buitenland vertrek  - In tegenstelling tot de vorige keer, wil ik graag onmiddellijk geïnformeerd worden over de datum van de zitting zodra die bij jou bekend is zodat ik niet op het allerlaatste moment met een deadline geconfronteerd word  - Ook wil ik graag weten hoelang voorafgaande de zitting nog stukken naar het hof gestuurd kunnen worden, wanneer ik bewijsstukken wil toevoegen nav de reactie van de tegenpartij op de MvG  - Ik ga ervan uit dat je een schriftelijke nota maakt voor de mondelinge toelichting tijdens de zitting. Deze wil ik graag eerst zien alvorens je die gebruikt om eventuele onjuistheden, als in je MvG, te voorkomen.  - Graag voer ik tijdens de zitting geheel of gedeeltelijk zelf het woord om te voorkomen dat mijn zaak voor de 2de keer verprutst wordt. Dat neemt niet weg dat ik van jou verwacht dat je het dossier volledig kent en kunt anticiperen bij (onverwachtse) vragen van de rechters wanneer ik niet zelf mag reageren. Ik verwacht dat, gezien je onvoorbereide presentatie tijdens de vorige zitting waarop de rechter boos en verbijsterd op je prestatie reageerde  - Als laatste, hoor ik graag van je of/hoe/wanneer we toch de feitelijke onjuistheden in je al opgestuurde MvG, zonder voorafgaand controle, kunnen herstellen. […]” 2.22    Op 12 oktober 2021 schrijft klaagster aan verweerder: “Gisteren heb ik met het hof gebeld. Mijn dossier schijnt stukken te missen waarvoor een deadline tot 19 oktober voor is. Het hof wil de ontbrekende stukken niet van mij accepteren, alles moet via mijn advocaat, werd me verteld. Vanochtend orde van advocaten gesproken. Ik ben geadviseerd om je nogmaals in de gelegenheid te stellen om mij de info te sturen en je plan van aanpak met me te bespreken. […]” Daarop reageert verweerder: “U begrijpt het verkeerd. We moeten ingevolge de regels van het hof het dossier insturen. Ik begrijp niet helemaal waarom u het hof belt en de orde terwijl er niks aan de hand is. Ik vind dit eigenlijk wel heel erg vervelend dat u dit doet. Dit slaat echt nergens op namelijk.” Klaagster reageert daarop: “Ik wil op de hoogte gehouden worden van de zaken die zich afspelen in mijn zaak; de stand van zaken, de deadlines, de stukken van tegenpartij, etc, etc. En dat krijg ik niet en daar word ik behoorlijk onrustig van. Dit is mijn laatste kans in deze zaak en dit laat ik niet lopen. Graag ontvang ik alle relevante informatie die ik hoor te weten.” Verweerder reageert daarop: “Wat is de relevantie van het insturen van het dossier? Dat is totaal niet relevant voor de zaak. Voor de rest is er niks nu te melden in de zaak. De roldatum is überhaupt nog niet geweest dus ik begrijp werkelijk niet waar u mee bezig bent. Wat heeft de orde hier in hemelsnaam mee te maken? Het hof heeft het dossier al alleen willen ze het dossier nogmaals. En volgens mij weet u net zo goed als ik dat het hof onze zaak niet zag zitten dus het feit dat ze zeggen dat er stukken missen klopt niet. Fourneren betekent gewoon het opnieuw insturen van het dossier in meervoud wat voor de zaak totaal irrelevant is. […]” 2.23    Op 14 oktober 2021 deelt verweerder aan klaagster mee dat de koerier die dag vier dossiers komt ophalen om bij het gerechtshof in te dienen, zoals dat eerder op 12 oktober 2021 aan klaagster is bericht. 2.24    Op 26 oktober 2021 deelt verweerder aan klaagster mee dat het gerechtshof zich beraad over de dagbepaling van de mondelinge behandeling.  2.25    Op 15 november 2021 deelt verweerder, in reactie op een bericht van klaagster, mee dat de zitting op 25 oktober 2022 om 9:30 uur is bepaald. 2.26    Op 5 september 2022 vraagt klaagster aan verweerder via WhatsApp om een overleg om de zitting van 25 oktober 2022 voor te bereiden. Ook vraagt zij of zij nog stukken kan indienen die de rechtbank eerder heeft geweigerd. 2.27    Op 8 september 2022 reageert verweerder instemmend op het voorstel voor een overleg en vraagt hij welke stukken klaagster wil indienen. Klaagster heeft hierop dezelfde dag geantwoord. 2.28    Op 19 september 2022 bericht verweerder dat hij er spoedig op terugkomt. 2.29    Op 28 september 2022 stuurt klaagster een rappel aan verweerder. 2.30    Op 4 oktober 2022 komt verweerder inhoudelijk terug op de vraag van klaagster om stukken in te dienen. Hij bericht klaagster dat het nog maar de vraag is of die nieuwe stukken nog worden toegelaten.  2.31    Op 19 oktober 2022 vraagt klaagster opnieuw wanneer de zaak kan worden voorbesproken. Op verzoek van verweerder heeft klaagster daarop haar beschikbaarheid opgegeven. 2.32    Op 19 oktober 2022 verzoekt het gerechtshof Amsterdam verweerder om schone exemplaren van de ingediende procesdossiers. Verweerder heeft hier niet op gereageerd.  2.33    Op 23 oktober 2022 laat verweerder aan klaagster weten dat maandag 24 oktober 2022 akkoord is om een bespreking te houden. 2.34    Op 24 oktober 2022 vindt een telefonische bespreking plaats tussen klaagster en een advocaat-stagiaire, werkzaam bij een ander advocatenkantoor waarmee verweerder in die tijd samenwerkte. Rond 22:00 uur ontvangt klaagster een conceptpleitnota van de advocaat-stagiaire. Klaagster mailt omstreeks 23:00 uur haar opmerkingen op de pleitnota. 2.35    Op 25 oktober 2022 vindt de zitting plaats bij het gerechtshof Amsterdam. Klaagster, verweerder en de advocaat-stagiaire zijn daarbij aanwezig. Namens klaagster is de pleitnota voorgedragen door de advocaat-stagiaire. De opmerkingen van klaagster zijn in de pleitnota niet (schriftelijk) verwerkt.  2.36    Na afloop van de zitting mailt klaagster het gerechtshof Amsterdam en vraagt zij om advies over de ontbrekende stukken in het dossier. Klaagster schrijft: “Graag vraag ik uw advies over de ontbrekende stukken in mijn dossier. Vanochtend om 9:30u was er een zitting op het Hof waarbij bleek dat mijn advocaat, [verweerder], niet alle stukken naar het Hof had gestuurd. Ook bleek dat hierover een week geleden een email naar hem gestuurd was met de vraag de ontbrekende stukken vooralsnog op te sturen. Mijn advocaat heeft tijdens de zitting aangegeven niet te weten dat er stukken ontbraken noch had hij een email van het Hof ontvangen.  Toen ik tijdens een korte schorsing hierop aansprak, liet hij weten dat hij mijn zaak niet meer wilde doen. Dit heeft hij vervolgens na de schorsing ook aan de rechters bekend gemaakt.  Gelukkig was de voorzitter zo aardig om ons vooralsnog in de gelegenheid te stellen om de ontbrekende stukken na te sturen, maar aangezien mijn advocaat zich in deze zaak teruggetrokken heeft, weet ik niet hoe ik die stukken na kan sturen. Verder verzoek ik u mij een kopie van de email die vorige week naar [verweerder] is gemaild, toe te sturen aangezien ik niet weet welke onderdelen/bewijsstukken in het dossier ontbreken.” 2.37    Op 26 oktober 2022 om 10:43 uur schrijft verweerder aan klaagster: “[…] Ik verzoek u tevens een andere advocaat te zoeken aangezien ik u verwijten en beledigingen meer dan zat ben en u nimmer luistert naar enig advies of verhaal wat ik u vertel. Dit werd al duidelijk bij de zitting dat u geen enkele uitleg of advies van mij gelooft of serieus neemt. Zodra een cliente niet meer luistert naar een advocaat en deze ook gaat beledigen dan is er geen samenwerking meer mogelijk. Ik vind het jammer dat u de persoon aanvalt die voor een prikkie en hele hofprocedure heeft gedaan in een weinig kansrijke zaak, wat door vrijwel alle hofrechters is uitgelegd. […]” 2.38    Op 26 oktober 2022 om 12:08 uur schrijft klaagster aan verweerder: “Je hebt je gisteren onvergefelijk gedragen om eerst tijdens de schorsing in de hal tegen mij te schreeuwen terwijl de tegenpartij daar getuige van was en vervolgens na de schorsing tegen de rechters te zeggen dat je mijn zaak niet meer doet. Dit, alleen omdat ik zei waarom je de stukken niet naar het hof had gestuurd. […]  Je hebt besloten om per direct en zelfs halverwege de zitting mij niet meer te vertegenwoordigen. […] De zaak loopt nog en er ontbreken stukken bij het hof. Daarnaast is er nog een tussenvonnis voor het horen van getuigen mogelijk.  Je hebt geen enkele belangstelling voor deze zaak getoond, tot 2 keer toe onvoorbereid (tot de grote ergernis van de eerste rechter) op de zittingen verschenen, mijn kant-en-klaar aan jou overgedragen reactie + alle bewijsstukken niet gebruikt noch die naar me teruggestuurd. Jouw verhaal zonder volledige bewijsstukken naar het hof gestuurd en zelfs met hun dringende mail voor het aanleveren van de ontbrekende stukken van een week geleden, niet gereageerd. Je vond het niet eens belangrijk om gisteren een half uur vóór de zitting voor een vooroverleg te komen noch vond je het nodig om dat even te laten weten. […]” 2.39    Op 28 oktober 2022 neemt klaagster contact op met de Orde van Advocaten en doet de deken navraag bij verweerder over de zaak en wijst verweerder daarbij op Gedragsregel 14. 2.40    Op 11 november 2022 bericht het gerechtshof Amsterdam aan verweerder – met klaagster in de cc – dat er, ondanks de toezegging van verweerder ter zitting, tot op dat moment nog geen (schoon) dossier is ontvangen. Aan verweerder wordt een termijn gegeven tot 23 november 2022.  2.41    Na een gehonoreerd uitstelverzoek, dient verweerder op 30 november 2022 per e-mail de gevraagde schone stukken bij het gerechtshof in.  2.42    Op 6 december 2022 heeft het gerechtshof Amsterdam een arrest gewezen. Hierin zijn de bestreden vonnissen bekrachtigd en is klaagster in de proceskosten veroordeeld.  2.43    Op 7 december 2022 heeft verweerder het arrest ontvangen en aan klaagster doorgestuurd.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder heeft klaagster onvoldoende en onvolledig voorgelicht over de kansen van de zaak. Hij heeft bij het aannemen van de zaak de kansen van het hoger beroep ‘redelijk goed’ geacht, terwijl hij later, twee dagen voor de eerste zitting bij het gerechtshof, de zaak kansloos acht; b)    Verweerder was bij de comparitie-zitting van het gerechtshof van 17 mei 2021 onvoorbereid en is in discussie gegaan met de raadsheer-commissaris, waardoor deze boos werd; c)    Verweerder hield klaagster niet op de hoogte van de procedure, waaronder de data van (rol)zittingen en termijnen; zo kreeg klaagster op 12 juli 2021 onverwacht van verweerder een memorie van grieven toegestuurd omdat er kennelijk een deadline was. Verweerder heeft deze vervolgens ingediend zonder akkoord van klaagster of verwerking van door haar gemaakte opmerkingen; d)    Verweerder heeft, ondanks verzoeken van klaagster hiertoe, de zitting van 25 oktober 2022 niet, althans niet tijdig, met klaagster voorbereid. Een dag voor de zitting heeft klaagster een gesprek met een – voor haar nieuwe – advocaat-stagiaire gehad. Naar aanleiding hiervan heeft de advocaat-stagiaire een pleitnota opgesteld en deze is aan klaagster gemaild. Vervolgens heeft klaagster hier opmerkingen op gemaakt, maar deze opmerkingen zijn niet meer in de pleitnota verwerkt; e)    Verweerder kwam zijn afspraak, om een half uur voor aanvang van de zitting van 25 oktober 2022 klaagster bij het gerechtshof te treffen, niet na. Sterker nog, hij was 3 minuten te laat voor de zitting. Vervolgens heeft hij zich onbehoorlijk gedragen door tijdens de onderbreking van de zitting tegen klaagster te schreeuwen; f)    Verweerder heeft op de zitting van 25 oktober 2022 tegen de raadsheren gezegd de zaak per direct neer te leggen; g)    Verweerder heeft het nagelaten om stukken in te dienen waar het gerechtshof herhaaldelijk om had verzocht. 3.2    De raad stelt vast dat klaagster in haar e-mail van 26 oktober 2022 aan verweerder zich ook beklaagt over de opmerkingen die verweerder maakt over de kosten van een procedure bij het gerechtshof, terwijl er een vaste prijs is afgesproken. Omdat klaagster haar klacht bij e-mail van 28 oktober 2022 heeft geconcretiseerd en dit onderdeel daarin niet (meer) terugkomt, beschouwt de raad dit niet als klachtonderdeel.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Toetsingskader 5.1    Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.2    Daarbij slaat de raad ook acht op de normen die voor de advocatuur in acht worden genomen en zijn neergelegd in de Gedragsregels. Ingevolge Gedragsregel 16 wordt van een advocaat verwacht dat hij zijn cliënt tijdig en correct op de hoogte brengt van belangrijke informatie over de procedure. Ingevolge Gedragsregel 12 moet een advocaat de hem opgedragen zaak zorgvuldig behandelen. Beoordeling Klachtonderdeel a)  5.3    De raad overweegt dat verweerder bij het aannemen van de hogerberoepszaak op 15 januari 2021 heeft ingeschat dat de kansen van klaagster redelijk goed waren. Dit heeft hij gedaan aan de hand van de tot op dat moment bekende informatie. Daarbij heeft verweerder medegedeeld dat hij het dossier (nog) zal gaan bestuderen. Verweerder heeft dus een slag om de arm gehouden bij het geven van zijn inschatting van de kansen. Enkele dagen daarna heeft verweerder de stukken van klaagster ontvangen. Onder deze stukken bevonden zich – naar de raad kan vaststellen – in ieder geval het tussen- en eindvonnis van de kantonrechter waartegen het hoger beroep gericht was. Enkele dagen voorafgaand aan de comparitie van 17 mei 2021 – op of omstreeks 14 mei 2021 – heeft verweerder nog ontbrekende stukken opgevraagd bij de deurwaarder van klaagster. Dit heeft bij hem geleid tot een ander inzicht in de kansen van de zaak, omdat – zo schrijft verweerder aan klaagster – klaagster in het opleveringsrapport kennelijk allerlei zaken zelf had goedgekeurd.  5.4    De raad volgt klaagster in haar onbegrip over de wijziging van verweerders visie op de kans van slagen. Verweerder was immers van meet af aan in het bezit van het tussenvonnis van de kantonrechter en de kantonrechter heeft daarin een opsomming gemaakt van zaken die in het proces-verbaal akkoord zijn verklaard door klaagster, waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van klaagster ‘alleen nog kan gaan over zaken die op het proces-verbaal niet akkoord zijn verklaard’. Uit deze overweging kon verweerder al bij de eerste bestudering van de zaak opmaken wat er mankeerde aan de vordering bij de kantonrechter. De – later verkregen – stukken van de deurwaarder gaven misschien een uitgebreider beeld van de zaak, maar werpen op dit voor verweerder cruciale punt geen ander licht op de zaak en dit kon dus van meet af aan bij verweerder bekend zijn.  5.5    Gelet hierop oordeelt de raad dat verweerder niet heeft gehandeld met de deskundigheid die van hem mag worden verwacht. Hij heeft een eerste inschatting gemaakt van de kans van slagen van de zaak zonder kennelijk op dat moment een goed beeld van de zaak te hebben. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Door klaagster bovendien pas kort voor de zitting in hoger beroep hierover te informeren heeft verweerder ook onvoldoende zorgvuldigheid betracht bij de behandeling van de zaak van klaagster. Ook dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel a) is gegrond. Klachtonderdeel b)  5.6    Verweerder betwist dat hij onvoldoende voorbereid op de zitting is verschenen. Uit de stukken in het klachtdossier kan de raad niet afleiden dat verweerder niet voorbereid is geweest. Evenmin kan de raad uit het klachtdossier afleiden dat verweerder zich onbehoorlijk heeft gedragen tegen de raadsheer. De raad beschikt niet over een proces-verbaal van de zitting en kan ook anderszins niet vaststellen wat op de zitting is voorgevallen. Om die reden kan de raad dan ook niet vaststellen dat verweerder op deze punten tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel b) is ongegrond. Klachtonderdeel c)  5.7    Uit de e-mails tussen klaagster en verweerder leidt de raad af dat klaagster pas een dag voor de uiterste datum op de hoogte is gesteld van het feit dat de memorie van grieven moest worden ingediend, namelijk op het moment dat verweerder haar zijn concept van de memorie van grieven stuurde. Vervolgens heeft verweerder de memorie van grieven ingediend zonder klaagsters reactie af te wachten en zonder van haar akkoord te krijgen. Hoewel verweerder terecht stelt dat hij als dominus litis de vrijheid heeft om te bepalen wat relevant is voor het processtuk, dient hij dit wel af te stemmen met zijn cliënt.  Klaagster heeft onweersproken gesteld dat diverse grieven niet zijn aangevoerd tegen het vonnis, terwijl zij die wel had willen aanvoeren en dit ook kenbaar had gemaakt aan verweerder. Hetzelfde geldt voor het indienen van diverse bewijsstukken, waar klaagster steeds aandacht om vroeg. Verweerder is naar het oordeel van de raad ten aanzien van het indienen van deze memorie van grieven schromelijk tekortgeschoten in zijn dienstverlening aan klaagster. 5.8    Klaagster heeft naar aanleiding van deze gang van zaken begin oktober 2021 expliciet laten weten wat zij van verweerder verwacht bij het behandelen van haar zaak. De raad ziet dat de communicatie in de periode kort daarna beter verloopt en dat verweerder klaagster daarbij ook zelf actief informeert.  5.9    De procedure is vervolgens een lange tijd stil komen te liggen in afwachting van de zitting bij het gerechtshof. Deze zitting vindt op 25 oktober 2022 plaats. Zeven weken voor de zitting heeft klaagster verweerder benaderd om een voorbespreking in te plannen. Na veel heen en weer mailen en appen, waarbij klaagster veelvuldig rappelleert en aandacht vraagt voor de zaak, heeft klaagster uiteindelijk één dag voor de zitting een telefonisch overleg met een door verweerder ingeschakelde advocaat-stagiaire. De raad is van oordeel dat verweerder hier niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van hem mag worden verwacht bij de behandeling van de zaak. Hij heeft onvoldoende oog gehad voor klaagsters belangen bij een goede voorbereiding van de zitting en heeft haar verzoeken hierover onvoldoende voortvarend opgepakt.   5.10    Klachtonderdeel c) is gegrond. Klachtonderdeel d)  5.11    Op 24 oktober 2022 vindt een bespreking plaats tussen klaagster en de door verweerder ingeschakelde advocaat-stagiaire. Niet gebleken is dat verweerder vooraf met klaagster heeft besproken dat de zaak door de (externe) advocaat-stagiaire zou worden behandeld. Dat had wel gemoeten op grond van artikel 7.5 van de Verordening op de advocatuur. Klaagster moet er immers van uit kunnen gaan dat de advocaat die zij heeft ingeschakeld persoonlijk haar zaak behandelt. De raad is van oordeel dat verweerder onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht door klaagster niet te informeren over de (actieve) betrokkenheid van de stagiaire.   5.12    Verweerder heeft vervolgens diezelfde dag rond 22:00 uur een pleitnota, opgesteld door de advocaat-stagiaire, voorgelegd aan klaagster. Dat is op een zeer laat moment gezien de zitting van 25 oktober 2022 om 9:30 uur. Klaagster heeft desondanks om 23:00 uur nog haar opmerkingen over de pleitnota doorgegeven. Ter zitting is gebleken dat deze opmerkingen niet zijn verwerkt in de pleitnota die aan het gerechtshof is overgelegd. Verweerder stelt dat de opmerkingen mondeling zijn toegelicht op de zitting, maar omdat klaagster dit betwist, gaat de raad ervan uit dat de tekst van de pleitnota leidend is geweest. De raad ziet in deze gang van zaken wederom een zorgvuldigheidsgebrek in het handelen van verweerder. Daarnaast is de pleitnota voorgedragen door de advocaat-stagiaire. Ook dit is niet vooraf besproken met klaagster. Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft verweerder hieromtrent evenmin zorgvuldig gehandeld. 5.13    Klachtonderdeel d) is gegrond. Klachtonderdelen e) en f)  5.14    Klaagster verwijt verweerder dat hij te laat was voor (hun afspraak voor) de zitting van 25 oktober 2022 en dat hij tijdens de onderbreking van de zitting tegen haar heeft geschreeuwd in het bijzijn van de wederpartij. Omdat verweerder dit betwist en klaagster geen verdere onderbouwing heeft gegeven, kan de raad de juistheid van klaagsters stellingen op dit punt niet vaststellen. Klachtonderdeel e) is daarom ongegrond. 5.15    Niet in geschil is dat verweerder na het hervatten van de zitting tegen de raadsheren heeft gezegd dat hij zich zou onttrekken aan de zaak. Klaagster stelt dat verweerder dit per direct heeft gedaan, maar verweerder betwist dat. Volgens verweerder heeft hij gezegd dit pas na ontvangst van het arrest te doen. Omdat klaagsters stelling niet verder is onderbouwd met bijvoorbeeld een proces-verbaal van de zitting, gaat de raad ervan uit dat verweerder zich niet acuut ter zitting heeft onttrokken. De raad ziet hierin bevestiging nu het gerechtshof verweerder na afloop van de zitting nog steeds heeft aangemerkt als de advocaat van klaagster in de procedure en hem een e-mail heeft gestuurd. Niettemin is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, door ter zitting tegen de raadsheren van het gerechtshof te zeggen dat hij zich aan de zaak zou gaan onttrekken. Dit is niet in het belang van klaagster geweest en zou haar zaak zelfs kunnen schaden. Verweerder heeft hiermee onprofessioneel gehandeld en in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt. Klachtonderdeel f) is gegrond. Klachtonderdeel g)  5.16    Op de zitting van 25 oktober 2022 is gebleken dat het gerechtshof per e-mail van 19 oktober 2022 aan verweerder had gevraagd om een ‘schoon’ dossier aan te leveren. Dat e-mailbericht had verweerder kennelijk niet bereikt. Volgens verweerder is het in zijn spam-mailbox terecht gekomen; weliswaar controleert hij de spam-mailbox regelmatig, maar hij heeft deze e-mail over het hoofd gezien. De raad is van oordeel dat het verweerder kan worden aangerekend dat hij een e-mail van het gerechtshof mist. Dat hij de e-mail over het hoofd zou hebben gezien, komt voor verweerders eigen risico. 5.17    Verweerder stelt dat het missen van deze e-mail geen gevolgen heeft gehad; klaagster heeft immers na de zitting een aanvullende termijn van het gerechtshof gekregen en vervolgens zijn de stukken binnen die termijn ingediend. De raad is echter van oordeel dat verweerder desondanks klaagsters belangen onvoldoende heeft behartigd. Nadat hij er ter zitting van het gerechtshof op 25 oktober 2022 achter kwam dat hij een e-mail van het gerechtshof had gemist, is hij zijn aan het gerechtshof gedane toezegging om alsnog het schone procesdossier in te dienen niet direct nagekomen. Waar je zou verwachten dat verweerder per ommegaande de verzochte stukken zou insturen, is dat niet gebeurd. Hierdoor is klaagster zelf achter het indienen van de stukken aan gegaan en heeft zij zich genoodzaakt gezien de deken in te schakelen. Vervolgens heeft het gerechtshof verweerder op 11 november 2022 een termijn moeten opgedragen om de stukken aan te leveren, welke termijn verliep op 23 november 2022. Deze termijn heeft verweerder niet gehaald; hij heeft om uitstel gevraagd. De raad leidt uit het dossier af dat verweerder pas op 21 november 2022 stukken heeft opgevraagd en pas op de laatste dag van de aanvullende termijn, die afliep op 30 november 2021, de stukken bij het gerechtshof heeft ingediend. Dit handelen van verweerder wijst er wederom op dat verweerder onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de behandeling van de zaak van klaagster. Dit heeft ervoor gezorgd dat klaagster nodeloos in spanning heeft gezeten. 5.18    Klachtonderdeel g) is gegrond. Afsluitende opmerkingen en conclusie 5.19    Op grond van het voorgaande zal de raad klachtonderdelen a), c), d), f) en g) gegrond verklaren. Klachtonderdelen b) en e) zijn ongegrond. 5.20    Afsluitend merkt de raad op dat verweerder in zijn correspondentie bewoordingen gebruikt die de raad niet professioneel vindt. Zo noemt verweerder in een e-mail aan klaagster een collega-jurist een ‘beunhaasjurist’. Ook zegt verweerder in een bericht aan de deken dat klaagsters klacht ‘compleet gelogen’ en ‘werkelijk schandalig’ is. Alhoewel verweerder het recht van vrije meningsuiting heeft en zich vrij moet voelen om zich in een tuchtprocedure te verweren op de manier zoals hem dat goeddunkt, laat dat onverlet dat verweerder de grenzen van het onbetamelijke daarbij niet moet overschrijden. De raad geeft verweerder mee in de toekomst in zijn correspondentie een meer zakelijker toon te hanteren, zoals dat ook van een professioneel handelend advocaat mag worden verwacht. 

6    MAATREGEL 6.1    Verweerder heeft de aan hem door klaagster opgedragen zaak op meerdere aspecten en momenten onzorgvuldig behandeld. Ook heeft hij zijn informatieplicht geschonden. Ten aanzien van het inschatten van de hogerberoepskansen heeft hij bovendien niet gehandeld zoals van een deskundig advocaat mag worden verwacht.  6.2    Uit de wijze waarop verweerder de zaak van klaagster heeft behandeld, rijst het beeld dat verweerder zich onvoldoende heeft willen inzetten voor klaagster en haar zaak van ondergeschikt belang heeft geacht. Hij heeft forse steken laten vallen in de belangenbehartiging van haar zaak. In plaats van dat verweerder met zijn bijstand klaagster ontzorgde, heeft zijn handelen en nalaten haar juist veel stress bezorgd.  6.3    De raad acht het opleggen van een maatregel dan ook op zijn plaats. Bij het bepalen van de soort maatregel weegt de raad mee dat verweerder eerder, op 10 mei 2021, een waarschuwing opgelegd heeft gekregen (ECLI:NL:TADRSGR:2021:66) en op 29 november 2021 is berispt (ECLI:NL:TADRSGR:2021:217). Deze beide zaken zagen op de communicatie met en informatieverstrekking aan de cliënt en juist die aspecten spelen ook in de zaak van klaagster een negatieve rol. Verweerder heeft kennelijk niet geleerd van eerdere tuchtrechtelijke terechtwijzingen. De raad is van oordeel dat het opleggen van de maatregel van (onvoorwaardelijke) schorsing daarom nu geboden is. Vanwege de vele tekortkomingen in de behartiging van klaagsters belangen, acht de raad een schorsing van vier weken passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat.  7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdelen a), c), d), f) en g) gegrond; -    verklaart klachtonderdelen b) en e) ongegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op; -    bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat: -     de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,  -     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat -     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. W.R. Arema en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.