Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-04-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:105
Zaaknummer
230152
Inhoudsindicatie
Klacht tegen kantoorgenoot advocaat wederpartij. Verweerder heeft bewerkstelligd, althans niet voorkomen, dat zijn kantoorgenoot is gaan optreden tegen klaagster in een geschil over een distributieovereenkomst. Deze distributieovereenkomst (en een daarbij behorende aandelenovereenkomst) was opgesteld door verweerder (mede) in opdracht van klaagster toe hij nog bij een ander kantoor werkzaam was. In de opdrachtbevestiging had verweerder de verplichting op zich genomen om in geval van een geschil niet voor een van bij overeenkomsten betrokken partijen op te treden. Het hof overweegt dat verweerder de verplichting om niet tegen klaagster op te treden in geval een geschil over een van de overeenkomsten had meegenomen naar zijn nieuwe kantoor. Toen een van de andere betrokken partijen zich bij verweerder meldde voor een geschil met klaagster had verweerder de zaak naar een advocaat buiten zijn kantoor moeten verwijzen. Bekrachtiging.
Uitspraak
Beslissing van 12 april 2024 in de zaak 230152
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder gemachtigde: mr. N.A.M.E. Fanoy
tegen:
(…) BV klaagster gemachtigden: mrs. M.H.S. Berghuijs en K. van den Berg
Inleiding
Deze zaak gaat over de vraag of verweerder heeft bewerkstelligd, althans niet heeft voorkomen, dat zijn kantoorgenoot is gaan optreden tegen klaagster in een geschil over een distributieovereenkomst. Deze distributieovereenkomst (en een daarbij behorende aandelenovereenkomst) was opgesteld door verweerder (mede) in opdracht van klaagster toen hij nog bij een ander kantoor werkzaam was. In de opdrachtbevestiging had verweerder de verplichting op zich genomen om in geval van een geschil niet voor een van bij overeenkomsten betrokken partijen op te treden. Het hof overweegt dat verweerder de verplichting om niet tegen klaagster op te treden in geval een geschil over een van de overeenkomsten had meegenomen naar zijn nieuwe kantoor. Toen een van de andere betrokken partijen zich bij verweerder meldde voor een geschil met klaagster had verweerder de zaak naar een advocaat buiten zijn kantoor moeten verwijzen. Deze zaak hangt samen met de zaak met nummer 230051 (zaak tegen kantoorgenoot van verweerder die tegen klaagster heeft opgetreden).
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 24 april 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 22-722/DB/ZWB). In deze beslissing is de klacht van klaagster gegrond verklaard. Aan verweerders is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerders veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
1.2 Deze beslissingen zijn onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:51 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van verweerders tegen de beslissing is op 23 mei 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - de verweerschrift van klaagster; - een brief van 1 februari 2024 van verweerder met bijlagen 2 en 3. 2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 12 februari 2024. De zaak is vanwege de samenhang gelijktijdig behandeld met de zaak met zaaknummer 230151. In beide zaken is de heer J(…) namens klaagster verschenen, bijgestaan door de gemachtigden van klaagster. Verweerder en mr. B zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Zowel klaagster als verweerder en mr. B hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Verweerder heeft als advocaat verbonden aan advocatenkantoor L een transactie begeleid tussen B als koper en klaagster als verkoper van het door klaagster gehouden aandelenbelang in I. Onderdeel van die transactie was het opstellen van een distributieovereenkomst tussen klaagster en I. Deze distributieovereenkomst d.d. 15 december 2017 is in opdracht van klaagster en koper opgesteld. Verweerder heeft op 25 september 2017 aan beide partijen, alsook aan I, een opdrachtbevestiging toegezonden. De opdrachtbevestiging bevat de volgende “conditions” “(…) 1) both of you must explicitly agree to the fact that L will act as your joint and sole counsel in the Transaction; 2) L shall refrain from acting in the interest of only one of the parties and be as objective, independent and neutral as possible. Because of this, L will not be able, in case of a conflict to serve either of the parties; 3) In case there is a difference in points of view or a conflict of interest l may render advice, but strictly in an objective manner; 4) Conclusive arrangements will have to be made as to the payment of our fees (…). “ Transaction and Services (…) In respect of certain brands for which title will remain vested in [klaagster] a new agency agreement will be concluded between [klaagster] en [I]. (…)
3.3 Verweerder is sinds 1 februari 2021 als advocaat en partner verbonden aan en werkzaam bij het kantoor van mr. B.
3.4 Tussen klaagster en I is eind 2021 een geschil ontstaan over de interpretatie en uitvoering van de distributieovereenkomst. I heeft zich in november 2021 tot verweerder gewend met het verzoek hem in dit geschil bij te staan. Verweerder heeft tegen I gezegd dat hij niet vrijstaat. Hij heeft I daarna naar eigen zeggen (onder meer) naar mr B., zijn kantoorgenoot, verwezen. Mr. B heeft in november 2021 een opdrachtbevestiging aan I toegezonden. Mr. B heeft klaagster op 1 december 2021 bericht in dit geschil op te treden namens I. Klaagster wordt in dit geschil bijgestaan door (het kantoor van) haar gemachtigde in deze klachtprocedure.
3.5 Per e-mail van 8 december 2021 schreef een kantoorgenoot van de gemachtigde van klaagster het volgende aan mr. B: “Tot mij wendde zich (klaagster), zij stelde mij een kopie van uw brief ter beschikking alsmede een omvangrijk dossier. Dit dossier bevat behalve wat recente communicatie tevens de gehele transactie uit 2017 waaraan u, in uw brief, refereert. Zoals u ongetwijfeld weet en anders uw kantoorgenoot, die deze transactiestukken inclusief de onderhavige overeenkomst heeft opgesteld (mede in opdracht van mijn cliënte), is dit een omvangrijk dossier. Dit heeft tot gevolg dat ik er niet in zal slagen om de door u gestelde deadline van aanstaande donderdag te behalen. Ik ga de stukken bestuderen, mijn cliënte adviseren en zal u vervolgens zo spoedig mogelijk informeren.”
3.6 Mr. B heeft op 28 december 2021 namens I een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen klaagster.
3.7 Een medewerker van klaagster ontving per abuis op 8 april 2022 een e-mail van de financieel directeur van I. Deze e-mail was voor mr. B bestemd. De e-mail is in cc aan verweerder toegezonden. De gemachtigde van klaagster heeft op 22 april 2022 per e-mail aan verweerder en mr. B bericht over de tuchtrechtelijke bezwaren van klaagster tegen het optreden van verweerder en mr. B namens I tegen klaagster, met de conclusie dat zij zich dienden terug te trekken als advocaat van I. Bij deze e-mail was ook de opdrachtbevestiging van 25 september 2017 gevoegd en is gewezen op de bepaling in de opdrachtbevestiging dat mr. S in geval van een conflict tussen partijen voor geen van de partijen zal mogen optreden. 3.8 Mr. B heeft per e-mail van 27 april 2022 het standpunt ingenomen dat het hem vrij stond om namens I tegen klaagster op te treden. Mr. B gaf voorts te kennen dat overleg met verweerder en met de deken hem (en zijn kantoor) geen aanleiding gaf om zich als advocaat van I uit de zaak terug te trekken. Partijen hebben over en weer hun standpunt gehandhaafd, waarna op 3 juni 2022 gezamenlijk overleg met de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant heeft plaatsgevonden. Mr. B heeft de gemachtigde van klaagster per e-mail van 8 juni 2022 bericht dat zijn conclusie bleef dat het hem vrijstond tegen klaagster op te treden.
3.9 Mr. B heeft op 4 augustus 2022 namens I een kort geding tegen klaagster aanhangig gemaakt.
3.10 Op 10 respectievelijk 11 mei 2023 heeft mr. B zich als advocaat onttrokken in de procedures van I tegen klaagster en de behandeling van de zaak tegen klaagster overgedragen aan een andere advocaat buiten zijn kantoor.
4 KLACHTEN
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder, dat hij, dan wel zijn kantoorgenoot, tegenstrijdige belangen heeft behartigd door op te treden tegen klaagster, een voormalig cliënt van verweerder.
5 BEOORDELING
Omvang hoger beroep 5.1 Het door verweerder ingediende hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de raad en de door de raad opgelegde maatregel van berisping.
Overwegingen raad
5.2 De raad heeft de klacht aldus begrepen dat klaagster verweerder verwijt dat hij heeft bewerkstelligd, althans niet heeft voorkomen, dat in het geschil tussen I en klaagster betreffende de nakoming van de distributieovereenkomst, de belangen van I zijn behartigd door een kantoorgenoot van verweerder. 5.3 In het onderhavige geval staat volgens de raad vast dat verweerder in opdracht van klaagster en I een distributieovereenkomst heeft opgesteld, waarbij verweerder aan partijen heeft bericht dat in geval van een geschil over die overeenkomst hij, noch een van zijn kantoorgenoten, kon optreden voor een van beide partijen tegen de andere partij. Verweerder is per 1 februari 2021 overgestapt naar het kantoor van mr. B. In november 2021 heeft I zich tot verweerder gewend inzake een tussen I en klaagster ontstaan geschil over de interpretatie en uitvoering van de distributieovereenkomst. Verweerder heeft I bericht niet vrij te staan om tegen klaagster op te treden. Verweerder heeft vervolgens mr. B verzocht I in het geschil tegen klaagster bij te staan. Volgens verweerder stond het mr. B wel vrij om tegen klaagster op te treden, omdat klaagster geen cliënte van het kantoor van verweerder is (geweest) en dat het enkel de advocaten van zijn toenmalige kantoor niet vrijstond om tegen klaagster op te treden.
5.4 Volgens de raad staat eveneens vast dat verweerder in het verleden is opgetreden en ook nu nog optreedt als huisadvocaat van I; verweerder heeft als overstappende advocaat, I meegenomen naar het nieuwe samenwerkingsverband. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder aldus ook de verplichting meegenomen die hij met klaagster is overeengekomen, namelijk dat noch hij noch zijn kantoorgenoten in een zaak, waarvan de door verweerder in opdracht van I en klaagster opgestelde distributieovereenkomst onderdeel uitmaakt, zal resp. zullen optreden. Dat “zijn kantoorgenoten” nu niet behoren tot zijn voormalig samenwerkingsverband, is niet relevant. Het gaat immers om de kantoorgenoten die hij heeft op het (toekomstige) moment dat zich een geschil tussen de beide partijen voordoet dat te maken heeft met de distributieovereenkomst. Op deze wijze heeft klaagster deze verplichting ook begrepen en mogen begrijpen. Klaagster mocht erop vertrouwen dat noch verweerder noch één van zijn kantoorgenoten jegens haar zou optreden bij een geschil over de voormelde overeenkomst. Dit betekent dat ook klaagster als cliënte van verweerder is meegegaan naar het kantoor van mr. B, voor zover het een geschil over de distributieovereenkomst betreft. Naar het oordeel van de raad is in deze situatie Gedragsregel 15 en de hiervoor aangehaalde ratio van toepassing, Dit betekent dat het ook de advocaten binnen het samenwerkingsverband, waarbij verweerder zich in februari 2021 heeft aangesloten, en dus ook mr. B, niet vrij stond om in de onderhavige zaak waarin de distributieovereenkomst centraal stond, tegen klaagster op te treden. 5.5 Naar het oordeel van de raad had het op de weg van verweerder gelegen om I, toen deze zich inzake het geschil met klaagster betreffende de distributieovereenkomst tot hem wendde, in deze zaak naar een advocaat van een ander kantoor te verwijzen. Het valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij de zaak naar een kantoorgenoot heeft verwezen, zonder deze kantoorgenoot te infomeren over de reden waarom het hem niet vrij stond om de zaak van I tegen klaagster zelf in behandeling te nemen. Volgens de raad heeft verweerder er bewust voor gekozen om de zaak binnen zijn kantoor te houden, wat hem tuchtrechtelijk ernstig valt aan te rekenen.
5.6 De raad heeft, gelet op de aard en de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen de maatregel berisping opgelegd.
Beroepsgronden
5.7 Verweerder heeft drie gronden tegen de beslissing van de raad gericht. De eerste grond richt zich tegen de feitenvaststelling door de raad. De tweede grond richt zich tegen onjuiste veronderstellingen waarop de raad de klacht gegrond heeft geoordeeld. De derde grond richt zich tegen de door de raad opgelegde maatregel van berisping.
5.8 Verweerder heeft zich in zijn toelichting op grond 2 op het standpunt gesteld dat mr. B niet op zijn verzoek voor I is gaan optreden, maar dat I mr. B zelf heeft benaderd. Op de zitting bij het hof heeft verweerder aangevoerd dat hij niet alleen naar mr. B heeft verwezen, maar ook naar andere advocaten buiten zijn kantoor. Hetgeen hierover in het proces-verbaal van de raad staat is onjuist. Mr. B heeft bij de aanname van de zaak was geen (inhoudelijk) overleg met verweerder gevoerd of informatie uitgewisseld over de (achtergrond) van de zaak. Verweerder was zelf niet bekend met feiten en omstandigheden rond het ontstane geschil tussen klaagster en I. Bovendien stond het hem gelet op zijn geheimhoudingsplicht jegens klaagster ook niet vrij om mededelingen te doen over klaagster en over de transactie uit 2017. 5.9 Anders dan de raad heeft aangenomen is klaagster geen client geweest van mr. B of zijn kantoor. Verder is de raad er ten onrechte vanuit gegaan dat verweerder bij zijn overstap naar het kantoor van verweerder de verplichting heeft meegenomen “dat hij noch zijn kantoorgenoten in een zaak. waarvan de door verweerder in opdracht van I en klaagster opgestelde distributieovereenkomst onderdeel uitmaakt, zal respectievelijk zullen optreden” van In de opdrachtbevestiging wordt expliciet verwezen naar kantoorgenoten van advocatenkantoor L, De extensieve uitleg van de raad volgt niet uit de tekst van de opdrachtbevestiging en ook niet uit ratio van Gedragsregel 15, aldus verweerder.
5.10 Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat Gedragsregel 15 hier niet van toepassing is. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van het Hof van Discipline van 13 mei 2019 ( ECLI:NL:TAHVD:2019:22, Zwitserse overstapper). Uit deze uitspraak volgt volgens verweerder dat alleen als een overstappende advocaat een cliënt meeneemt naar zijn nieuwe kantoor er aanleiding is om Gedragsregel 15 toe te passen. In het geval als het onderhavige waarin een (voormalig) cliënt niet wordt meegenomen, geldt dat de geheimhoudingsplicht van de overgestapte advocaat hem belet aan het nieuwe samenwerkingsverband mededelingen te doen over aan hem toevertrouwde informatie met betrekking tot zijn voormalige cliënt. De bescherming van de gedragsregels voeren dan te ver en zouden praktisch niet uitvoerbaar zijn. Omdat verweerder hier klaagster niet heeft meegenomen als cliënt, is Gedragsregel 15 niet van toepassing op de behandeling van de zaak door mr. B. Volgens verweerder heeft hij terecht geen mededelingen gedaan aan zijn kantoorgenoten over klaagster en de destijds behandelde zaak. Voorop staat immers de geheimhoudingsplicht van de overstappende advocaat. Omdat Gedragsregel 15 hier niet van toepassing is, stond het verweerder vrij om I desgevraagd op mr. B te wijzen als potentiële advocaat die deze zaak kon doen. Volgens verweerder heeft hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Hij heeft niet tegen klaagster opgetreden. Hij heeft zijn cliënt I er op gewezen dat hij haar in deze kwestie niet kon bijstaan. Verweerder heeft zijn cliënt alleen willen helpen om met het oog op een juiste belangenbehartiging de in zijn ogen meest geschikte advocaat aan te bevelen. Wel heeft hij daarbij het initiatief om een andere advocaat te benaderen bij I gelaten. Volgens verweerder heeft hij de zaak niet bewust binnen kantoor willen houden en had hij ook geen financieel belang bij het binnen kantoor houden van de zaak. Verweerder is namelijk geen equity partner bij het kantoor.
5.11 Met betrekking tot de opgelegde maatregel van berisping (grond 3) heeft verweerder aangevoerd dat deze maatregel te zwaar is. Volgens verweerder heeft hij naar eer en geweten gehandeld. Hij heeft zijn cliënt willen helpen door te wijzen op een in zijn ogen geschikte advocaat. Zodra bleek dat klaagster bezwaren had tegen het optreden van mr. B, is er actie ondernomen om klaagster gerust te stellen. Aan klaagster is uitgelegd dat verweerder geen enkele bemoeienis had met de door mr. B behandelde zaak. Ook is er meermaals overleg geweest met de deken. Omdat door het hof niet eerder over een zaak als de onderhavige is beslist, is een berisping een te zware maatregel, aldus verweerder.
Verweer in beroep
5.12 Klaagster heeft hiertegenover aangevoerd dat verweerder door de zaak naar een kantoorgenoot te verwijzen, zonder deze kantoorgenoot te informeren over de reden waarom, wel tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft mr. B verzocht om I bij te staan in het geschil tegen klaagster. Op de mondelinge behandeling bij de raad heeft mr. B verklaard dat hij door verweerder is gebeld met het verzoek I bij te staan in de zaak tegen klaagster. Zelfs als verweerder mr. B niet uitdrukkelijk heeft verzocht om voor I op te treden, geldt dat verweerder als de vertrouwde huisadvocaat van I zijn kantoorgenoot heeft aanbevolen aan I. Het is logisch dat I de aanbeveling van de voor haar zeer bekende advocaat heeft opgevolgd. Verweerder heeft daarbij ook niet gemeld dat hij de distributieovereenkomst mede in opdracht van klaagster heeft opgesteld. Verweerder had een andere afweging kunnen en moeten maken en had zich niet mogen verschuilen achter zijn geheimhoudingsplicht. De geheimhoudingsplicht dient ertoe om klaagster te beschermen, niet om op gekunstelde wijze cruciale informatie bij mr. B weg te houden die ertoe leidt dat deze kantoorgenoot tegen klaagster optreedt. Hij heeft met zijn handelen zijn eigen rol en verantwoordelijkheid miskend. Hij had in ieder geval op de hoogte moeten zijn van zijn eigen rol en de daarmee samenhangende belangenverstrengeling. Het handelen van verweerder vormde de directe aanleiding voor het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van mr. B. Dit valt verweerder aan te rekenen.
5.13 Volgens klaagster heeft de raad terecht geoordeeld dat de verplichtingen die verweerder had en heeft jegens klaagster mee over zijn gegaan naar het nieuwe samenwerkingsverband. Het past in de ratio van Gedragsregel 15 dat als een advocaat overstapt naar een nieuw samenwerkingsverband, hij (en zijn kantoorgenoten) ook in het nieuwe samenwerkingsverband gebonden zijn aan oude verplichtingen. In dit geval betekent de verwijzing naar kantoorgenoten van advocatenkantoor L in de opdrachtbevestiging ook niet dat verweerder (en zijn nieuwe kantoorgenoten) bij een overstap van verweerder worden ontslagen van hun verplichtingen jegens klaagster. De voorwaarden in de opdrachtbevestiging hebben ook niet na het afronden van de transactie hun relevantie verloren. Het gaat hier immers om geschillen die de distributieovereenkomst betreffen, die door verweerder is opgesteld.
5.14 Volgens klaagster moet Gedragsregel 15 niet restrictief worden uitgelegd. Vast staat dat in het onderhavige geval in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling is gewekt. Uit de toelichting bij Gedragsregel 15 volgt dat ook de schijn dat verweerder zich schuldig maakt aan belangenverstrengeling ten nadele van een voormalig cliënt te allen tijde dient te worden vermeden. Dit heeft verweerder niet gedaan. Verweerder had zich moeten realiseren dat de zaak door niemand binnen zijn kantoor kon worden aangenomen wegens de schijn van belangenverstrengeling en had zich moeten realiseren dat hij mr. B niet kon aanbevelen. Voor zover verweerder heeft aangevoerd dat hij eind april 2022 heeft geprobeerd klaagster gerust te stellen, is dat niet gelukt. Het had op de weg van verweerder gelegen om dit in te zien en op eigen initiatief iedere schijn van belangenverstrengeling weg te nemen. Dit heeft hij niet gedaan, aldus klaagster.
Overwegingen hof 5.15 Het hof heeft zelfstandig de feiten vastgesteld en daarbij ̶ voor zover relevant ̶ rekening gehouden met de bezwaren van verweerder tegen de feitenvaststelling door de raad. Bij een verdere behandeling van de grond tegen de feitenvaststelling heeft verweerder dan ook geen belang meer.
5.16 Tegen de wijze waarop de raad de klacht heeft opgevat zijn geen bezwaren gerezen zodat het hof daar ook vanuit gaat.
toetsingsmaatstaf
5.17 Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in art. 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.18 In de toelichting op de tweede grond wordt aangevoerd dat de raad ten onrechte geheel voorbij is gegaan aan de uitspraak van dit hof van 13 december 2019 (ECLI:NL:TAHVD:2019:235, Zwitserse overstapper). Gesteld wordt dat in de geest van die uitspraak is gehandeld en naar het hof begrijpt, dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Wat daarvan zij, zoals verweerder zelf al heeft opgemerkt wijkt de onderhavige casus af van de casus die in voormelde uitspraak is beoordeeld. Het hof zal deze zaak dan ook op zijn eigen merites beoordelen.
Betrokkenheid verweerder bij klaagster
5.19 In het onderhavige geval staat vast dat verweerder reeds geruime tijd de “huisadvocaat” van I was en dat hij I bij zijn overstap in 2021 naar zijn nieuwe kantoor als cliënt heeft meegenomen. Daarnaast staat vast dat verweerder op grond van aan hem toevertrouwde informatie een aandelentransactie over I heeft begeleid tussen B als koper en klaagster als verkoper en dat hij mede in opdracht van klaagster een distributieovereenkomst tussen klaagster en I heeft opgesteld. Dat klaagster destijds mogelijk ook een andere advocaat heeft opgedragen haar belangen mede te behartigen, maakt het voorgaande niet anders.
5.20 In de opdrachtbevestiging van 25 september 2017 heeft verweerder aangegeven dat zijn toenmalige kantoor, L, in het geval van een conflict tussen partijen niet voor één van betrokken partijen zou kunnen optreden. Naar het oordeel van het hof heeft klaagster deze “condition 2” in de opdrachtbevestiging in die zin kunnen en mogen begrijpen dat dit ook zou gelden in het geval van een conflict tussen haar en I over de distributieovereenkomst. Immers de aandelentransactie en de distributieovereenkomst waren onlosmakelijk met elkaar verbonden en waren benoemd in de brief van 25 september 2017 die aan alle betrokken partijen was gericht (klaagster, B en I). Tegen deze achtergrond en gelet op het feit dat de distributieovereenkomst is gesloten tussen klaagster en I, heeft klaagster kunnen en mogen begrijpen dat met “condition 2” werd bedoeld dat verweerder, als de in deze zaak optredend advocaat van L, niet in een geschil betreffende de distributieovereenkomst zou optreden, ongeacht of hij nog werkzaam zou zijn bij het kantoor L. In deze specifieke omstandigheden waarin verweerder mede in opdracht van klaagster een distributieovereenkomst heeft opgesteld en er vervolgens in dezelfde zaak een geschil tussen de destijds betrokken partijen is ontstaan over deze distributieovereenkomst, is het hof van oordeel dat verweerder zijn verplichting jegens klaagster om in deze zaak niet tegen klaagster op te treden heeft meegenomen naar zijn nieuwe kantoor, ongeacht of hij klaagster in zijn perceptie ook als cliënt heeft meegenomen. In het verlengde daarvan brengt een redelijke uitleg van “condition 2” mee dat ook kantoorgenoten van verweerder niet vrijstonden om in een geschil over de distributieovereenkomst voor één van de betrokken partijen op te treden. “Condition 2” beoogt immers een belangenconflict te voorkomen. Dat soort regelingen gelden, gelet op de strekking van de Gedragsregel die gaat over de belangenverstrengeling (regel 15), ook voor kantoorgenoten (het samenwerkingsverband waarvan de advocaat deel uit maakt). Verweerder heeft moeten begrijpen dat klaagster deze regeling zo mocht opvatten.
5.21 Dat het verweerder niet vrij stond om in de zaak tussen klaagster en I op te treden heeft verweerder ingezien en hij is niet als advocaat opgetreden. Hij heeft ook aan I bericht dat het hem niet “vrij” stond op treden in deze zaak. Verweerder heeft evenwel moeten begrijpen dat het hem ook niet vrij stond op grond van de verplichting die hij in de opdrachtbevestiging van 25 september 2017 op zich had genomen, om mr. B te noemen als een geschikte advocaat voor de zaak tegen klaagster. Hij had tegen I moeten zeggen dat zijn huidige kantoor in het geschil over de distributieovereenkomst niet vrij stond.
5.22 Na 22 april 2022, toen hij en zijn kantoorgenoot mr. B door klaagster werden gewezen op de bepaling in de opdrachtbevestiging van 25 september 2017, stond het verweerder ook vrij om tegen mr. B te zeggen waarom hij niet vrij stond. Zijn geheimhoudingsplicht jegens klaagster stond daaraan niet (meer) in de weg. De opdrachtbevestiging was toen immers bekend bij mr. B. en mr. B was ook gewezen op “condition 2 “, de reden waarom zij beiden, volgens klaagster, niet vrijstonden.
5.23 Het hof is met de raad van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om I, toen deze zich inzake het geschil met klaagster betreffende de distributieovereenkomst tot hem wendde, naar een advocaat van een ander kantoor te verwijzen. Het valt verweerder dan ook tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de zaak naar een kantoorgenoot heeft verwezen, althans dat hij mr. B als geschikte advocaat heeft genoemd. Dat I vervolgens zelf contact met mr. B heeft opgenomen, maakt de situatie niet anders. Hetzelfde geldt voor de stelling die verweerder voor het eerst op de zitting bij het hof heeft opgeworpen – en die door klaagster bij gebrek aan wetenschap is betwist – dat hij naast mr. B ook andere advocaten van andere kantoren heeft aanbevolen. Voorgaande neemt niet weg dat hij zijn kantoorgenoot aan zijn vaste cliënt heeft aanbevolen, terwijl hij wist, dan wel had moeten weten dat het zijn huidige kantoor en dus ook zijn huidige kantoorgenoot niet vrij stond op te treden in deze zaak en dat bovendien de kans niet te verwaarlozen was dat zijn vaste cliënt voor een kantoorgenoot van haar huisadvocaat zou kiezen. Dat valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen.
Maatregel
5.24 Verweerder heeft nog een grond gericht tegen de hoogte van de maatregel. Verweerder vindt die te zwaar. Het hof kan verweerder daarin niet volgen. Het hof is van oordeel dat verweerder, terwijl het hem en zijn kantoorgenoten niet vrij stond om in deze zaak betreffende de distributieovereenkomst tegen klaagster op te treden, door de zaak al dan niet indirect naar mr. B door te verwijzen, bewust het risico van belangenverstrengeling in het leven heeft geroepen. Deze belangenverstrengeling heeft zich vervolgens ook gerealiseerd. Het acht deze handelwijze laakbaar. Het hof acht evenals de raad de maatregel van berisping op zijn plaats.
Slotsom
5.25 De gronden van beroep slagen niet. De klacht is gegrond. Dat betekent dat het hof de beslissing van de raad zal bekrachtigen.
Proceskosten
5.26 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair); b) € 1.050,- [€ 525,- per punt] kosten voor rechtsbijstand van klaagster; c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; d) € 1.000,- kosten van de Staat.
5.27 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
5.28 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 23 april 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-722/DB/ZWB;
6.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
6.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.W.M. Tromp en F.C. van der Jagt-Vink, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 12 april 2024.