Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-04-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:53
Zaaknummer
24-024/DB/OB/D
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Dekenbezwaar. Verweerster heeft gedurende een periode van circa vijf jaar in een zeer groot aantal (circa 2500) dossiers bij de indiening van gemeenschappelijke echtscheidingsverzoeken louter als doorgeefluik gefungeerd, zonder dat sprake is geweest van enige inhoudelijke betrokkenheid van verweerster bij de dossiers en zonder dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen. Aldus heeft verweerster gehandeld in strijd met artikel 10a Advocatenwet, de artikelen 7.1 en 7.5 Voda en de gedragsregels 1, 2, 12, 14 en 16. Verweerster heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet en bovendien niet deskundig en niet integer gehandeld in de zin van artikel 10a Advocatenwet. Verweerster heeft met haar handelen, dat gedurende meerdere jaren heeft voortgeduurd en in een groot aantal dossiers heeft plaatsgevonden, haar taak als advocaat miskend en het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van 12 weken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 15 april 2024
in de zaak 24-024/DB/OB/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Oost-Brabant
deken
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 januari 2024 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een bezwaar ingediend over verweerster.
1.2 Op 9 januari 2024 heeft de raad het dekenbezwaar met kenmerk 48|23|171K van de deken ontvangen.
1.3 De griffier van de raad heeft de deken en verweerster bij brief van 12 januari 2024 opgeroepen om ter zitting van de raad van 4 maart 2024 te verschijnen voor de behandeling van het dekenbezwaar.
1.4 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 4 maart 2024 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mr. K, stafjurist bij het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, en verweerster.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde dekenbezwaar met bijlagen, het op 16 februari 2024 van verweerster ontvangen verweerschrift en de op 27 februari 2024 van de deken ontvangen nagekomen stukken.
2 FEITEN
2.1 Verweerster is eigenaar van advocatenkantoor V. en houdt zich bezig met de behandeling van echtscheidingszaken. Van 2019 tot eind 2023 bestond de praktijk voor het grootste deel uit echtscheidingszaken op gemeenschappelijk verzoek waarin het mediationtraject en de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant was verzorgd door mediators, niet-advocaten. Deze mediators leverden de door hen opgestelde convenanten (en, voor zover van toepassing, ouderschapsplannen) aan verweerster aan, waarna verweerster zorgdroeg voor de indiening van het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank.
2.2 Op 9 november 2023 heeft een kantoorbezoek plaatsgevonden. Bij dit kantoorbezoek waren mr. G (lid van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant), mr. K (stafjurist bij het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant) en verweerster aanwezig.
2.3 Op 17 november 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken, mr. G, mr. K en mr. V (adjunct-secretaris van het Bureau van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Oost-Brabant) en verweerster. Tijdens dit gesprek is gesproken over hetgeen tijdens het kantoorbezoek is geconstateerd. De deken heeft aangekondigd een dekenbezwaar in te dienen.
2.4 Het verslag van het kantoorbezoek is in concept verzonden aan verweerster, die bij e-mail van 8 januari 2024 op het concept heeft gereageerd. Verweerster heeft over de inhoud van het verslag twee opmerkingen gemaakt: een opmerking over de wijze waarop zij de identiteit van de cliënten controleert en een opmerking over het door haar gehanteerde tarief. Naar aanleiding van deze opmerkingen is het verslag aangepast.
2.5 In het verslag van het kantoorbezoek is onder meer het volgende vastgelegd:
“VI. Opmerkingen dossiers
Tijdens het kantoorbezoek wordt aangegeven dat opvalt dat op de door [verweerster] overgelegde archieflijsten voor het overgrote deel mediation dossiers staan. In 2022 zijn ongeveer 700 - 750 mediation dossiers gearchiveerd (in 2021 ongeveer 500).
[Verweerster] geeft als verklaring dat zij voor mediators convenanten indient. Mr. [G] en mw. mr. K vragen [verweerster]naar haar werkwijze in deze dossiers.
[Verweerster] geeft aan dat de mediators het echtscheidingsconvenant (en eventueel ook ouderschapsplan) opstellen en dat mediators haar vervolgens benaderen met de vraag om het verzoek tot echtscheiding met bijbehorend convenant (en eventueel ouderschapsplan) in te dienen bij de rechtbank, aangezien alleen een advocaat het verzoekschrift bij de rechtbank kan indienen.
[Verweerster] geeft aan een heel netwerk van mediators, die haar hiervoor benaderen, te hebben opgebouwd. Wij constateren, op basis van de overgelegde archieflijsten 2021 en 2022, ook dat [verweerster] heel veel zaken van verschillende mediators in behandeling heeft genomen.
[Verweerster] geeft voorts aan prettig samen te werken met de mediators die de zaken bij haar neerleggen. Ook de betrokken partijen zouden volgens [Verweerster] tevreden zijn.
[Verweerster] verricht deze werkzaamheden tegen een vast tarief van € 180,- excl. BTW. De declaratie dient zij in bij de betreffende mediator. Ook ingeval beide partijen in aanmerking komen voor een toevoeging wordt een tarief van € 180,- exclusief btw en exclusief griffierechten in rekening gebracht.
[Verweerster] geeft aan met beide partijen afzonderlijk telefonisch contact op te nemen om de afspraken in het convenant door te nemen. Er vindt geen bespreking met partijen bij haar op kantoor dan wel via teams plaats. Ze spreekt partijen ook niet gezamenlijk. Duidelijk wordt dat [verweerster] de identiteit van de partijen in de dossiers niet op de juiste wijze controleert. Tijdens het telefoongesprek dat zij met partijen afzonderlijk heeft vraagt ze de cliënt wel altijd eerst de voorletters, achternaam en geboortedatum en geboorteplaats op te noemen en vraagt ze bij welke mediator cliënt is geweest. Voor het overige aangaande de identificatie van haar cliënten ging [verweerster] ervan uit dat de mediator dit op correcte wijze reeds had gedaan.
Op de vraag of er een contactmoment is met de partijen als de beschikking is gewezen en de akte van berusting moet worden getekend, geeft [verweerster] aan dat bij de aanlevering van de stukken door de mediator in tweevoud een door partijen reeds ondertekende akte van berusting wordt meegezonden en dat de afspraak met de mediator/partijen is dat [verweerster] zelf later de datum van de beschikking invult op de akte van berusting en deze indient, zonder partijen hier nog over te spreken.
Aangegeven wordt dat zij wel optreedt namens beide partijen, hetgeen een uitzonderingssituatie betreft die met bijzondere waarborgen omkleed moet worden. Wij vragen haar of zij de stukken controleert op juridische en feitelijke juistheid omdat ze daarin een eigen verantwoordelijkheid heeft. Daarnaast wijzen we haar op de zware zorgplicht, die de tuchtrechter in dergelijke zaken hanteert en of ze zich hiervan bewust is. Ze dient zich namelijk ervan te vergewissen dat partijen de juridische inhoud en juridische consequenties van de getroffen regeling begrijpen, zeker in het geval er sprake is van overbedeling/onderbedeling. Tevens mag zij niet afgaan op een door een derde (mediator) – die formeel buiten de aan haar verstrekte opdracht staat – uitgevoerde identiteitscontrole.
[Verweerster] geeft hierop aan dat zij ervan uit gaat dat wat door de mediator op papier is gezet, dat dat klopt. Ze checkt inhoudelijk en feitelijk de stukken niet en vraagt niet naar verdere onderliggende stukken. Ze maakt geen gespreksverslagen en stuurt ook geen bevestiging aan partijen van hetgeen ze telefonisch met hen bespreekt. Er is derhalve ook geen sprake van een schriftelijke vastlegging.
[Verweerster] geeft aan erg te zijn geschrokken en zich er niet van bewust te zijn dat zij iets doet wat mogelijk niet mag. Wij geven aan dat [verweerster] gehouden is de kernwaarden van de advocatuur na te leven en dat wij op basis van dit gesprek constateren dat zij dat niet doet. [Verweerster] is zichtbaar geschrokken en ontdaan en geeft aan haar werkwijze direct te gaan aanpassen.
Op eigen initiatief laat [verweerster] een nieuw te behandelen mediation dossier zien. Hierin is een opdrachtbevestiging opgenomen, op briefpapier van [verweerster], ondertekend door partijen en de mediator. Het vaste uurtarief is hierin opgenomen. Van de partijen zijn voorts enkel de BSN-nummers vermeld. [Verweerster] geeft aan dat het format van de opdrachtbevestiging bij de mediators ligt en dat de mediator ook voor ondertekening van de opdrachtbevestiging zorgdraagt. Aan de opdrachtbevestiging zit een “checklist benodigde stukken” gehecht waarop onder andere staat dat de akte van berusting op voorhand in tweevoud, door partijen ondertekend, dient te worden aangeleverd met daarbij de vermelding dat [verweerster] zelf na de beschikking de benodigde gegevens invult.
Opvallend is dat in dit dossier de woning tegen de WOZ-waarde wordt toegedeeld aan de man. De man verdient meer dan de vrouw en uit de meegezonden alimentatieberekening blijkt dat de man de vrouw een partneralimentatie kan betalen van omstreeks € 1.000,= per maand. In het convenant heeft de vrouw daarvan afstand gedaan met een niet-wijzigingsbeding. [Mr. G] houdt [verweerster] voor dat dit soort onevenwichtige regelingen juist reden zijn om partijen hierop te wijzen en te onderzoeken waarom zij deze afspraken willen maken en hen voor te lichten over de verstrekkende gevolgen daarvan.
We geven aan het geconstateerde te gaan bespreken met de deken.”
2.6 De deken heeft het dekenbezwaar in concept aan verweerster toegestuurd. Verweerster heeft zich akkoord verklaard met de inhoud van het dekenbezwaar.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat zij:
gedurende een periode van circa vijf jaar in een zeer groot aantal (circa 2500) dossiers bij de indiening van gemeenschappelijke echtscheidingsverzoeken louter als doorgeefluik heeft gefungeerd, zonder dat sprake is geweest van enige inhoudelijke betrokkenheid van verweerster bij de dossiers en zonder dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen. Aldus heeft verweerster gehandeld in strijd met artikel 10a Advocatenwet, de artikelen 7.1 en 7.5 Voda en de gedragsregels 1, 2, 12, 14 en 16.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft erkend dat de door haar gehanteerde werkwijze niet in overeenstemming was met de geldende regelgeving en tuchtrechtspraak en dat het dekenbezwaar als gegrond moet worden aangemerkt. Verweerster heeft aangegeven dat zij zich er niet van bewust was dat haar werkwijze onjuist was en heeft in dat verband naar voren gebracht dat haar werkwijze overeenkwam met de werkwijze die werd gehanteerd door advocatenkantoren waar zij in het verleden werkzaam is geweest.
4.2 Verweerster heeft de raad verzocht om bij de beoordeling van de zaak rekening te houden met de omstandigheid dat zij kort na het kantoorbezoek haar werkwijze heeft aangepast. Ook heeft verweerster de raad verzocht om er rekening mee te houden dat de door haar gehanteerde werkwijze niet heeft geleid tot ook maar één klacht van een cliënt. Verweerster heeft in dat verband naar voren gebracht dat cliënten, die vaak al een langdurige mediationtraject achter de rug hadden, tevreden waren met haar voortvarende aanpak en dat de cliënten belang hadden bij een spoedige afwikkeling. Verweerster heeft naar eigen zeggen naar eer en geweten gehandeld omdat zij dacht dat haar werkwijze recht deed aan de belangen van partijen.
4.3 Verweerster heeft gesteld dat het door de deken genoemde aantal dossiers waarin verweerster de gewraakte werkwijze heeft gehanteerd, niet klopt. De deken heeft geconstateerd dat het in de periode van 2019 – 2023 om circa 2.500 dossiers gaat. Verweerster heeft gesteld dat het om minder dossiers ging.
4.4 Verweerster heeft verder in het verweerschrift naar voren gebracht:
“(6). Nadat verweerster beide partijen had gesproken en ervan had verzekerd dat partijen wensen te scheiden, stelde zij het verzoekschrift op en diende deze in bij de rechtbank. Partijen (met de mediator in de cc) ontvingen een afschrift van het ingediende verzoekschrift per e-mail. In de e mail aan partijen stond het navolgende opgenomen:
"Geachte heer ..., geachte mevrouw ...,
Hierbij bevestig ik dat ik jullie, ieder apart, telefonisch gesproken heb ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding.
In dit gesprek heb ik jullie identiteit geverifieerd. Jullie gaven beiden aan dat jullie instemmen met de tussen jullie gemaakte afspraken, de inhoud van de overeengekomen regelingen begrijpen, geen vragen te hebben over de gerechtelijke procedure en akkoord te gaan met indiening van het verzoek tot echtscheiding. Naar aanleiding hiervan heb ik het verzoek tot echtscheiding naar de rechtbank ..., locatie ... , verzonden. In de bijlage treffen jullie een afschrift van het ingediende verzoekschrift met bijbehorend Fl-formulier. Kortheidshalve verwijs ik jullie naar de inhoud hiervan.
Ik zal jullie op de hoogte houden van de verdere ontwikkelingen.
Volledigheidshalve zij opgemerkt dat zolang u geen bericht van mij heeft ontvangen, ik nog geen bericht van de rechtbank heb ontvangen. Helaas is het niet mogelijk om de procedure te bespoedigen.
Mochten jullie nog vragen hebben, dan ben ik bereikbaar op het telefoonnummer […] of het e-mailadres […]"
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125).
5.2 De advocaat draagt in het belang van een goede rechtsbedeling zorg voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daarbij laat de advocaat zich leiden door de vijf kernwaarden die zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet : onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid.
5.3 Een advocaat is verplicht zich bij de aanvaarding van de opdracht te vergewissen van de identiteit van de cliënt (artikel 7.1 Verordening op de advocatuur).
5.4 De raad overweegt verder dat krachtens vaste jurisprudentie als uitgangspunt geldt dat op een advocaat, die optreedt als enige advocaat van twee partijen om op hun gemeenschappelijk verzoek een echtscheidingsconvenant op te stellen en een echtscheiding tot stand te brengen, een zware zorgplicht rust, die onder meer met zich meebrengt dat hij beide partijen goed voorlicht en dat hij zich ervan vergewist dat beide partijen een te treffen regeling begrijpen. Indien een partij met minder genoegen neemt dan waarop deze aanspraak kan maken dan dient de advocaat zich ervan te vergewissen dat deze partij begrijpt met minder genoegen te nemen en dat deze partij een dergelijke concessie welbewust aanvaardt (HvD 9 april 2018, 170327, HvD 7 januari 2013, 6375 en HvD 7 december 2012, 6363).
5.5 Het hiervoor geformuleerde uitgangspunt raakt de kernwaarde van de partijdigheid, die uitzondering lijdt in het geval een advocaat in een echtscheidingskwestie voor beide partijen optreedt. Juist omdat het optreden voor beide partijen een uitzonderingssituatie is, dient dat optreden met bijzondere waarborgen te worden omkleed. Een advocaat die een echtscheidingsverzoek indient draagt de volle verantwoordelijkheid voor de procedure en de informatievoorziening aan zijn cliënt, ook wanneer het verzoek slechts de bekrachtiging van een reeds met tussenkomst van een mediator gesloten echtscheidingsconvenant behelst. Dat houdt in dat een advocaat ook in dat geval rechtstreeks contact zal moeten hebben met zijn cliënt en zich ervan zal dienen te vergewissen dat zijn cliënt de inhoud van de stukken begrijpt en de gevolgen van de gemaakte afspraken overziet. Om zich ervan te kunnen vergewissen dat beide partijen de inhoud en de juridische consequenties van de tussen partijen overeengekomen regeling begrijpen, dient een advocaat het convenant met beide partijen te bespreken en hen te wijzen op de juridische gevolgen daarvan.
Beoordeling
5.6 Verweerster heeft erkend dat de door haar tot voor kort gehanteerde werkwijze niet voldeed aan de uit de vaste jurisprudentie voortvloeiende eisen zoals hierboven onder 5.4 en 5.5 uiteengezet. Verweerster heeft voorts erkend dat zij de identiteit van haar cliënten niet op de juiste wijze heeft vastgesteld.
5.7 Verweerster heeft bij hetgeen de deken in het dekenbezwaar naar voren heeft gebracht een tweetal kanttekeningen geplaatst. In de eerste plaats heeft verweerster gesteld dat het door de deken genoemde aantal dossiers waarin verweerster de gewraakte werkwijze heeft gehanteerd, niet klopt. De deken heeft geconstateerd dat het in de periode van 2019 – 2023 om circa 2.500 dossiers gaat. Volgens verweerster waren het er minder, maar hoeveel het er dan wel waren heeft zij in het midden gelaten.
5.8 Verweerster heeft voorts naar voren gebracht dat zij partijen de onder 4.4 geciteerde e-mail pleegde te sturen. De deken heeft ter zitting van de raad verklaard dat bij gelegenheid van het kantoorbezoek enkel lege dossiers zijn aangetroffen en dat van verzending van de onder 4.4. bedoelde e-mail in geen van de dossiers is gebleken.
5.9 De raad overweegt ten aanzien van het in 5.7 en 5.8 weergegeven verweer als volgt. Nu verweerster het onder 5.7 en 5.8 weergegeven verweer niet met schriftelijke stukken heeft onderbouwd gaat de raad hieraan voorbij en gaat de raad uit van de juistheid van het feitenrelaas zoals geschetst in het verslag van het kantoorbezoek en het dekenbezwaar, die beiden ook in concept aan verweerster zijn voorgelegd en door verweerster zijn geaccordeerd.
5.10 Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht staat vast dat de werkwijze van verweerster er als volgt uitzag:
- de opdrachtbevestiging betrof een door verweerster aan de mediator ter beschikking gesteld format dat door de mediator werd ingevuld en dat vervolgens buiten aanwezigheid van verweerster door de cliënten werd ondertekend;
- verweerster controleerde de inhoud van door de mediator vervaardigde stukken (echtscheidingsconvenant en, indien van toepassing, ouderschapsplan) niet op juridische of feitelijke juistheid en beschikte niet over de onderliggende stukken;
- het contact tussen verweerster en de cliënten was beperkt tot het voeren van een - naar zeggen van verweerster “heel kort” – telefoongesprek met de beide cliënten afzonderlijk;
- verweerster maakte geen gespreksverslag en van schriftelijke bevestiging of vastlegging was geen sprake;
- nadat de echtscheidingsbeschikking was gegeven had verweerster geen contact meer met de cliënten. De akte van berusting werd niet in aanwezigheid van verweerster ondertekend. Verweerster vulde na ontvangst van de beschikking zonder voorafgaande bespreking van de beschikking de datum van de beschikking in op een reeds bij het aanleveren van het dossier door de mediator vervaardigde en reeds op voorhand door de cliënten ondertekende akte van berusting;
- Verweerster bracht voor haar werkzaamheden een vast tarief van € 180,- exclusief btw in rekening bij de mediator.
5.12 Het betaamt een behoorlijk handelend advocaat niet om een tussen partijen overeengekomen en door die partijen opgesteld echtscheidingsconvenant aan een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding toe te voegen zonder dat te controleren op zijn juridische juistheid. Het is de verantwoordelijkheid van een advocaat om de inhoud van een echtscheidingsconvenant te toetsen, ook indien hij dat convenant niet heeft opgesteld en hij daartoe geen opdracht heeft gekregen. Een advocaat draagt immers verantwoordelijkheid voor de inhoud van de stukken die hij bij de rechtbank indient. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij vertrouwde op de juistheid van de door de mediator vervaardigde stukken, maar dat ontslaat verweerster niet van haar eigen verantwoordelijkheden.
5.13 Verweerster is in een zeer groot aantal zaken en gedurende een periode van meerdere jaren ernstig tekort geschoten in haar bijstand en heeft de kernwaarden partijdigheid, deskundigheid en integriteit geschonden. Verweerster heeft naar voren gebracht dat cliënten, die vaak al een langdurige mediationtraject achter de rug hadden, tevreden waren met haar voortvarende aanpak, dat de cliënten belang hadden bij een spoedige afwikkeling en dat nog geen enkele cliënt over haar optreden heeft geklaagd. Met dit verweer miskent verweerster echter het belang en de achtergrond van de bijzondere waarborgen waarmee het optreden als advocaat in een echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek is omkleed, alsook van de zware zorgplicht die in dergelijke zaken op de advocaat rust. Verweerster heeft ten opzichte van haar cliënten niet die zorg in acht genomen, die van een behoorlijk handelend advocaat verwacht mag worden en niet uitgesloten kan worden dat cliënten hierdoor in hun belangen zijn geschaad.
5.14 Verweerster heeft aangevoerd dat zij zich er niet van bewust was dat haar werkwijze onjuist was en heeft in dat verband naar voren gebracht dat haar werkwijze overeenkwam met de werkwijze die werd gehanteerd door advocatenkantoren waar zij in het verleden werkzaam is geweest. Wat daar ook van zij, kennelijk ontbrak het verweerster, die zich profileert als echtscheidingsspecialist, aan basale kennis over de eisen die aan de bijstand van een advocaat in het algemeen en van een advocaat in een echtscheidingsprocedure na mediation door een niet-advocaat in het bijzonder worden gesteld. Die eisen worden reeds in de beroepsopleiding van de advocatuur bijgebracht en volgen bovendien uit bestendige rechtspraak waarmee verweerster naar het oordeel van de raad bekend had moeten en kunnen zijn. Dat verweerster daarmee niet bekend was, getuigt van een gebrek aan deskundigheid en komt voor haar risico.
5.15 De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerster met haar handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad en dat haar handelen in strijd is met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden en met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. De raad komt tot het oordeel het bezwaar van de deken gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft de tuchtrechtelijke verwijten van de deken erkend, heeft in haar verweerschrift de omstandigheden geschetst waaronder het verweten handelen heeft plaatsgevonden en heeft maatregelen genomen ten aanzien van de kantoororganisatie/werkwijze teneinde soortgelijk handelen in de toekomst te voorkomen.
6.2 De deken heeft ter zitting van de raad verwezen naar een aantal tuchtrechtelijke beslissingen in andere kwesties, maar heeft zich niet uitgelaten over de vraag welke maatregel hij in de onderhavige zaak passend vindt.
6.3 De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet en bovendien niet deskundig en niet integer gehandeld in de zin van artikel 10a Advocatenwet. Verweerster heeft met haar handelen, dat gedurende meerdere jaren heeft voortgeduurd en in een groot aantal dossiers heeft plaatsgevonden, haar taak als advocaat miskend en het vertrouwen in de advocatuur geschaad.
6.4 De raad acht de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk passend bij de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten. De raad is van oordeel dat kan worden volstaan met oplegging van deze maatregel in de voorwaardelijke vorm. De raad neemt daarbij mede in aanmerking dat verweerster nog niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Ook weegt de raad mee dat dat verweerster kort na het kantoorbezoek van de deken maatregelen heeft genomen en wijzigingen in haar praktijkvoering heeft doorgevoerd om soortgelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in de toekomst niet meer te laten gebeuren.
6.5 Alles afwegend is de raad van oordeel dat een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 12 weken passend en geboden is.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 12 weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 2 jaar.
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. A.A.T. van Ginderen en J.A.J.A. Luijten, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 15 april 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 april 2024