Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-03-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:90

Zaaknummer

240023

Zaaknummer

240060

Inhoudsindicatie

Twee beklagzaken na afwijzing verzoek tot aanwijzing van een advocaat in samenhangende zaken ongegrond. In de eerste zaak had de deken een advocaat aangewezen, die zich heeft teruggetrokken. Klager meent ten onrechte dat de deken een tweede advocaat dient aan te wijzen vanwege vermeende ondeskundigheid van de aangewezen advocaat. In de tweede zaak heeft klager zelf een advocaat bereid gevonden om het door klager gewenste hoger beroep in te stellen, zodat klager bij dit beklag geen belang heeft.

Uitspraak

van 26 maart 2024

in de zaken 240023 en 240060

 

naar aanleiding van de beklagen van:

 

klager

                                     

tegen:

                                     

                                     

Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

 

de deken

 

 

DE beklagEN

 

Klager heeft bij de deken verzoeken ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft klagers verzoek van 17 november 2023 afgewezen met haar beslissing van 31 december 2023. Over deze beslissing heeft klager zich beklaagd op 16 januari 2024 (zaak 240023). Het verzoek van klager van 19 december 2023 is door de deken afgewezen met haar beslissing van 4 januari 2024. Over deze beslissing heeft klager zich beklaagd op15 februari 2024 (zaak 240060).

 

DE PROCEDURE BIJ HET HOF

 

Het beklag in de zaak 240023 is op 16 januari 2024 ontvangen door de griffie van het hof. Het beklag in de zaak 240060 is op 15 februari 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

 

Verder bevat het dossier in beide zaken: het antwoord van de deken; de repliek van klager de dupliek van de deken

 

Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

 

 

FEITEN

 

Het hof stelt de volgende feiten vast.

 

Klager is eigenaar van een appartementsrecht dat deel uitmaakt van een Vereniging van Eigenaren (hierna: de VvE) met twee appartementsrechten. Het tweede appartementsrecht is eigendom van de heer B (hierna: B). Klager is voorzitter van de VvE en B is bestuurslid. Tussen klager en B zijn geschillen ontstaan, waarover is en nog wordt geprocedeerd.

 

Klager heeft de deken in 2023 in verschillende zaken verzocht om op grond van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen. Het verzoek waar het in de beklagzaak 240023 om gaat, betreft de hoger beroepsprocedure tegen het vonnis van de kantonrechter van 12 december 2022, bij het gerechtshof geregistreerd met het kenmerk 200.326.138. In de beklagzaak 240060 gaat het om het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter van 12 oktober 2023, althans om het indienen van een memorie van grieven.

 

In de zaak 240023

In deze zaak werd klager bij het instellen van het hoger beroep bijgestaan door mr. B. Mr. B heeft de dagvaarding in hoger beroep uitgebracht en de memorie van grieven genomen. Mr. B heeft klager bij e-mail van 18 juli 2023 onder meer het volgende bericht:

“Zoals ik u gisteren telefonisch al liet weten heb ik besloten mij te onttrekken als uw advocaat in beide zaken van u die bij mij in behandeling zijn.

De reden is dat ik helaas niet meer onafhankelijk als uw advocaat in deze kan opereren. Ik kan mij bovendien niet lager verenigen met de door u voorgestane processtrategie en kan die dus niet langer voor mijn rekening nemen.”

 

Op 8 september 2023 heeft de deken mr. S aangewezen om klager in de procedure verder bij te staan. In de brief van de deken aan klager over de aanwijzing van mr. S staat onder meer:

“[ Mr. S] heeft als rechtsgebied Vastgoedrecht geregistreerd. U heeft verzocht om aanwijzing van een advocaat die zowel gespecialiseerd is in het vastgoedrecht als in het tuchtrecht. Mijn stafjurist heeft al aangegeven dat de specialisatie tuchtrechter mijns inziens niet nodig is. De procedure waarvoor ik [mr. S] aanwijs betreft een VVE-rechtelijke procedure. Advocaten beschikken over voldoende basiskennis om te beoordelen of zij – gelet op het geldende tuchtrecht – kunnen voldoen aan verzoeken van uw kant. Dat geldt eveneens voor de beoordeling of het handelen van de advocaat van de wederpartij wel of niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Desgewenst kan [mr. S] hierover met mij of met een van de stafjuristen van het bureau overleggen.

Voor de goede orde merk ik op dat de deken slechts éénmaal een advocaat aanwijst.”

 

Bij brief van 17 november 2023 heeft mr. S de deken onder meer geschreven:

“ Ik heb mij in de betreffende procedure gesteld en [klager] uitgebreid geadviseerd, zowel mondeling als schriftelijk. Een deel van mijn advies heeft [klager] – in goed overleg met mij – voor een second opinion aan een andere advocaat voorgelegd.

[Klager] en ik zijn er niet in geslaagd om het overleg over te nemen beslissingen in de procedure (mede aan de hand van de inmiddels verstrekte second opinion) af te ronden. Een door [klager] aanhangig gemaakte klacht (de eerste van twee) over mijn geschiktheid op grond van onze kantoor klachtenregeling heeft mij doen besluiten de opdracht terug te geven vanwege het ontbreken van het tussen cliënt en advocaat noodzakelijke vertrouwen over en weer.”

 

Klager heeft de deken op 17 november 2023 onder meer geschreven:

“(…) Uw brief van 2023-09-08 aan mij stelt abusievelijk: “U heeft verzocht om aanwijzing van een advocaat die zowel gespecialiseerd is in het vastgoedrecht als in het tuchtrecht. “ Dit is onjuist: in mijn internetformulier van 2023-08-01 vroeg ik om de combinatie van VvE-recht en tuchtrecht.

(…)

Blijkens vaste jurisprudentie wordt een aanwijzing t.a.v. dezelfde zaak slechts eenmaal gedaan, zoals u mij ook schreef. Dit indachtig heb ik er bij [mr. S] aandacht voor gevraagd dat juist aan hem verantwoordelijkheid toevalt (…) om de specialisatie van het VvE-recht als zodanig te onderkennen, en de ongeschiktheid van de aanwijzing onder uw aandacht te brengen.

Helaas is [mr. S] niet aan zijn eind-procesadvies toegekomen, omdat hij het advies-traject daartoe voortijdig afbreekt. Hij vat een interne klacht ten onrechte op als verlies van “vertrouwen over en weer”, terwijl hij het zelf is die deze interne klacht opvat als reden om geen vertrouwen in cliënt of zaak te hebben. Wat mij betreft kan en mag of juist moet hij de gemaakte afspraken nakomen. Door nakoming af te wijzen mist [mr. S] de gelegenheid om ofwel de zaak te gaan doen ofwel zelf tot het inzicht van ongeschiktheid voor deze zaak te komen, (…).

(…)

c.  Ik verzoek u te onderkennen dat ook u de relevantie van de specialisatie van VvE-recht onvoldoende erkend heeft. De administratieve toedeling van VvE-recht onder de paraplu vastgoed heeft enige logica maar is daarmee niet onmiddellijk correct voor een aanwijzing. Derhalve verzoek ik u om correctie van de aanwijzing via een verbeterde aanwijzing.

(…)”

 

De deken heeft het verzoek van klager opgevat als een nieuw verzoek tot aanwijzing van een advocaat en nadere stukken bij klager opgevraagd. Klager heeft de deken aanvullende stukken en informatie toegezonden en in zijn begeleidende brief onder meer geschreven:

“Vermoedelijk zou ik de ontvankelijkheid voor een nieuw verzoek kunnen opvatten als equivalent aan een verzoek tot verbetering van de aanwijzing.”

Nadien heeft klager de deken in diverse e-mails nog verdere informatie toegezonden en vragen gesteld.

 

De deken heeft op 31 december 2023 beslist op het verzoek van klager van 17 november 2023. De deken heeft het verzoek afgewezen. Zij heeft klager onder meer het volgende geschreven:

“Naar mijn mening heeft u de omstandigheid dat [mr. S] u niet langer bij wil staan aan u zelf te wijten. [Mr. S] was bereid overleg met u te voeren naar aanleiding van de second opinion om te beproeven of het verschil van inzicht tussen u en hem over de wijze waarop de zaak behandeld dient te worden overbrugbaar was. U heeft dit overleg echter niet willen afwachten, maar u heeft onmiddellijk een klacht ingediend over de vermeende (on)deskundigheid van [mr. S]. Dat [mr. S] dit heeft opgevat als een vertrouwensbreuk en dat hij niet langer bereid is om u bij te staan kan ik begrijpen.

U stelt in uw verzoek voorts dat [mr. S] niet geschikt zou zijn en/of niet over de juiste deskundigheid zou beschikken om u bij te staan omdat hij geen VVE-rechtspecialist zou zijn. Die mening deel ik niet. [Mr. S] heeft vastgoedrecht als rechtsgebied geregistreerd; VVE-recht maakt hier onderdeel van uit. Ik merk in dit verband op dat VVE-recht is niet als apart (sub)rechtsgebied opgenomen in het rechtsgebiedenregister. [Mr. S] heeft telefonisch aan mijn stafjurist bevestigt – zowel voorafgaand aan mijn aanwijzing van 8 september jl. als naar aanleiding van uw nieuwe verzoek – dat hij VVE-zaken behandelt. Uw interne klacht over de deskundigheid van [mr. S] is ongegrond verklaard door de klachtenfunctionaris; ook deze is van oordeel dat [mr. S] over de benodigde deskundigheid beschikt. (…) Dat [de advocaat die de second opinion heeft gegeven] op één punt een andere opvatting heeft dan [mr. S] maakt niet dat [mr. S] niet deskundig is. [Mr. S] was bereid met u samen te bepalen op welke wijze recht kon worden gedaan aan de second opinion, bijvoorbeeld door samen te kijken of een bepaalde grief alsnog gehandhaafd zou worden. U heeft hem echter niet de kans gegeven om dit samen met u te beoordelen, doordat u onmiddellijk een interne klacht tegen [mr. S] heeft ingediend. Gelet op dit alles ben ik van mening dat u het aan uzelf te wijten heeft dat u inmiddels voor deze zaak geen advocaat meer heeft. Ik heb u er bovendien in mijn brief van 8 september 2023 expliciet op gewezen dat ik voor deze zaak slechts eenmaal een advocaat zou aanwijzen.”

 

In de zaak 240060

In de beklagzaak 240060 gaat het om het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter van 12 oktober 2023 . De kantonrechter heeft de vorderingen van klager tegen B, de VvE, de buurman en de VvE van de buren afgewezen en klager veroordeeld in de proceskosten, waaronder de werkelijke proceskosten van B van bijna € 4.800,-.

 

 Klager heeft mr. V bereid gevonden hem een appeladvies te geven. Het advies van mr. V. was negatief met betrekking tot de inhoudelijke vorderingen van klager. Wel zag mr. V de mogelijkheid om in hoger beroep de proceskostenveroordeling aan de orde te stellen, voor zover het de werkelijke kosten betreft. Mr. V heeft zich bereid verklaard om een ‘kale’ appeldagvaarding uit te brengen op langere termijn, zodat klager de tijd had om een second opinion op de inhoudelijke punten te vragen. Mr. V heeft zich teruggetrokken, nadat klager onder meer vragen had gesteld over de voorschotnota voor de dagvaarding van € 1.500,-.

 

Klager heeft vervolgens op 19 december 2023 de deken verzocht om een advocaat aan te wijzen voor het instellen van het door hem gewenste hoger beroep. Mr. V heeft zich na overleg met de stafjurist alsnog bereid verklaard de pro-forma dagvaarding uit te brengen als klager het voorschot zou betalen. Klager en mr. V hebben geen overeenstemming weten te bereiken over de kosten die met het opstellen en uitbrengen van de dagvaarding gemoeid zouden zijn. Op 2 januari 2024 heeft mr. V laten weten dat hij nog steeds bereid was om de dagvaarding op te stellen en uit te brengen, maar alleen als het voorschot uiterlijk op 5 januari 2024 betaald zou zijn.

 

De deken heeft het verzoek tot aanwijzing van een advocaat op 4 januari 2024 afgewezen, omdat de situatie van artikel 13 Advocatenwet – de situatie dat klager geen advocaat kan vinden die bereid is hoger beroep voor hem in te stellen – zich hier niet voordoet. Als mr. V niet bereid is om de dagvaarding op te stellen omdat het voorschot niet betaald is, heeft klager dit aan zichzelf te wijten en vormt dat geen reden om alsnog een advocaat aan te wijzen, aldus de deken.

 

Een kantoorgenoot van mr. V heeft op 9 januari 2024 alsnog een dagvaarding ter bewaring van rechten doen uitgaan.

 

Op 23 januari 2024 heeft klager de deken opnieuw benaderd over “advies en bijstand omtrent warrigheid en vergeetachtigheid van [mr. V]”. Klager berichtte de deken dat het gelukt was om de dagvaarding uit te brengen, opdat een andere advocaat een second opinion kan geven. Klager stelt voorts in deze brief dat de afwijzing van 4 januari 2024 “materieel niet meer relevant” is, maar verzoekt de deken de “grote fouten en verkeerde voorstellingen van zaken” in haar brief te corrigeren. Conclusie van die correctie zou moeten zijn dat de deken toch een aanwijzing had moeten doen. Verder gaat klager in zijn e-mail aan de deken onder meer in op het procesadvies van mr. V, een mogelijk door klager hierover in te dienden interne klacht en de afrekening door de kantoorgenoot van mr. V na het uitbrengen van de dagvaarding.

 

Op 26 januari 2024 heeft de stafjurist van de orde klager namens de deken onder meer het volgende bericht:

“ De deken ziet geen aanleiding haar beslissing van 4 januari 2024 in te trekken of te herzien c.q. corrigeren. Vanzelfsprekend staat het u vrij om beklag in te stellen bij het Hof van Discipline.

De deken ziet evenmin een rol voor zichzelf bij bemiddeling over de declaratie of incasso van mr. [kantoorgenoot mr. V] en/of [mr. V].

Het is ons niet duidelijk of c.q. wat u nog meer verwacht van de deken. (…).”

 

 

BEOORDELING

 

Beklag 240023

In de kern komt het beklag erop neer dat de deken ten onrechte een advocaat heeft aangewezen, die geen adequate kennis heeft van het VvE-recht. Zij had die omissie moeten herstellen door alsnog een advocaat met adequate kennis van het VvE-recht (en zo mogelijk ook met kennis van het tuchtrecht) aan te wijzen (klacht 1).  Klager heeft het beklag – kort weergegeven – verder onderbouwd als volgt.

 

-    Mr. S is niet deskundig op relevant VvE-aspect (klachten 2, 8, 11, 16, 18, 22)

Klager wenst in de procedure het optreden van de advocaat van B, die ten onrechte en zonder klagers toestemming ook is opgetreden voor de VvE, aan de orde te stellen en wordt daarin door drie advocaten – twee (voormalig) advocaten van klager en de advocaat die de second opinion heeft uitgebracht – gesteund, maar mr. S wilde daar niet in meegaan. Dit toont zijn gemankeerde kennis van het VvE-recht. De deken miskent dat dit een kernpunt voor klager is. Mr. S handelt onbetamelijk en in strijd met de belangen van zijn cliënt door voorbij te gaan aan de procesvertegenwoordiging van de VvE in eerste instantie door de advocaat van B, waarop de eisvermeerderingen in de memorie van grieven zien. De deken vervult te weinig de publiekrechtelijke taak ter bescherming van de cliënt en is partijdig ten nadele van een niet-jurist. De deken houdt onvoldoende rekening met de ontwikkelingen van de specialisatie in de advocatuur. Het gaat om VvE-recht en het onbetamelijk handelen van de advocaten van de wederpartij. Mr. S was niet de geschikte advocaat en dat had hij zelf moeten zien. Hij heeft de kantoorklachtenregeling misbruikt om zich eenzijdig terug te trekken. De deken was gehouden om dat te corrigeren en een geschikte advocaat aan te wijzen. Het VvE-recht als specialisatie is in deze zaak essentieel. Voor klager is niet duidelijk waarom het rechtsgebiedenregister hierin leidend zou moeten zijn. De specialisatie in vastgoed-recht betekent nog geen specialisatie in VvE-recht. De deken gaat voorbij aan de onbetamelijkheid van de advocaat van de wederpartij die meebrengt dat er bijzondere redenen zijn om de aanwijzing te wijzigen. De deken bespreekt deze bijzondere omstandigheden niet. Het is ongewenst dat B zijn advocaat ook voor de VvE heeft laten optreden. De Deken heeft een onevenwichtige visie over de rol van het tuchtrecht in civiele procedures. Civiele rechters zijn geneigd waarde te hechten aan wat een advocaat stelt, ook wanneer deze advocaat onbetamelijk is. Wanneer klager een advocaat zoekt om zich ook tegen onbetamelijkheid van die advocaat te verdedigen, dan worden hogere eisen aan die gezochte advocaat gesteld, wat de deken niet heeft erkend.

 

-    Betekenis van de interne klacht (klachten 3, 5, 8, 17)

Klager heeft juist zorgvuldig gehandeld door de interne klachtenregeling te benutten. De deken begrijpt niet dat mr. S dit ook had moeten beseffen en zich niet om die reden had mogen terugtrekken. Klager vroeg alleen om wijziging van de aanwijzing wegens ongeschiktheid van mr. S, maar de deken velt oordelen over de interne klacht en de beoogde onttrekking door mr. S zonder dat het klager is toegestaan om daarvoor een gepaste externe klacht ex artikel 46 Advocatenwet in te dienen, waarbinnen hoor en wederhoor bestaan. De deken staat het mr. S toe om op grond van een klacht eenzijdig het vertrouwen op te zeggen. De deken negeert dat mr. S onbetamelijk heeft gehandeld met zijn eenzijdige opzegging na de interne klacht en de wijze waarop hij de deken daarover niet correct en/of volledig heeft geïnformeerd. De deken billijkt dat mr. S de aanwijzing niet uitvoert door zich te onttrekken. De Deken mishandelt daarmee de betekenis van een kantoorklachtenregeling. Een klachtenregeling is bedoeld om kritiek tussen cliënt en advocaat te stroomlijnen en van adequate toetsmomenten te voorzien, niet om als grond voor een vertrouwensbreuk te hanteren dan wel te misbruiken. Een interne klacht is onvoldoende grond voor een advocaat om het vertrouwen op te zeggen.

 

-    Verkeerde/onvolledige weergave feiten door de deken (klachten 6, 7, 9, 21)

De deken stelt het voor alsof klager een advocaat niet als dominus litis beschouwt, en klagers redelijke kritiek wordt ook in dat licht vervormd. De deken geeft de (reden van) onttrekking door mr.  B en de situatie die mr. S moest overnemen niet juist weer. Mr. B onttrok zich niet vanwege een verschil van inzicht, maar omdat de advocaat van de wederpartij, die zelf onbetamelijk handelt, mr. B met tuchtklachten bedreigde. Het is onjuist van de Deken om de feiten betreffende mr. B zo te presenteren alsof deze geen dominus litis zou zijn geweest. Zij doet alsof klager geen respect voor een advocaat als dominus litis zou hebben door te schrijven dat de memorie van grieven door klager is opgesteld. Klager leverde teksten aan, maar mr. B deed de eindredactie. De deken stelt dat mr. S een procesadvies heeft gegeven, dat met klager is besproken. Ook dat is onjuist. Het was alleen een tussen-procesadvies, en pas na de bespreking is dat op papier gezet. Er zijn ook vervolgstappen afgesproken om tot een eindadvies te komen. De deken had de juiste informatie en het is onzorgvuldig en partijdig een deel daarvan te verzwijgen. De deken geeft geen toereikende beschrijving van de situatie, waarin B door zijn advocaat werd opgejut en waarin die advocaat ook voor de VvE optrad in de procedure, terwijl dat alles door B’s opvolgende advocaat werd toegestaan. Het hele verloop van de procedure bij de kantonrechter ontbreekt, evenals het gebrek aan doortastend optreden door de deken Amsterdam en de afwijzing door de Raad van Discipline van de klachten tegen deze advocaten. Vanwege het optreden door de advocaten van de wederpartij heeft de vermeerdering van eis plaatsgevonden.

 

-    Formele aspecten (klachten 4, 12, 13, 14, 15)

De deken had mr. S moeten corrigeren, omdat hij zich tot de deken richt met "Geachte Collega" in plaats van "Geachte toezichthouder", waarmee de deken onvoldoende afstand heeft gehouden. Het is een signaal van mogelijke collusie.

De deken is te traag. De beslissing had veel eerder gegeven kunnen worden, mede gelet op het belang van de lopende procedures. De beslissing bevat geen paginanummers en randnummers. De deken had de beslissing moeten onderbouwen met jurisprudentie. Het beklag is door het ontbreken van dit alles moeilijker gemaakt en dat is onzorgvuldig van de deken.

 

-    Vragen van klager aan de deken niet beantwoord (klacht 10, 20)

Klager heeft de deken gevraagd om de kosten van mr. S te dragen, omdat de aanwijzing ongeschikt was, maar de deken is daarop niet ingegaan. De Deken heeft ook het verzoek genegeerd om de Amsterdamse deken te vragen om een eerdere klachtzaak te heropenen. Dit speelt een belangrijke rol in het kader van de aanwijzing. De huidige advocaat van de wederpartij heeft nog steeds geen afstand van de gespeelde rol genomen. Het probleem is dat mr. S de argumentatie hierover heeft genegeerd.

 

-    Wijziging aanwijzing conform artikel 13 lid 2 Advocatenwet (klacht 19)

De Deken is niet ingegaan op het verzoek om de aanwijzing te wijzigen. Er kunnen bijzondere redenen zijn om de aanwijzing te wijzigen. De melding dat de deken slechts één keer een advocaat aanwijst is onhoudbaar in verband met de bevoegdheid om de aanwijzing te wijzigen.

 

In de repliek formuleert klager nog een 23e klacht over een telefoongesprek tussen klager en de stafjurist op 26 juli 2023. Zij zou de inhoud van dit telefoongesprek onjuist hebben weergegeven en dat nadien niet hebben rechtgezet. Klager doet voorts in zijn beklag diverse verzoeken aan het hof, onder meer om de deken opdrachten te geven van verschillende aard en uitspraken te doen conform klagers wensen.

 

Verweer deken 240023

De deken heeft in haar verweer onder meer aangevoerd, dat klager in 2023 zes aanwijzingsverzoeken gedaan heeft met betrekking tot procedures tegen B in relatie tot de VvE waar klager en B deel van uitmaken. In de onderhavige zaak heeft de deken mr. S aangewezen nadat mr. B zich had teruggetrokken. De zaak draaide om waterschade met hoofdvordering van klager ad € 3.014,- en (voorwaardelijke) vordering in reconventie van B ad € 2.081,92. Klager heeft aangegeven dat hij de memorie van grieven heeft opgesteld en dat mr. B deze heeft geredigeerd. De lay-out en schrijfstijl in de memorie van grieven zijn onmiskenbaar de stijl van klager. De memorie bedroeg 25 pagina’s en 25 grieven. De producties in eerste aanleg en producties in hoger beroep bedroegen in totaal 629 pagina’s. Mr. B heeft in een telefoongesprek met de stafjurist (betreffende een ander aanwijzingsverzoek) aangegeven dat hij klager als dwingend ervaarde en daar moeilijk weerstand aan kon geven. Bij de aanwijzing van mr. S heeft de deken duidelijk aangegeven dat mr. S dominus litis is en dat zij slechts éénmaal een advocaat aanwijst voor deze procedure.

 

De deken verdeelt het beklag van klager in drie hoofdonderwerpen: (I) de deskundigheid van en het handelen door mr. S, (II) het handelen van klager (waaraan zij gevolgen heeft verbonden) en (III) het handelen van de deken. De deken voert per onderwerp het volgende aan:

 

Ad (I) : de deken is het niet eens met de stelling van klager dat mr. S onvoldoende kennis van het VvE-recht heeft. Op grond van wat de deken met klager en mr. S heeft besproken is zij van mening dat mr. S geschikt en in staat was om klager bij te staan in de procedure. Dat maakt tevens dat er geen reden was om de aanwijzing te wijzigen. De drie advocaten, op wie klager zich beroept, zijn niet bereid klager bij te staan in deze procedure. Doorslaggevend voor de deken was dat klager mr. S niet de kans heeft gegeven om na de second opinion met klager te bespreken of zijn advies bijstelling behoefde, maar direct een interne klacht indiende over diens deskundigheid. Klager heeft het daarom aan zichzelf te wijten dat hij geen advocaat meer heeft. Voor zover klager zich er nu (ook) op beroept dat mr. S onvoldoende kennis heeft van het tuchtrecht, heeft klager mr. S ook niet de kans gegeven om hierover overleg te voeren. Wat klager schrijft over onbetamelijkheden van mr. S maakt dit niet anders.

 

Ad (II) : klager miskent dat een klacht over de deskundigheid – ook al is het een interne klacht –  door de advocaat moeilijk anders kan worden begrepen dan als gebrek aan vertrouwen in de capaciteiten en deskundigheid van die advocaat. Het staat klager uiteraard vrij een klacht op grond van artikel 46c Advocatenwet in te dienen. In het kader van het artikel 13 verzoek ontkwam de deken er niet aan te reageren op de stelling van klager dat mr. S niet deskundig zou zijn. Wat klager stelt over zijn relatie met mr. B en diens onttrekking doet niet af aan het feit dat mr. B zich niet kon vinden in de door klager voorgestane processtrategie en dat hij de stafjurist heeft gezegd klager als dwingend te ervaren. De deken heeft nooit gesteld dat klager de advocaat niet als dominus litis ervaart.

 

Ad (III) :  voor de beslissing van de deken maakt het niet uit of sprake was van een tussenadvies of een procesadvies. De inhoud van de zaak speelt ook geen rol bij de beslissing. De deken heeft klager inmiddels laten weten dat zij geen reden ziet om de kosten van mr. S voor haar rekening te nemen of de deken Amsterdam te vragen klachtzaken te heropenen of te herzien. Wat klager schrijft over het falen van het toezicht van de deken, het niet noemen van jurisprudentie in de beslissing, de tijdsduur van de afhandeling van het aanwijzingsverzoek, ontbrekende paginanummers en randnummers doet ook niet af aan de inhoud van de beslissing. Voor klager moet het duidelijk zijn waarom zijn verzoek is afgewezen, namelijk dat hij het aan zichzelf te wijten heeft dat mr. S heeft aangegeven zich te onttrekken. De deken is en blijft van mening dat mr. S voldoende deskundig was om de zaak van klager te behandelen. De redenen die ten grondslag liggen aan de afwijzing van het aanwijzingsverzoek moeten ook leiden tot afwijzing van het verzoek tot wijziging van de aanwijzing.

 

Beklag 240060

In de kern (klacht 13) komt het beklag erop neer dat de deken een advocaat had moeten aanwijzen. Die advocaat had kunnen uitgaan van het advies van mr. V over een kansrijk beroep ter zake de proceskostenveroordeling en de appeldagvaarding kunnen uitbrengen. Verder had deze advocaat een second opinion kunnen uitbrengen voor de bodemzaak. De appeldagvaarding is al uitgegaan, maar relevant blijft dat de aangewezen advocaat ook naar de bodemzaak kijkt. Klager verzoekt het hof om zijn aanwijzingsverzoek en de daarna gevolgde correspondentie met de deken ruim te interpreteren. Klager stelt dat het lood om oud ijzer is of het alleen gaat om de appeldagvaarding (met aansluitend kijken naar de bodem) of (nu alleen nog) om de second opinion t.a.v. de bodem. Klager verwijst voorts naar zijn hiervoor weergegeven beklag in de zaak 240023 en onderbouwt het beklag in deze zaak met de volgende klachten.

 

-           Pro-forma dagvaarding en de kosten daarvan (klachten 1, 2, 3, 6, 7, 9, 14, 15)

De deken ging te kort door de bocht door alleen met mr. V en niet met klager te bellen, en de bijlagen bij het aanwijzingsverzoek kennelijk niet zorgvuldig te lezen. De deken moet het probleem kleiner en niet groter maken.

De deken stelt dat klager stelde een afspraak met mr. V te hebben gemaakt dat hij een pro-forma dagvaarding zou uitbrengen.

De deken neemt de verdraaiing door mr. V over, alsof klager niet zou willen betalen voor een reeds gegeven opdracht, in plaats van dit te onderkennen als teken van warrigheid en vergeetachtigheid bij mr. V die niets bewijst.

Een offerte van zes uur zonder plafond is exorbitant voor een appeldagvaarding ter bewaring van alle rechten, waar één uur volstaat, voor een advocaat die reeds een procesadvies heeft gegeven. De offerte is vaag en bevat het risico dat uren gerekend gaan worden wanneer de vaagheid leidt tot fouten die hersteld moeten worden.

De deken brengt een verwarring aan tussen het punt omtrent vaagheid en de kosten. De deken misrepresenteert wat klager naar voren brengt. Wanneer mr. V helder was geweest over de opdracht, had klager kunnen overwegen hem het voordeel van de twijfel t.a.v. de kostenraming kunnen geven, maar ook daarin had mr. V preciezer kunnen en moeten zijn waarom hij zo hoog uitkwam.

De deken suggereert dat mr. V zes uur noemde om zich tegen lange teksten van klager in te dekken. Dan verzint de deken een mogelijk standpunt van mr. V, terwijl de deken afstand moet bewaren en zien dat mr. V vaag liet waarom hij zes uur noemde. Indien mr. V aan klager had gesteld dat hij zich tegen lange teksten van klager wilde indekken, dan bleef het antwoord van klager dat er geen lange teksten nodig zijn omdat een appeldagvaarding ter bewaring van alle rechten in één uur gedaan moet kunnen worden. De lange teksten van klager komen voort uit andere omstandigheden, en niet uit het verschijnsel dat voor een appeldagvaarding ter bewaring van alle rechten maar één uur nodig is. Bijvoorbeeld uit de omstandigheid dat de Deken op 22 december 2023 niet met klager belde om e.e.a. te controleren.

De deken negeerde de daadwerkelijke factuur, dat de kantoorgenoot minder uren rekende, en dat mr. V ten onrechte uren opvoerde, zodat klager bevestigd werd t.a.v. de voorzichtigheid t.a.v. een offerte van zes uur.

De deken moet klagers melding over de warrigheid en vergeetachtigheid van mr. V serieus nemen, en met klager in gesprek gaan over de ervaren problemen en hoe e.e.a. zou zijn aan te pakken, met alle respect voor mr. V's staat van dienst en met alle respect voor klagers zorg hoe hij als niet-jurist nu zo'n probleem tegenkomt.

 

-           De beslissing van de deken (klachten 4, 5, 8, 10, 11, 12, 16, 17)

Mede gezien voorgaande fouten blijkt de deken een vooroordeel te hebben ten voordele van een advocaat en ten nadele van een niet-jurist.

De deken misrepresenteert dat klager pas "nadien" met verhelderingen zou komen. Zie echter klagers bijlage 8 van 19 december 2023.

De deken verwijst naar een vonnis (daarin rov 4.1) terwijl klager juist een advocaat zoekt omdat dit vonnis hoger beroep verdient. De deken moet beroep mogelijk maken in plaats van dit vonnis hanteren om beroep te blokkeren.

De deken stelt dat de situatie van 13 Advocatenwet zich niet voordoet, doordat mr. V zich bereid verklaart, indien klager maar betaalt. Evenwel is klager onduidelijk waartoe mr. V zich bereid verklaart. Het belang van klager is helderheid bij offerte, en blijkbaar is mr. V niet bereid dat belang te verdedigen. De deken hecht waarde aan mr. V's term "bereidheid", maar kijkt niet waartoe hij zich exact bereid verklaart. De deken staat vaagheid toe, terwijl van advocaten juist helderheid wordt verwacht. De deken meent beter dan klager te weten wat het belang van klager is. De deken misrepresenteert 13 Advocatenwet, dat naar de zaak van iemand verwijst, en dat niet stelt dat de deken kan bepalen welke zaak dit is.

De deken stelt dat klager een eventuele demise aan zichzelf te wijten zou hebben. De deken negeert alle opmerkingen van klager over de vaagheid bij mr. V, en klagers zorg o.g.v. diens ervaring met warrigheid en vergeetachtigheid bij mr. V. Van zulke berichten telt de deken de pagina's maar leest ze niet of gaat er niet op in.

Noch mr. V noch de deken heeft gespecificeerd waarom klager geen recht op een second opinion t.a.v. de bodem van de zaak zou hebben (los van de condities omtrent het "procesadvies" door mr. V.

Klager heeft drie advocaten die hem steunen in het verzet tegen de aanmatiging van machtiging door de onbetamelijke advocaten van klagers wederpartij B, maar de deken geeft te veel ruimte aan mr. V die de kwestie gewoon negeert.

De deken toont niet het besef dat juist de situatie van 13 Advocatenwet de context schept dat het juist zorgvuldig van klager is om de interne klachtenregeling te benutten.

 

Verweer deken 240060

Primair voert de deken aan dat klager geen belang heeft bij dit beklag, nu het pro- forma hoger beroep daadwerkelijk is ingesteld. Het verzoek van klager zag op het instellen van pro-forma hoger beroep, zodat hij tijd had om een second opinion in te winnen. Daarom dient het beklag niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 

Subsidiair voert de deken aan dat het verzoek op terechte gronden is afgewezen. Mr. V was bereid pro-forma hoger beroep in te stellen, zodat de situatie dat klager geen advocaat bereid kon vinden, zich niet voordeed. Dat klager de voorschotnota van mr. V te hoog vond, is geen reden om toch een (andere) advocaat aan te wijzen. De deken kan zich bovendien goed voorstellen dat een advocaat bij klager bij de inschatting van de uren aan de hoge kant gaat zitten, gelet op de omvangrijke e-mails die klager stuurt. Klager schrijft verder nog dat hij mr. V warrig vindt. De correspondentie waaraan klager refereert was voor de deken geen aanleiding om een andere advocaat aan te wijzen.

 

Toetsingskader

 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft. Ook kan de deken het verzoek afwijzen als het, ondanks het bieden van de gelegenheid daartoe, onvoldoende is onderbouwd.

 

Bij de beoordeling van de beide beklagzaken van klager zal het hof verder nog de volgende uitgangspunten in acht nemen:

-      Volgens vaste jurisprudentie wordt in principe slechts één maal een advocaat aangewezen (zie HvD 14 februari 2011, ECLI:NL:TAHVD:2011:YA1409).

-      Voor de vraag of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet is niet beslissend is of de rechtzoekende een advocaat kan vinden die bereid is te doen wat de rechtzoekende van die  advocaat verlangt (zie HvD 30 oktober 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:202).

-      Een verzoek tot wijziging of correctie van een eerdere aanwijzing mag door de deken worden opgevat als een nieuw verzoek om aanwijzing.

-      De beklagprocedure van artikel 13 Advocatenwet heeft uitsluitend betrekking op de gerechtelijke procedure waarvoor de aanwijzing van een advocaat is gevraagd en op de vraag of de deken dat verzoek op gegronde redenen heeft afgewezen.

 

Beoordeling 240023

 De vraag die bij het hof voorligt, is of de deken op het verzoek van klager van 17 november 2023 – in afwijking op de hoofdregel dat slechts eenmaal een advocaat wordt aangewezen – een andere advocaat had moeten aanwijzen na het terugtreden van mr. S. Het hof beantwoordt deze vraag negatief. Klager baseert zijn verzoek op beweerdelijk ontoereikende deskundigheid van mr. S. Met de deken is het hof van oordeel dat daarvan niet is gebleken.

 

 Klager beroept zich op drie advocaten, die een van mr. S afwijkende mening zouden hebben. Wat daarvan ook zij, geen van die advocaten is bereid om klager in de lopende procedure in hoger beroep bij te staan. Het hof voegt hieraan nog toe dat de second opinion, waarop klager zich beroept, is gegeven op basis van beperkte aan de advocaat verstrekte informatie en uitsluitend ziet op de (on)mogelijkheid van procesvertegenwoordiging van een VvE in een situatie met slechts twee eigenaren met tegengestelde belangen. Over de relevantie daarvan voor de lopende appelprocedure – in het bijzonder de vraag of dit punt kan leiden tot een voor klager positieve uitkomst daarvan – heeft de advocaat zich niet uitgelaten. Klager heeft ook mr. S niet de gelegenheid gegeven om zijn visie daarop te geven, maar een klacht tegen hem ingediend. Klager stelt enerzijds dat mr. S zich vanwege die klacht niet had mogen terugtrekken, maar anderzijds benadrukt hij (ook in het beklag) herhaaldelijk dat hij mr. S niet (voldoende) deskundig vindt en daarom niet geschikt om als advocaat voor hem op te treden. In feite bevestigt deze opstelling van klager dat mr. S zich terecht heeft onttrokken, omdat klager evident geen vertrouwen (meer) in hem wilde stellen. Klager heeft mr. S niet de kans gegeven om hem deugdelijk van advies te dienen en bij te staan. Van de deken kan onder deze omstandigheden niet gevergd worden een andere advocaat aan te wijzen. Mr. S is voorts aangewezen nadat mr. B zich had onttrokken. Zoals reeds overwogen in 4.9 is voor deze situatie artikel 13 Advocatenwet niet bedoeld.

 

 Al hetgeen klager verder nog heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af. Voor zover de klachten zien op het ongenoegen van klager over het handelen van de deken, mr. S en/of derden, vallen ze buiten het kader van deze procedure en kan klager daarover apart een klacht indienen. Het beklag is ongegrond.

 

Beoordeling 240060

 Ook in deze zaak ligt uitsluitend de vraag voor of de deken op het verzoek van klager van 19 december 2023 een advocaat had moeten aanwijzen. Het hof beantwoordt deze vraag eveneens negatief. Het ging klager om de aanwijzing van een advocaat die voor hem hoger beroep zou instellen tegen een voor klager onwelgevallige beslissing van de kantonrechter. Klager heeft een advocaat gevonden, die dat voor hem wilde doen en ook heeft gedaan en ook zodanig dat klager vervolgens nog ruim de tijd heeft gekregen om de door hem gewenste second opinion elders te vragen. Ook dit beklag is derhalve ongegrond, omdat klager bij dit beklag geen belang meer heeft. Voor een beoordeling van wat klager verder nog heeft aangevoerd over mr. V en zijn (voorschot)nota is in deze procedure geen ruimte.

 

BESLISSING

 

Hof van Discipline:

 

-    verklaart de beklagen van klager tegen de beslissingen van 31 december 2023 en 4 januari 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter,  mrs. R. van der Hoeven en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024 .