Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-03-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:80
Zaaknummer
23-810/AL/NN
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet en de kernwaarde deskundigheid gehandeld door klager onjuist te informeren over diens bewijsmogelijkheden in zijn huurgeschil bij de kantonrechter. Daarnaast heeft verweerder, ook tijdens de zitting van de raad, weinig zelfinzicht getoond in het foutieve van zijn handelen. Ook heeft hij de oorzaken van de voor klager negatieve uitkomst van dat geschil vooral maar ten onrechte buiten zichzelf gelegd. Met zijn opstelling, ook tijdens de zitting, heeft verweerder niet integer gehandeld, zoals een behoorlijk advocaat wel zou betamen. Ook al heeft verweerder zich uitgeschreven, het ernstig tuchtrechtelijk verwijtbare handelen van verweerder noodzaakt tot oplegging van een voorwaardelijke schorsing van 4 weken, waarvan de proeftijd van 2 jaar start na zijn herinschrijving als advocaat.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 25 maart 2024 in de zaak 23-810/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder tot 2 januari 2024 advocaat te [plaats]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 15 juni 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 20 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2023 KNN061/2244525 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 februari 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klager werd in 2021 bijgestaan door verweerder (inmiddels voormalig advocaat) in een geschil over zijn huurwoning. De door de verhuurder gestarte procedure bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter) tegen klager en zijn partner (hierna ook: klager c.s.) ging onder andere over de ontruiming van klager c.s. uit de huurwoning in A en over betaling van huurachterstand. In reconventie heeft verweerder namens klager c.s. huurprijsvermindering gevorderd. 2.2 Op 14 september 2021 heeft klager c.s. aan verweerder een link naar google drive gemaild met daarin een map ‘gebreken foto’s’ en twee .MP4 (video)bestanden. 2.3 Op woensdag 15 september 2021 heeft verweerder namens klager productie 11 in het geding bij de kantonrechter gebracht. Die productie bestond uit foto’s van de gebreken van de woning van klager c.s. 2.4 In een e-mail van donderdag 16 september 2021:
- om 16:50 uur: heeft verweerder aan klager zijn bericht aan de kantonrechter doorgestuurd en klager gevraagd of hij ook nog de foto’s van de buitenkant van de woning in de procedure moet brengen;
- om 18:51 uur: heeft klager daarop aan verweerder geschreven:
We willen eigenlijk alle foto’s en filmpje van afgelopen dinsdag er heen hebben.
Na leeg halen bleek er veel meer schade in de meterkast te zitten en door het huis heen. Ook levend schimmel en paddenstoelen onder de slaapkamer vloer!
We willen graag uitstel en als dat lukt hebben wij een wensen lijst met wat naar de rechtbank moet met stukken, Die de mail van de advocaat tegenpartij weer legt!
- om 20:31 uur: heeft verweerder aan klager geschreven:
Ja filmpjes wil rechtbank nooit aan meewerken, maar ik weet wel iets anders, tot wanneer is volgens jullie de woning te bezichtigen nog?
Verweerder heeft geen videomateriaal ingebracht in de procedure. 2.5 Op 21 september 2023 heeft een zitting bij de kantonrechter plaatsgevonden. Daarbij was namens klager c.s. alleen verweerder aanwezig. 2.6 Bij vonnis van 16 november 2021 heeft de kantonrechter, kort weergegeven, de huurovereenkomst ontbonden en ontruiming bevolen en klager c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van achterstallige huurtermijnen en proceskosten en de vorderingen in reconventie van klager c.s. afgewezen. Voor zover relevant in deze procedure heeft de kantonrechter ten aanzien van de vordering in reconventie van klager c.s. overwogen:
4.25 (…) Ten aanzien van de overige door [klager c.s.] gestelde gebreken wordt het volgende overwogen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [de verhuurder] had het - in het licht van artikel 150 Rv - op de weg van [klager c.s.] gelegen om hun stellingen nader te specificeren en te onderbouwen. Van [klager c.s.] had verwacht mogen worden dat zij duidelijke stellingen zou betrekken over de gebreken in de woning en het verminderde huurgenot dat zij daardoor hebben gehad. Dit hebben [klager c.s.] echter nagelaten. De algemene opsomming van gebreken in de dagvaarding in combinatie met de overgelegde foto's schetsen, zonder (nadere) toelichting daarop, een onvoldoende duidelijk beeld. De hoogte van de gevorderde huurprijsvermindering heeft [klager c.s.] evenmin voldoende onderbouwd, nu zij enkel in algemene zin hebben aangevoerd dat de huurprijs verminderd dient te worden met een bedrag dat gelijk is aan de huurachterstand van [klager c.s.] De algemene stellingen van [klager c.s.] en de door hen overgelegde producties kunnen de vordering tot huurprijsvermindering - (mede) vanwege de betwisting van [de verhuurder] - onvoldoende onderbouwen. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat [klager c.s.] aldus niet hebben voldaan aan hun stelplicht en dat zij om die reden niet zullen worden toegelaten tot bewijslevering. De vordering van [klager c.s.] wordt mitsdien afgewezen.
2.7 Klager c.s. is in hoger beroep gegaan en is daarin bijgestaan door mr. V. Namens klager c.s. zijn in deze procedure ook filmopnames ingebracht. 2.8 Bij arrest van 13 juni 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, het vonnis van de kantonrechter van 16 november 2021 vernietigd, de vorderingen van de verhuurder grotendeels afgewezen en die van klager c.s. toegewezen en de verhuurder als (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure bij de kantonrechter en het hof veroordeeld. Voor zover relevant in deze procedure heeft het gerechtshof overwogen:
4.9 Als productie H2 is door huurders in hoger beroep ingebracht een video-opname van de lege woning op de dag van de ontruiming daarvan (13 september 2021). De toestand van alle ruimtes in de woning is daarop vastgelegd. Dat de beelden overeenstemmen met de werkelijkheid, is niet betwist door verhuurder. Waarneembaar zijn meerdere plaatsen met lekkageschade (zelfs in de meterkast), gebrekkige rioleringsafvoer, ernstige schimmelvorming op muren en vloeren, afbrokkelende muren en trapdelen, niet sluitende ramen en doorgerotte kozijnen en vensterbanken. De door huurders (als productie 9 bij de kantonrechter) overgelegde foto's sporen geheel met deze waarnemingen. 4.10 Deze beelden (video en foto's) tonen een algehele toestand van bouwkundige verwaarlozing van de woning. Dat kwalificeert als een gebrek in de zin van artikel 7:207 lid 1 BW.
4.11 De aard van deze gebreken is zodanig dat deze reeds ruim voor 13 september 2021 aanwezig geweest moeten zijn. Huurders hebben gesteld dat daarvan in ieder geval per 4 april 2020 sprake was én dat verhuurder daarmee bekend was. Het eerste is met de genoemde beelden voldoende onderbouwd. Verhuurder heeft niets aangevoerd dat als een betwisting hiervan kan worden aangemerkt. (…)
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: op onjuiste gronden te weigeren om het door klager toegezonden filmopnames in de procedure te brengen, waardoor klager zijn procedure bij de kantonrechter heeft verloren.Toelichting: Klager heeft uitdrukkelijk aan verweerder gevraagd om zijn filmopnames van de woning in het geding te brengen omdat hij dat belangrijke informatie voor de rechter vond naast de toegezonden foto’s. Verweerder wilde de filmpjes niet indienen omdat dat volgens hem door een rechtbank niet werd geaccepteerd. In hoger beroep is klager bijgestaan door een andere advocaat die datzelfde filmmateriaal wel in de procedure heeft gebracht. Dat heeft volgens klager mede geleid tot een vernietiging van het vonnis van de kantonrechter ten gunste van klager. 3.2 Daarnaast heeft klager verzocht om verweerder te veroordelen in de door hem geleden schade.
4 VERWEER 4.1 Alle door verweerder van klager ontvangen foto’s, met daarop duidelijk zichtbaar de gebreken van de woning, heeft verweerder op 15 september 2021 als productie 11 in het geding gebracht, zoals met klager besproken. Volgens verweerder zaten er ook alleen maar foto’s in de per e-mail op 14 september 2021 van klager ontvangen link naar Google Drive. Het door klager overgelegde screenshot van diens Google Drive bevestigt ook dat klager zijn filmopnames pas na de zitting, op 5 oktober 2021, had geüpload, zodat verweerder daar niet eerder over kon beschikken. 4.2 Los daarvan wilde verweerder ook geen filmopnames in het geding brengen omdat de foto’s voldoende waren als bewijs. Hij heeft klager ook uitgelegd dat hij geen goede ervaringen had met overleggen van filmpjes bij rechters. Niet alleen voorziet het Procesreglement daar niet in, rechters kunnen bovendien op een zitting geen filmpjes vertonen en raken daarover snel geïrriteerd. Dat ligt volgens verweerders anders bij foto’s die deel uitmaken van een processtuk en waarnaar op zitting eenvoudig kan worden verwezen. Als ‘dominus litis’ heeft hij in het belang van klager een weloverwogen keuze gemaakt, namelijk dat een filmopname aan de zaak van klager c.s. niets zou toevoegen. Volgens verweerder kon klager zich hierin ook vinden. 4.3 Dat het vonnis van de kantonrechter negatief heeft uitgepakt voor klager, kan volgens verweerder niet aan hem worden verweten. In zijn optiek staan in het vonnis verschillende fouten en waren de foto’s voldoende bewijsmateriaal voor klager. Dat klager ervoor heeft gekozen om niet op de zitting aanwezig te zijn om een persoonlijke toelichting te geven op die foto’s, heeft volgens verweerder ook niet in zijn voordeel gewerkt.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De raad stelt voorop dat de klacht over de eigen advocaat gaat. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder als advocaat, zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De tuchtrechter toetst of de beklaagde advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. 5.2 Bij deze beoordeling betrekt de raad de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Advocatenwet zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Beoordeling klacht
5.3 Uitgangspunt in een civiele procedure (artikel 152 Wetboek van Rechtsvordering) is dat bewijs in beginsel kan worden geleverd door alle middelen, dus ook door het indienen van een filmopname. Het is aan de civiele rechter om vervolgens te oordelen over de toelaatbaarheid van een bewijsstuk. 5.4 Uit de overgelegde correspondentie is de raad gebleken dat klager aan verweerder kenbaar heeft gemaakt dat hij niet alleen foto’s maar ook een filmopname als bewijs van de gebreken in zijn woning in de procedure wilde brengen. Vast staat dat verweerder op 15 september 2021 alleen foto’s namens klager c.s heeft ingediend. Ook staat vast dat verweerder klager op onjuiste gronden heeft afgeraden om naast de foto’s ook de door klager gemaakte filmopname in het geding te brengen. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder erkend dat hij klager meer uitleg had moeten geven dan hij heeft gedaan, maar dat in zijn optiek de foto’s voldoende waren om het bewijs te leveren van de gebreken aan de woning. De raad volgt verweerder daarin niet. Gelet op de uitspraken van de kantonrechter en van het gerechtshof had verweerder in het belang van klager c.s. de filmopnames wél in het geding moeten brengen. 5.5 De raad komt dan ook tot de conclusie dat verweerder ondeskundig heeft gehandeld en aldus is tekortgeschoten in zijn zorgplicht richting klager waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt wordt gemaakt. De raad oordeelt de klacht dan ook gegrond.
Verzoek tot schadevergoeding
5.6 De raad kan op basis van de stukken niet beoordelen of klager schade heeft geleden als gevolg van het verweten handelen van verweerder. Daartoe staan voor klager andere juridische wegen open. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
6 MAATREGEL 6.1 De raad heeft de klacht gegrond verklaard. Aan de orde komt dan ook de vraag of, en zo ja welke, maatregel aan verweerder moet worden opgelegd. 6.2 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet en de kernwaarde deskundigheid (artikel 10a lid 1 Advocatenwet) gehandeld door klager onjuist te informeren over diens bewijsmogelijkheden, met ernstige nadelige gevolgen voor klager. 6.3 Verweerder heeft daarnaast naar het oordeel van de raad, ook tijdens de zitting, weinig zelfinzicht getoond in het foutieve van zijn handelen. Verweerder heeft gedurende onderhavige procedure diverse, onderling tegenstrijdige, stellingen ingenomen over de gang van zaken, zijn afwegingen en strategie. Hij heeft de oorzaken van de voor klager negatieve uitkomst van de procedure bij de kantonrechter ten onrechte vooral buiten zichzelf gelegd, door te wijzen naar de omissies van klager, die tijdens de zitting heeft toegelicht dat hij met reden niet op de zitting bij de kantonrechter kon zijn, en naar de door de kantonrechter gemaakte fouten, terwijl de kantonrechter op basis van de stellingnames van partijen en voorhanden bewijsstukken uitspraak heeft gedaan. Ook heeft verweerder tijdens de zitting verklaard dat hij filmopnames van klager niet vertrouwt omdat deze daarmee gemanipuleerd kan hebben. Het is de raad tijdens de zitting gebleken dat verweerder dat wantrouwen niet met klager heeft besproken of zelf bij de woning is gaan kijken om de foto’s, waarmee feitelijk ook gemanipuleerd kan worden, op echtheid te controleren. Volgens verweerder heeft hij daarom op de zitting bij de kantonrechter om een descente gevraagd en was dat zijn alternatieve plan zoals bedoeld in zijn e-mail van 16 september 2021 om 20:31 uur aan klager. Het is de raad tijdens de zitting echter gebleken dat verweerder geen verzoek om een descente heeft gedaan, omdat een bezichtiging van de woning volgens klager te gevaarlijk was en dat idee van een descente, zoals verweerder daarna ook erkende, al ‘voor de zitting bij de kantonrechter was afgeschoten’. Naar het oordeel van de raad is de hiervoor beschreven houding van verweerder te kwalificeren als strijdig met de kernwaarde integriteit als bedoeld in artikel 10a lid 1 Advocatenwet. 6.4 Op grond van al het voorgaande komt de raad tot het oordeel dat verweerder ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld richting klager. Daarom legt de raad aan verweerder de zware maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening op voor de duur van vier weken. Verweerder is nu geen advocaat meer, maar zodra hij zich opnieuw als advocaat laat inschrijven zal meteen daarna de proeftijd van twee jaar in werking treden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht grotendeels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Omdat verweerder geen advocaat meer is, wordt verweerder verzocht om binnen twee weken na de datum van deze beslissing bij klager diens rekeningnummer op te vragen, zodat verweerder tijdig het griffierecht aan klager kan vergoeden. 7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van vier (4) weken op; - bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarden niet heeft nageleefd; - stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging; - stelt de proeftijd - nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden - op een periode van twee (2) jaar, ingaande vanaf de dag dat verweerder opnieuw staat ingeschreven op het tableau: - de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, - verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat - de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus en P. Rijnsburger, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 25 maart 2024