Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-03-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:79
Zaaknummer
23-696/AL/NN
Inhoudsindicatie
Klacht tussen advocaten. Verweerder heeft zonder dat klager dat wist delen van een telefoongesprek opgevangen dat tussen klager en mr. S is gevoerd. Dat gesprek vond toevallig plaats in de werkkamer van verweerder waar verweerder met mr. S in bespreking was over overname van de zaak tegen de client van klager. Verweerder heeft daarna als opvolgend advocaat aan klager een e-mail gestuurd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met die e-mail, door daarin te refereren aan het telefoongesprek tussen klager en mr. S dat hij onbedoeld heeft meegeluisterd, de onderliggende verhouding met klager op laakbare wijze verstoord en daarbij ook niet integer gehandeld. Verweerder had de keuze om niets te doen met de opgevangen informatie of had klager daarna kunnen bellen voor vertrouwelijk overleg. Voor dit verwijt wordt aan verweerder een berisping opgelegd omdat een kernwaarde is geschonden. De raad heeft daarbij ook rekening gehouden met de opstelling van verweerder richting klager en zijn houding tijdens de zitting van de raad.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 25 maart 2024 in de zaak 23-696/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 24 mei 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 23 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2023 KNN 079/ 2249214 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 februari 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 A Holding BV heeft met R BV een aannemingsovereenkomst gesloten. Over de uitvoering van de aannemingsovereenkomst zijn tussen deze partijen discussies ontstaan. 2.2 Klager treedt op voor A Holding BV. Mr. S, advocaat te W, trad op voor R BV. 2.3 Op 15 februari 2023 heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij partijen en hun advocaten aanwezig waren. 2.4 Op 16 maart 2023 heeft verweerder per e-mail aan klager bericht dat hij de behandeling van de zaak van R BV van mr. S had overgenomen. Diezelfde dag heeft klager telefonisch contact met mr. S opgenomen om dat te verifiëren. Mr. S heeft in dat telefoongesprek bevestigd dat verweerder de opvolgend advocaat van R BV was. Mr. S bevond zich tijdens dit telefoongesprek in de werkkamer van verweerder. Verweerder was aanwezig gedurende het telefoongesprek. Klager was daarvan niet op de hoogte. 2.5 Op 3 april 2023 heeft klager namens A Holding BV aan verweerder als opvolgend advocaat van R BV geschreven:
Cliënte zond betreffende nota's naar aanleiding van de op 15 februari jl. gemaakte afspraken. Cliënte houdt zich aan deze afspraken en zij zal - zo nodig in rechte - ook nakoming verlangen van de zijde van uw cliënten. Cliënte is thans nog in afwachting van het rapport van de bouwkundige, zodra dit rapport (eindelijk) gereed is zal ik u deze toezenden. Ook zal [X] BV dan uitgenodigd worden om een offerte uit te brengen voor de herstelwerkzaamheden en afbouw, een en ander conform de 15 februari jl. gemaakte afspraken.
Ook op 3 april 2023 heeft verweerder in een e-mail onder meer aan klager geschreven:
Er is wel een gesprek geweest op locatie maar dat was van vrijblijvende aard. Daarna stuurde u een concept van een vso maar daar kon mijn cliënte zich helemaal niet in vinden met name niet omdat er tussen partijen onenigheid was omtrent de gebreken op het werk. Daar zou nog een rapport over worden opgesteld. Als je het eens zou zijn dan hoef je geen rapport te maken. U wacht daar zelf ook op, zo schrijft u. Dan zal het toch zo moeten zijn dat dit rapport mag worden voorzien van een weerwoord. Het zal betekenen dat de deskundige van mijn cliënte toegelaten moet worden tot het werk om een eigen oordeel te vellen. Verder werd door uw cliënte gesteld dat er sprake was van schade waar mijn cliënte vraagtekens bij stelde. Ik lees dan dat er nog een onderbouwing zou komen van de schade. Echter als partijen het eens zouden zijn - zoals uw cliënte stelt - dan is het wachten daarop weer zinloos. Uit uw telefoongesprek met collega mr [S] dat ik kon meeluisteren, bleek mij nog veel minder dat partijen het eens zouden zijn geworden. Ik hoorde beide advocaten zeggen dat het zo jammer was dat partijen er niet uitgekomen waren. Als er wel sprake zou zijn geweest van een volmaakte overeenkomst dan had u dat wel bevestigd.(…)
Klager heeft deze e-mail aan zijn cliënte doorgestuurd. 2.6 In een e-mail van 4 april 2023 heeft klager aan verweerder en aan mr. S geschreven over hun vermeende klachtwaardig handelen doordat verweerder onbedoeld het telefoongesprek met mr. S had meegeluisterd. Hij heeft verweerder en mr. S verzocht om hun reactie. 2.7 Verweerder heeft hierop in zijn e-mail van 5 april 2023 onder meer als volgt gereageerd:
Mr [S] en ik waren op mijn kantoor in gesprek toen u onaangekondigd mr [S] opbelde. Mr [S] nam niet wetend wie belde de telefoon op en ik werd ongewild toehoorder van de inhoud van het gesprek. De telefoon stond niet op meeluisteren maar de inhoud van het gesprek kon ik niet ontlopen. Het was overigens niet zo dat u mr [S] gevraagd hebt of het wel schikte dat u belde, want dan had hij u kunnen aangeven dat hij in bespreking was. In de verste verten hebt u niet aangegeven dat het om een confraterneel gesprek ging. In zijn algemeenheid moet - zo lijkt me - de advocaat er zich van bewust zijn dat als hij onaangekondigd iemand belt, hij de mogelijkheid op de koop toe neemt dat een derde ongewild kennis neemt van de inhoud van het gesprek. Overigens wat u met mr [S] besprak was niet anders dan dat u aangaf dat u net van mij (per e-mail) het bericht had ontvangen dat mr [S] het dossier aan mij had overgedragen, hetgeen mr [S] bevestigde en dat de onderhandelingen verder met mij dienden plaats te vinden. "Het is niet anders", zo sprak mr [S]. Wat u niet in dat gesprek aangaf is dat u kenbaar maakte dat er al een overeenkomst was die diende te worden nagekomen. Anders gezegd, ongewild heb ik uit dat telefoongesprek waarmee u mr [S] overviel, begrepen wat u juist niet hebt gezegd. Dat laat natuurlijk onverlet dat u door middel van getuigen mag bewijzen dat het anders is, maar mr [S] zal zeker daar tegenover willen verklaren dat partijen druk in onderhandeling waren en er nog veel punten waren die nog niet waren beklonken. (…)
2.8 Mr. S heeft in zijn e-mail van 6 april 2023 op de e-mail van klager van 4 april 2023 onder meer als volgt gereageerd:
U belde onaangekondigd en ik heb u heel kort te woord gestaan.
Er was geen intentie om [verweerder] mee te laten luisteren. Ik kan ook niet achterhalen wat [verweerder] heeft meegekregen van het gesprek.
U belde terloops en ik vond het netjes om u even heel kort te woord te staan. U stond niet op de speaker. Ik heb [verweerder] evenmin in het gesprek betrokken. [Verweerder] heeft niet de opdracht van mij gekregen om (actief) mee te luisteren. Hij was toevallig in zijn riante werkkamer aanwezig en was bezig. [Verweerder] had ook niets met het gesprek van doen. Het gesprek ging wat mij betreft slechts over het feit dat wij - als goede collega's - afscheid van elkaar namen omdat [verweerder] de zaak overnam. C'est tout. Als dit niet geval zou zijn, had het voor u op de weg gelegen om dit aan te kondigen.
In mijn beleving luisterde hij niet actief mee: hij zat niet met gespitste oren aan mijn zijde om het gesprek te volgen. Ik heb ook niet aangekondigd aan [verweerder] dat u belde. Tijdens ons korte gesprek heb ik ook niet aan [verweerder] kenbaar gemaakt dat u degene was met wie ik sprak.
2.9 Op 27 juni 2023 heeft een bemiddelend gesprek plaatsgevonden op het bureau van de deken, waarbij ook mr. S aanwezig was. Naar aanleiding van dit gesprek heeft klager zijn klacht tegen mr. S ingetrokken en tegen verweerder gehandhaafd.
3 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij: a) geen passende maatregelen heeft genomen ter handhaving van de vertrouwelijkheid van het telefoongesprek dat klager op 16 maart 2023 met mr. S had; b) het telefoongesprek van 16 maart 2023 heeft meegeluisterd en daar niet open over is geweest richting klager; c) (sub i) in het schrijven van 3 april 2023 heeft vermeld dat hij het telefoongesprek van 16 maart 2023 tussen klager en mr. S had meegeluisterd en daaruit informatie heeft gebruikt en (ii) heeft gesteld uit dat gesprek bepaalde informatie te hebben kunnen destilleren, terwijl dit niet juist was; d) niet integer heeft gehandeld waardoor de onderlinge verhouding tussen hen als advocaten is verstoord; e) blijk heeft gegeven een vertekend beeld van de betamelijkheidsnormen te hebben, waarmee hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 1 lid 4.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. 4.2 Klager heeft een soortgelijke klacht over het meeluisteren tegen mr. S ingetrokken. Als mr. S geen blaam treft, geldt dat ook zeker voor verweerder die ongewild de inhoud van het telefoongesprek tussen klager en mr. S kon volgen. Pas na afsluiting van het gesprek, begreep hij dat het klager was die met mr. S had gebeld. 4.3 Verweerder is slachtoffer van de ontstane situatie en dat kan klager worden verweten. Klager heeft immers onaangekondigd mr. S gebeld, die op dat moment met verweerder in bespreking was. Klager heeft niet aan mr. S gevraagd of hij op een geschikt moment belde. Klager heeft ook niet meteen aan mr. S gezegd dat het een confraterneel gesprek betrof of mr. S gevraagd om dat gesprek vertrouwelijk te behandelen. Welke maatregelen verweerder had kunnen nemen om ongewenst meeluisteren te voorkomen, maakt klager ook niet duidelijk volgens verweerder. 4.4 Zoals volgt uit zijn e-mail van 5 april 2023 aan klager had hij al namens zijn cliënte inhoudelijk betwist dat op 15 februari 2023 een mondelinge overeenkomst tussen de partijen was gesloten tijdens die bespreking. Dat standpunt van zijn cliënte werd ondersteund door hetgeen verweerder uit het telefoongesprek had begrepen. 4.5 Klager heeft er zelf voor gekozen om de e-mail van 3 april 2023 volledig aan zijn cliënte door te sturen. Het is verweerder onduidelijk waarom hij dat heeft gedaan of moest doen. De inhoud daarvan brengt klager ook op geen enkele wijze in conflict met zijn cliënte. 4.6 Het verwijt omtrent het tekort aan zelfreflectie aan het adres van verweerder is volstrekt misplaatst. Het zou klager eerder sieren als hij daarbij oog houdt voor zijn eigen handelwijze in deze kwestie, aldus verweerder.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. 5.2 De gedragsregels, waaronder gedragsregel 24, beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets. 5.3 Een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur is gediend met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren (vgl. gedragsregel 24). 5.4 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.5 Vast staat dat klager op 16 maart 2023 onaangekondigd mr. S heeft gebeld die op dat moment met verweerder in overleg was op diens werkkamer. Naar het oordeel van de raad lag het niet op de weg van verweerder om passende maatregelen te treffen zodat hij het tussen klager en mr. S in zijn eigen werkkamer gevoerde telefoongesprek niet had kunnen horen, maar op de weg van klager. Voor zover klager toen een vertrouwelijk telefoongesprek met mr. S had willen voeren, had klager dat meteen bij aanvang van het gesprek met mr. S moeten bespreken en daarover afspraken moeten maken. Daar stond verweerder buiten. 5.6 Op grond hiervan is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder op dit punt geen sprake. De raad zal klachtonderdeel a) dan ook ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.7 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in zijn e-mail van 3 april 2023 aan klager duidelijkheid gegeven over het door hem opgevangen telefoongesprek op 16 maart 2023 tussen klager en mr. S. Dat is naar het oordeel van de raad ook snel genoeg geweest. 5.8 Nu in deze van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder geen sprake is, zal de raad klachtonderdeel b) ongegrond verklaren.
Klachtonderdelen c) en d)
5.9 Gelet op de samenhang van deze verwijten ziet de raad aanleiding om deze gelijktijdig te beoordelen. 5.10 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met zijn e-mail van 3 april 2023, door daarin te refereren aan het telefoongesprek tussen klager en mr. S dat hij onbedoeld heeft meegeluisterd, de onderliggende verhouding met klager op laakbare wijze verstoord en daarbij ook niet integer gehandeld. De raad overweegt daarover als volgt. 5.11 Verweerder had de keuze om niets te doen met de door hem opgevangen informatie uit het door hem toevallig meegeluisterde telefoongesprek tussen klager en mr. S. Ook had verweerder ervoor kunnen kiezen om kort daarna telefonisch contact met klager te zoeken. Juist omdat verweerder naar zijn zeggen na het gesprek begreep dat mr. S en klager hadden gesproken over de door verweerder over te nemen zaak, was dat een professioneel verstandige keuze geweest. In dat telefoongesprek met klager had verweerder dan kunnen toelichten dat hij toevallig toehoorder was geweest van het telefoongesprek tussen klager en mr. S en dat hij naar aanleiding daarvan een aantal vragen had over de stand van zaken in de door hem overgenomen zaak. Op die manier had verweerder aan klager dan de mogelijkheid geboden om in een vertrouwelijk gesprek tussen advocaten te reageren en mogelijke misverstanden bij verweerder weg te nemen. 5.12 Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerder een andere keuze heeft gemaakt, een keuze die naar het oordeel van de raad niet de juiste is geweest. Hij heeft in zijn e-mail van 3 april 2023 aan klager gerefereerd aan hetgeen hij meende te hebben opgevangen uit het telefoongesprek tussen klager en mr. S op 16 maart 2023 en heeft die informatie gebruikt ten gunste van het standpunt van zijn (nieuwe) cliënt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder door de gewraakte opmerking over de inhoud van het door hem opgevangen gesprek in zijn e-mail te benoemen geen rekening gehouden met de omstandigheid dat klager die correspondentie integraal aan zijn cliënte moest doorsturen, waardoor de relatie tussen klager en zijn cliënt mogelijk schade zou oplopen. Dat sprake was van vertrouwelijke correspondentie tussen advocaten, die in dat geval door klager niet aan zijn cliënte had mogen worden doorgestuurd, is de raad uit de stukken niet gebleken. Nu van een van een advocaat te verwachten welwillendheid richting een collega-advocaat geen sprake is geweest, zal de raad in klachtonderdeel c) sub (i) en d) in zoverre gegrond verklaren. 5.13 De juistheid van het verdere verwijt in klachtonderdeel c) sub (ii), dat klager ook wist dat hetgeen hij in zijn e-mail van 3 april 2023 stelde onjuist was, kan de raad tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Over het onderliggende juridische geschil zal niet de tuchtrechter maar de civiele rechter moeten oordelen, zodat de raad klachtonderdeel c) sub (ii) ongegrond zal verklaren. 5.14 Met het hiervoor beschreven optreden heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet door gedragsregel 24 te schenden. Daarnaast heeft verweerder daardoor ook in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit in de zin van artikel 10a lid 1 sub d Advocatenwet. Ook klachtonderdeel d) zal dan ook geheel gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel e)
5.15 Dit verwijt ziet op het optreden van verweerder tijdens het bemiddelingsgesprek dat bij de deken heeft plaatsgevonden tussen klager, verweerder en mr. S. Naar het oordeel van de raad valt verweerder geen apart tuchtrechtelijk verwijt te maken van zijn opstelling tijdens dat gesprek. Dat mr. S ervoor heeft gekozen om zijn welgemeende verontschuldigingen over het meegeluisterde telefoongesprek aan klager aan te bieden, waarna klager die klacht heeft ingetrokken, wil niet zeggen dat verweerder daartoe ook gehouden was. Dat verweerder volhardt in zijn opvatting dat hem geen blaam treft, heeft wel geleid tot de onderhavige klacht. Het ontbreken van zelfinzicht bij verweerder over het laakbare van zijn handelen heeft de raad wel meegewogen bij de bepaling van de hoogte van de aan verweerder op te leggen maatregel. 5.16 Nu verweerder in dezen geen tuchtrechtelijk verwijt treft, wordt klachtonderdeel e) ongegrond verklaard.
6 MAATREGEL 6.1 Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft door zijn handelen ook de kernwaarde integriteit geschonden. Het schenden van een kernwaarde impliceert handelen met een laakbaar karakter. Daarom is in beginsel de maatregel van berisping passend. 6.2 De raad constateert dat verweerder bij de deken en tijdens de zitting van de raad wisselende standpunten heeft ingenomen over het al dan niet kunnen horen van het tussen klager en mr. S gevoerde telefoongesprek. Wat daar ook van zij, verweerder heeft in zijn e-mail van 3 april 2023, ook nog daarna in zijn e-mail van 5 april 2023, zijn collega-advocaat niet op een welwillende manier behandeld met datgene wat hij dacht te hebben gehoord uit het telefoongesprek. Tijdens het bemiddelingsgesprek bij de deken, waarbij ook mr. S aanwezig was, heeft klager zijn klacht tegen mr. S ingetrokken na diens verontschuldigingen. Klager heeft de klacht tegen verweerder niet ingetrokken omdat verweerder geen verontschuldigingen heeft aangeboden. Tijdens de zitting bij de raad heeft verweerder ook geen inzicht getoond in het foutieve van zijn handelen maar eerder olie op het vuur gegooid door juist anderen verwijten te maken. 6.3 De raad is dan ook van oordeel dat het handelen van verweerder tuchtrechtelijk dusdanig verwijtbaar is dat de maatregel van berisping op zijn plaats is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klachtonderdelen c) sub (i) en d) gegrond; - verklaart de klachtonderdelen a), b), c) sub (ii) en e) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. G.N. Paanakker en P. Rijnsburger, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 25 maart 2024