Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-04-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:69

Zaaknummer

24-094/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de bijstand van de eigen advocaat in een familiezaak kennelijk ongegrond. Van onvoldoende betrokkenheid of activiteit van verweerster is niet gebleken. Verweerster mocht haar bijstand aan klaagster beëindigen. Klacht over kantoorklachtenregeling is onvoldoende onderbouwd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 april 2024 in de zaak 24-094/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 8 februari 2024 met kenmerk R 2024/13 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerster heeft klaagster bijgestaan in het kader van een boedelscheiding. Deze procedure is afgerond. Verweerster heeft klaagster vervolgens bijgestaan in een procedure omtrent gezag en het opstellen van een ouderschapsplan.  1.2    Op 5 maart 2022 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan de advocaat van de man in het kader van de onderhandelingen tussen partijen. Verweerster heeft een afschrift van haar e-mail aan klaagster gestuurd en daarbij onder meer geschreven: “Verder geeft u aan dat u onvoldoende zicht heeft op de werkwijze en dat er wellicht te weinig met elkaar gesproken wordt over de aanpak. Ik stel voor dat wij dat verbeteren door wat vaker telefonisch overleg met elkaar te hebben.” 1.3    Op 10 maart 2023 heeft verweerster een brief van de rechtbank van 8 maart 2023 aan klaagster doorgestuurd en daarbij vermeld dat de rechtbank een reactie vraagt op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK).  1.4    Klaagster heeft diezelfde dag op het bericht gereageerd. Verweerster heeft vervolgens een telefonische bespreking voorgesteld. 1.5    Op 16 maart 2023 heeft klaagster per e-mail de door verweerster in het gesprek gevraagde informatie toegestuurd.  1.6    Op 17 maart 2023 heeft verweerster in een brief aan de rechtbank een reactie gegeven op het rapport van de RvdK en een aanvullend verzoek gedaan om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van de minderjarige dochter van partijen bij het traject Stoere Schildpadden. Verweerster heeft klaagster een afschrift van de brief gestuurd. 1.7    Op 13 april 2023 heeft de rechtbank verweerster verzocht om verhinderdata in verband met het plannen van een zitting.  1.8    Op 30 mei 2023 heeft klaagster gevraagd of er al een zittingsdatum bekend is.  1.9    Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven: “Helaas is er nog geen datum voor een zitting bekend. De rechtbank heeft meneer toch nog in de gelegenheid gesteld een nieuwe advocaat te zoeken. Maar die termijn was tot 16 mei 2023. (…) Ik zal een bericht aan de rechtbank zenden om te informeren naar de stand van zaken.” 1.10    Op 31 mei 2023 heeft verweerster de rechtbank verzocht een zittingsdatum op zo kort mogelijk termijn te bepalen. 1.11    Op 16 juni 2023 heeft klaagster nogmaals gevraagd of er al een datum bekend is.  1.12    Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en laten weten dat er nog geen datum bekend is, dat haar verzoek wel ontvangen is en dat zij de volgende week opnieuw een verzoek zal sturen.  1.13    Op 20 juni 2023 heeft verweerster de rechtbank nogmaals verzocht een zittingsdatum op zo kort mogelijke termijn te bepalen.  1.14    Op 20 juni 2023 heeft klaagster in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven: “Een jurist vertelde mij dat in principe een zaak verhuisd wordt naar de regio waar het kind het hoofdverblijf heeft. Kunnen wij dit verzoek zelf doen en de boel verhuizen naar regio Amsterdam/Noord-Holland? Ik heb me laten vertellen dat de looptijd niet zo lang is als in Den Haag.” 1.15    Op 4 juli 2023 heeft de rechtbank een datavoorstel voor de te plannen zitting aan verweerster gestuurd. Alle voorgestelde data betroffen zittingen in oktober 2023. 1.16    Verweerster heeft op 5 juli 2023 gereageerd en onder meer geschreven: “Doorgaans verhuizen zaken bij de rechtbank niet mee met de hoofdverblijfplaats van een kind. (…) Het lijkt mij in dit stadium niet handig om bij de rechtbank te vragen om verwijzing naar een andere rechtbank omdat de zaak nu in de laatste fase zit. Na de zitting volgt er waarschijnlijk een eindbeslissing. Verwijzing lijdt dus in dit geval en in dit stadium van de zaak waarschijnlijk alleen tot vertraging.” 1.17    Op 11 september 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.  1.18    Op 6 oktober 2023 is het dossier (inclusief het aanvullende verzoek van 17 maart 2023) door een kantoorgenoot van verweerster overdragen aan klaagsters nieuwe advocaat, mr. E.  1.19    Op 13 oktober 2023 heeft mr. E in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven: “Voorts heb ik contact gehad met [verweerster], die mij liet weten dat zij geen verzoek om vervangende toestemming voor de start van een traject zoals Dappere Dino’s of een vergelijkbaar programma heeft ingediend bij de rechtbank. Volgens haar zou u hebben gezegd dat dat traject ook zonder de toestemming van [de man] kon worden gestart; daarom heeft zij nooit een verzoekschrift ingediend.” 1.20    Klaagster heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven dat zij van verweerster een dergelijk verzoek voor het programma Stoere Schildpadden wel had ontvangen. Mr E heeft klaagster diezelfde dag geantwoord dat dit aanvullende verzoek inderdaad in maart was ingediend. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.  a)    Verweerster heeft klaagsters zaken niet actief behandeld en is niet betrokken geweest. b)    Verweerster heeft zich teruggetrokken nadat klaagster haar ongenoegen uitsprak. c)    Verweerster heeft geen kantoorklachtenregeling c.q. kon die niet overleggen.  2.2    Klaagster heeft ter toelichting op de klacht gesteld dat zij in de boedelscheiding al heeft uitgesproken dat ze niet de indruk had dat verweerster zich voor haar belangen inzet en vooral bezig is de zaak zo snel mogelijk af te doen. Ook nu twijfelt klaagster, in het kader van het ouderschapsplan, aan verweersters betrokkenheid. Verweerster heeft geweigerd twee verzoeken in te dienen bij de rechtbank. Verweerster heeft geweigerd een verzoek tot vervangende toestemming voor een reis in te dienen en heeft later geweigerd het verzoek tot het verlengen van een paspoort in te dienen. Verweerster blijft klaagster sturen naar het beginnen van een nieuwe zaak waarvoor opnieuw toevoegingen aangevraagd moeten worden.  2.3    Klaagster stelt dat verweerster haar op een later moment toch weer wilde bijstaan als klaagster de klacht zou intrekken. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Zij stelt dat de eerdere zaak (de boedelscheiding) naar tevredenheid is afgerond en dat klaagster, ook na afloop van de zaak, niet heeft geklaagd en de declaratie heeft voldaan. De huidige zaak is schriftelijk uitgeprocedeerd en heeft door omstandigheden (onttrekken advocaat wederpartij en langdurig wachten op zittingsdatum) zeer lang geduurd. Klaagster heeft tussentijds een keer aan de bel getrokken, waarop verweerster een brief aan de rechtbank heeft gestuurd met het verzoek de zaak snel op zitting te plannen. Uiteindelijk is een datum voor de zitting bepaald. Op 3 augustus 2023 heeft verweerster de oproepingsbrief aan klaagster gezonden. Verweerster was verbaasd toen op 5 september 2023 het bericht van klaagster kwam met het verwijt dat verweerster niet actief met de zaak bezig was. Tevens vermeldde klaagster in dat bericht dat zij vervangende toestemming nodig had voor een nieuw paspoort en een reis naar Engeland. Verweerster heeft in een reactie aan klaagster uitgelegd dat zij nog in afwachting zijn van de zitting en dat het vragen van vervangende toestemming niet meer in de lopende procedure meegenomen kon worden. Op 6 september 2023 heeft klaagster vervolgens aan verweerster laten weten dat zij meermaals heeft moeten vragen naar de stand van zaken en kwam zij ook terug op de vraag of de zaak verwezen had moeten worden naar een andere rechtbank. Verweerster heeft op 11 september 2023 gemotiveerd gereageerd. 3.2    Ten aanzien van het verzoek voor vervangende toestemming voor een paspoort en een reis heeft verweerster opgemerkt dat klaagster het verzoek voor de vakantie wilde laten gaan, maar dat zij wel een verzoek voor vervangende toestemming wilde indienen. Verweerster heeft haar daarop uitgelegd dat dit in een nieuwe procedure zou moeten, aangezien een nieuw verzoek veel vertraging zou gaan opleveren. Verweerster heeft verder gesteld dat zij niet gehouden is een dergelijk verzoek in te dienen, omdat er feitelijk één procedure per toevoeging behandeld dient te worden.  3.3    Verweerster meent dat klaagster met haar e-mail van 5 september 2023 al heeft aangegeven dat zij geen vertrouwen meer in verweerster had. Toen klaagster nogmaals heel duidelijk aangaf geen vertrouwen te hebben, door aan te kondigen dat zij een klacht wilde indienen, kon verweerster niet anders dan zich aan de zaak onttrekken.  3.4     De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    De klacht ziet op de kwaliteit van dienstverlening van verweerster. De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Klachtonderdeel a) 4.2    Het verwijt is dat verweerster klaagsters zaken niet actief heeft behandeld en niet betrokken is geweest. Klaagster stelt dat zij in de boedelscheiding al die indruk had en dat zij dat ook heeft uitgesproken naar verweerster. Verweerster betwist dit en stelt dat de boedelscheiding naar tevredenheid is afgerond. Voor zover de klacht ook ziet op de boedelscheiding, geldt dat klaagster haar verwijt voor die procedure niet heeft onderbouwd met stukken. De voorzitter kan de juistheid van het verwijt dan ook niet vaststellen. 4.3    Ook in de procedure omtrent gezag en het opstellen van een ouderschapsplan is niet gebleken van onvoldoende activiteit of betrokkenheid van verweerster. Er is vertraging in de zaak ontstaan, maar dit is kennelijk het gevolg van het feit dat het lang heeft geduurd voordat er door de rechtbank een zittingsdatum gepland was. Klaagster heeft een aantal keer navraag gedaan bij verweerster naar de stand van zaken, waarop verweerster haar heeft geïnformeerd. Ook heeft verweerster de rechtbank tweemaal verzocht met voorrang een zittingsdatum te plannen. Dat de zitting lang op zich heeft laten wachten, is niet aan verweerster te wijten. Van verweerster kan niet verwacht worden dat zij klaagster steeds bericht op het moment dat de zaak stilligt in afwachting van de zittingsplanning. Verweersters advisering inzake het al dan niet verwijzen van de zaak naar een andere rechtbank is niet onjuist. Dat verweerster heeft geweigerd klaagsters verzoeken voor vervangende toestemming in te dienen in de lopende procedure is niet klachtwaardig. Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht dat deze aanvullende verzoeken het risico met zich brengen dat nog meer vertraging bestaat. In het geval klaagster het hier niet mee eens was, had zij een andere advocaat kunnen raadplegen, wat zij ook gedaan heeft. De voorzitter is van oordeel dat uit de verwijten en het klachtdossier niet blijkt dat verweerster onvoldoende actief of betrokken is geweest. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel b) 4.4    Het verwijt is dat verweerster zich heeft teruggetrokken nadat klaagster haar ongenoegen uitsprak. De voorzitter kan niet precies vaststellen wanneer verweerster zich heeft onttrokken, maar dit is kennelijk geweest in de periode tussen de indiening van de klacht (11 september 2023) en de overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat (op 6 oktober 2023). Verweerster heeft naar het oordeel van de voorzitter terecht opgemerkt dat de relatie tussen advocaat en cliënt gebaseerd is op vertrouwen. Klaagster heeft begin september 2023 per e-mail haar ongenoegen geuit en vervolgens op 11 september 2023 een klacht tegen verweerster ingediend. Dat verweerster vervolgens heeft geconcludeerd dat onvoldoende vertrouwen bestond tussen klaagster en verweerster, acht de voorzitter niet onbegrijpelijk. Verweerster mocht haar bijstand aan klaagster dan ook beëindigen. Zij heeft vervolgens voortvarend meegewerkt aan de overdracht van het dossier en daarbij ook het aanvullende verzoek van 17 maart 2023 overlegd. Dat er bij de opvolgend advocaat op enig moment onduidelijkheid heeft bestaan over het aanvullende verzoek, maakt niet dat verweerster een verwijt kan worden gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.  4.5    Voor zover klaagster nog stelt dat verweerster haar op een later moment toch weer wilde bijstaan als klaagster de klacht zou intrekken, geldt dat klaagster dit slechts terloops heeft opgemerkt en op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De voorzitter laat dit daarom verder buiten beschouwing. Klachtonderdeel c) 4.6    Dit verwijt ziet op (het ontbreken van) een kantoorklachtenregeling. Klaagster vindt het kennelijk niet wenselijk dat zij een klacht kan indienen bij de zus van verweerster. Dat maakt echter niet dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klaagster heeft het verwijt dat er geen kantoorklachtenregeling is c.q. dat die niet kon worden overgelegd op geen enkele wijze onderbouwd. De voorzitter kan dit dan ook niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.