Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-04-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:71
Zaaknummer
23-332/DH/DH
Zaaknummer
23-565/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 april 2024 in de zaken 23-332/DH/DH en 23-565/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 11 september 2023 op de klachten van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 4 april 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 17 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K072 2023 van de deken ontvangen. Dit betreft zaaknummer 23-332/DH/DH. 1.3 Op 19 juni 2023 heeft klager bij de deken een volgende klacht ingediend over verweerder. 1.4 Op 15 augustus 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K134 2023 van de deken ontvangen. Dit betreft zaaknummer 23-565/DH/DH. 1.5 Bij beslissing van 11 september 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de beide klachten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is diezelfde dag verzonden aan partijen. 1.6 Op 11 oktober 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. 1.7 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 26 februari 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. 1.8 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift en de daarbij behorende bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder van 6 juni 2023 en de van klager op 12 februari 2024 ontvangen stukken.
2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. Klager stelt dat verweerders opmerking in zijn e-mail van 19 januari 2017 klachtwaardig is. 2.2 Klager heeft met betrekking tot zaak 20-030/DH/DH onder meer aangevoerd dat zijn klacht in die zin onjuist is weergegeven dat de vervaltermijn van die klacht is begonnen op 19 januari 2017. Klager stelt dat zijn klacht in 2019 niet is behandeld en verzoekt dit alsnog te doen. 2.3 Klager heeft met betrekking tot zaak 23-565/DH/DH onder meer aangevoerd dat verweerder weet dat hij bij pleidooi in hoger beroep niet in overeenstemming met de werkelijkheid heeft gehandeld. 2.4 Tegen de vaststaande feiten en de materiële omschrijving van de klacht komt klager in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT 3.1 Voor de vaststaande feiten en de achtergronden van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen. Klager lijkt zijn verzet ook te richten tegen de in zaak 20-030/DH/DH genomen beslissing. In die zaak is op 30 november 2020 onherroepelijk beslist. Die zaak ligt dan ook niet meer ter beoordeling voor. 4.3 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de zaken die wel voorliggen de juiste maatstaf heeft toegepast en rekening heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. In zaak 20-030/DH/DH is verweerders e-mail uit 2017, waar klager zijn verwijten op baseert, meegewogen. De voorzitter heeft dan ook terecht geoordeeld dat klager daar niet nogmaals over kan klagen. De raad is ook met de voorzitter van oordeel dat klagers klachten terug te voeren zijn op hetzelfde feitencomplex als waarover in zaak 20-030/DH/DH is beslist. De voorzitter heeft de klacht dan ook terecht op grond van het ne bis in idem-beginsel kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. 4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. M.A.M. Wagemakers en F.G.L. van Ardenne, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 april 2024.