Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-03-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:44
Zaaknummer
23-563/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van deken. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 18 maart 2024
in de zaak 23-563/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 2 januari 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij het Hof van Discipline. Bij beslissing van 1 februari 2023 heeft het Hof van Discipline de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”) voor onderzoek en afhandeling van de klacht aangewezen.
1.2 Op 10 augustus 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-008 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 februari 2024. Verschenen zijn klager en verweerder.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de bijlagen 1 tot en met 10 en van de volgende nagekomen stukken:
De e-mail van klager van 25 augustus 2023. Bijlage 1 bij deze e-mail is toegevoegd aan het dossier. Bijlage 2 is niet toegevoegd aan het dossier, nu klager ter zitting het verzoek tot toevoeging van deze bijlage aan het dossier heeft ingetrokken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is met de eigenaars van een naastgelegen perceel (hierna: de wederpartij) in een geschil verwikkeld over (onder meer) de aansluiting en/of het gebruik van nutsvoorzieningen.
2.3 De wederpartij heeft klager op 24 juni 2022 in kort geding gedagvaard met het verzoek om klager te verbieden aanspraak te maken op uit hoofde van een eerder vonnis verbeurde dwangsommen. Mr. De G, advocaat, heeft de wederpartij in dit kort geding bijgestaan.
2.4 Op 7 juli 2022 om 7:05 uur heeft de heer T, een medewerker van een stroombedrijf, een e-mail naar de wederpartij gestuurd. De medewerker schrijft daarin onder meer:
“De aansluiting van uw buurman is niet bekend bij ons en wij hebben deze aansluiting ook niet gemaakt. Het feit dat uw buurman zoals u zegt eigenhandig een aftakking heeft gemaakt op de aansluitkabel is dan ook illegaal. Het feit dat er ook nog eens stroom wordt afgetapt zonder ervoor te betalen is dan ook de aanleiding geweest om dit verhaal door te zetten richting ons Fraude Team en zij zullen hier ook opvolging aan geven.”
2.5 Mr. De G heeft deze verklaring diezelfde dag om 8:21 uur als productie 22 bij de rechtbank ingediend.
2.6 Op 7 juli 2022 om 18:19 uur heeft een jurist van het stroombedrijf in een e-mail aan klagers advocaat laten weten dat de verklaring van de heer T wordt ingetrokken. Daarbij is onder meer vermeld:
“[De heer T] heeft de betreffende e-mail op basis van de op dat moment bij hem bekende feiten en omstandigheden opgesteld en verstuurd. Helaas bleken deze feiten en omstandigheden niet (allemaal) juist en/of zijn deze onvoldoende geverifieerd.”
2.7 In aanvulling daarop heeft dezelfde jurist bij e-mail van 8 juli 2022 om 9.09 uur aan klager en zijn advocaat onder meer geschreven:
“In mijn bericht heb ik aangegeven hoe [de heer T] tot de inhoud van de betreffende e-mail is gekomen. Dat was op basis van de op dat moment bij hem bekende feiten en omstandigheden. Die bleken niet (allemaal) waar en/of geverifieerd. Ik heb (…) de e-mail/verklaring, zonder voorbehoud, ingetrokken. Die e-mail/verklaring is dus van de baan en daaraan kunnen geen rechten meer worden ontleend.”
2.8 Op 8 juli 2022 om 9.24 uur heeft klagers advocaat een e-mail naar mr. De G gestuurd met daarbij een laatste productie. Deze productie betreft het bericht dat het stroombedrijf de verklaring van de heer T intrekt. Op 8 juli 2022 om 12.00 uur is de zaak mondeling behandeld.
2.9 Op 20 juli 2022 heeft klager bij verweerder, in zijn hoedanigheid van deken, een klacht over mr. De G ingediend.
2.10 Op 22 juli 2022 heeft de rechtbank vonnis gewezen. In het vonnis is onder meer opgenomen:
“1.2 (…) Verder wordt conform het verzoek van partijen productie 22 van [wederpartij] buiten beschouwing gelaten.”
2.11 Bij e-mail van 29 oktober 2022 heeft klager een verklaring van de bedrijfsjurist van het stroombedrijf aan verweerder toegestuurd. Bij e-mail van 3 november 2022 heeft verweerder klager bericht dat hij de bij klagers e-mail gevoegde verklaring niet zou betrekken bij het formuleren van de dekenvisie omdat de verklaring naar het oordeel van verweerder niets toevoegde aan het feitencomplex. Verweerder heeft vervolgens bij e-mail 13 december 2022 zijn dekenvisie aan klager en mr. De G toegestuurd. Verweerder heeft in de dekenvisie gemotiveerd uiteengezet dat en waarom naar zijn verwachting de klacht van klager tegen mr. De G door de tuchtrechter ongegrond zou worden verklaard.
2.12 Op 2 januari 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij het Hof van Discipline.
2.13 Klager heeft om doorzending van de klacht tegen mr. De G aan de raad van discipline in het ressort Den Haag verzocht. Bij onherroepelijke beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Den Haag van 5 april 2023 (kenmerk 23-050/DH/RO) is de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
1. De dekenvisie is civielrechtelijk georiënteerd en er is ten onrechte geen aandacht besteed aan het strafrecht;
2. Er is sprake van vooringenomenheid en bevangenheid ten gunste van mr. De G, hetgeen blijkt uit het gedeeltelijk weergeven van de feiten in de dekenvisie;
3. Verweerder heeft een nadere verklaring van de bedrijfsjurist van A van 26 oktober 2022 niet betrokken in zijn dekenvisie.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
54 BEOORDELING
5.1 Toetsingskader
De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
5.2 Beoordeling
De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat het standpunt van verweerder in diens hoedanigheid van deken over de klacht van klager op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen is. De klacht van klager tegen mr. De G had betrekking op het feit dat mr. De G in de civiele procedure tussen klager en zijn wederpartij een verklaring in het geding had gebracht. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder bij de beoordeling van die klacht de juiste maatstaf gehanteerd. Een klacht over het handelen van een advocaat wordt immers getoetst aan het tuchtrecht en niet aan het strafrecht. Het stond verweerder voorts vrij om de bij klagers e-mail van 29 oktober 2022 gevoegde verklaring buiten beschouwing te laten. Het valt namelijk binnen de beoordelingsvrijheid van de deken om te bepalen welke stukken relevant zijn voor de beoordeling van een klacht.
5.3 Klager is het niet eens met het standpunt van verweerder, maar die omstandigheid maakt vanzelfsprekend niet dat verweerder bij het onderzoek naar en de beoordeling van de klacht vooringenomen of bevangen was, noch dat hij bij het onderzoek naar en de beoordeling van de klacht tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Een dekenstandpunt is slechts een eigen visie op de klachtzaak van een deken, waaraan de tuchtrechter, die de klacht moet beoordelen, niet is gebonden.
5.4 De tuchtrechtelijke verwijten van klager tegen mr. De G zijn reeds ter beoordeling voorgelegd aan de raad van discipline in het ressort Den Haag. Indien en voor zover de weergave van de feiten in het dekenstandpunt in de visie van klager onvolledig was of onjuistheden bevatte, heeft hij dit in de procedure bij de raad van discipline in het ressort Den Haag aan de orde kunnen stellen. Het is niet aan de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch om daarover (nogmaals) een oordeel te geven.
5.5 De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad komt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en M.J. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 18 maart 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 18 maart 2024