Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-03-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:61
Zaaknummer
23-700/DH/DH/D
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. Schending van de geheimhoudingsplicht door uitlatingen aan de pers. Voorwaardelijke schorsing van 2 weken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 maart 2024 in de zaak 23-700/DH/DH/D naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 13 oktober 2023 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerder. 1.2 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 februari 2024. Daarbij waren de deken, bijgestaan door stafjurist mr. Wesselink-van Dijk, en verweerder aanwezig. 1.3 De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar en de vier daarbij behorende bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van verweerder van 30 oktober 2023.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Een medewerkster van een supermarkt is om het leven gebracht door een steekpartij. Verweerder staat de verdachte in die kwestie niet bij als advocaat. Wel heeft verweerder hem in andere zaken bijgestaan als advocaat. 2.3 Het misdrijf heeft veel aandacht van de media gehad. Zo heeft een nationaal dagblad een artikel gepubliceerd luidend ‘[…] L. pleegde eerder levensdelict: ‘zelfs zijn advocaat was bang voor hem’. In het artikel staat onder meer: “[…] Het Openbaar Ministerie probeerde tevergeefs L. te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum. Dat bevestigde zijn advocaat [verweerder] aan [het nationale dagblad]. Dinsdagavond werd bekend dat de verdachte van de steekpartij [L.]. is. […] Volgens [verweerder] is L. in het verleden in Nederland ook veroordeeld voor een levensdelict, waarvoor de man tien jaar cel kreeg. Begint dit jaar werd L. opgepakt voor de ernstige bedreiging van medewerkers van de gemeente […] L. had toen een advocaat die zo bang voor hem was, dat ze de zaak aan mij overdroeg” zegt [verweerder]. “Tijdens een pro forma zitting bedreigde hij de volledige rechtbank met de dood. Ik schrok daar wel van. Het Rotterdamse OM wilde mijn cliënt laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum (PBC), maar ik heb me daartegen verzet omdat hij werd verdacht van een relatief licht vergrijp. De rechters vonden dat ook. Zijn voorlopige hechtenis is toen opgeheven en hij kwam weer op vrije voeten” zegt [verweerder]. L. werd dit voorjaar opnieuw opgepakt, ditmaal voor diefstal. “In een supermarkt in [plaats] dronk hij een fles melk leeg, omdat hij dorst had. Omdat mijn cliënt niet betaalde, werd hij opgepakt. Hij is uiteindelijk vrijgesproken van de diefstal.” [Verweerder] heeft L. in de afgelopen 25 jaar regelmatig bijgestaan. “Het is een triest geval. De man heeft last van waanbeelden en kan zeer agressief zijn. […]” 2.4 Een radiostation heeft diezelfde dag een artikel ‘Ex tbs-er was net op vrije voeten toen hij [de supermarkt]medewerker doodstak’ gepubliceerd. Uit het artikel volgt onder meer: “[…] ‘Onberekenbaar en agressief’ Zijn voormalige advocaat zei tegen [het radiostation] dat L. ‘onberekenbaar en agressief’ is. Hij jaagde advocaten eerder al de stuipen op het lijf. Ook in de rechtszaal wist L. zich volgens zijn eerdere raadsman niet altijd te gedragen. ‘Ik kan mij nog herinneren dat hij zich zodanig uitliet in een rechtszaal dat een andere advocaat zelfs is weggegaan en de zaak heeft laten vallen.’ […]” 2.5 De waarnemend deken heeft verweerder naar aanleiding van deze artikelen uitgenodigd voor een gesprek op 23 juni 2023. Verweerder heeft voorafgaand aan het overleg een e-mail gestuurd naar de journalisten van het eerder genoemd nationaal dagblad waarin hij hen – onder meer – wijst op diverse feitelijke onjuistheden in hun artikel, op een onjuist aan verweerder toegeschreven citaat en feiten waarvan ten onrechte werd beweerd dat deze door verweerder bevestigd waren. 2.6 Uit het gespreksverslag van de waarnemend deken van 23 juni 2023 en het commentaar van verweerder hierover volgt – samengevat – onder meer: Verweerder werd laat in de avond (rond 23.30 à 23.45 uur) over de zaak gebeld door een journalist van het nationale dagblad. De journalist vroeg aan verweerder of hij L. bijstond. Verweerder heeft hierop verbaasd gereageerd en heeft ontkend zijn advocaat te zijn in die zaak. Verweerder heeft bevestigd wat hij kon bevestigen aan de journalist. Hij heeft het aangegeven als hij iets niet kon bevestigen, zeker niet zonder het dossier na te lezen. Ook is verweerder duidelijk geweest dat hij L. slechts als advocaat bijstond in één (andere) zaak. Verweerder deelde mee dat de journalisten al veel informatie hadden van het OM en meer wisten dan verweerder zelf. De journalisten hebben verweerder deels onjuist geciteerd en ten onrechte sommige bronnen aan hem toegeschreven. Vanwege dit laatste heeft verweerder het nationale dagblad dringend verzocht zijn naam niet meer (in)direct te noemen. Verweerder is ook benaderd door een tv-programma, waar hij op aanraden van de waarnemend deken niet op in is gegaan. Verweerder heeft vervolgens tegen alle media die hem hebben benaderd “nee” gezegd en niets meer verklaard. Verweerder erkent over zijn uitlatingen aan de pers: - dat hij, nadat de journalisten hem een foto van L. toezonden en verweerder vroegen of dit “de man was”, heeft geantwoord dat hij dat niet kon ontkennen. - ten aanzien van de kop: “Zelfs de advocaat was bang voor hem” dat het kan zijn dat verweerder heeft geantwoord dat ‘bang een conclusie is die je kan trekken’ maar het woord ‘bang’ is niet gebaseerd op stukken die verweerder heeft. Het kan zijn dat verweerder het gezegd heeft, maar het kan ook een gissing van hem zijn. Verweerder is er niet bij geweest. - dat hij (over het Pieter Baan Centrum) heeft gezegd dat het OM tevergeefs heeft geprobeerd L. te laten onderzoeken. - ten aanzien van het citaat “[L.] werd dit voorjaar opnieuw opgepakt, ditmaal voor diefstal. ‘In een supermarkt in [plaats] dronk hij een fles melk leeg, omdat hij dorst had. Omdat mijn cliënt niet betaalde, werd hij opgepakt. Hij is uiteindelijk vrijgesproken van diefstal’ dat hij dit inderdaad heeft gezegd. Verweerder heeft de aantekening gemaakt dat hij in die zaak niet de advocaat was, in die zin is “mijn cliënt”, verwarrend. - ten aanzien van het citaat: “[Verweerder] heeft L. in de afgelopen 25 jaar regelmatig bijgestaan. “Het is een triest geval. De man heeft last van waanbeelden en kan zeer agressief zijn.” dat hij dit heeft gezegd. - ten aanzien van het citaat: “Zijn voormalige advocaat zei tegen [het radiostation] “dat L. onberekenbaar en agressief is” dat het juist is dat verweerder dit heeft gezegd. - ten aanzien van het citaat ‘(..) Ook in de rechtszaal wist L. zich volgens zijn eerdere raadsman niet altijd te gedragen. “Ik kan mij nog herinneren dat hij zich zodanig uitliet in een rechtszaal dat een andere advocaat zelfs is weggegaan en de zaak heeft laten vallen” dat hij dit zo heeft gezegd, met de nuancering dat “Ik kan mij nog herinneren…” moet zijn “Mij is bekend” of iets dergelijks. Verweerder is er niet bij geweest. - dat hij gezegd heeft dat tijdens de zittingen en via Facebook was gebleken dat L. een sterke band had met zijn religie en dat hij vreesde dat hij in de lopende dramatische zaak wel eens gehandeld zou kunnen hebben uit het niets dus zonder enig motief ingegeven als het ware als een opdracht van zijn God. - dat het juist is dat hij mededelingen heeft gedaan zonder zijn (oud)cliënt daarin te kennen.
3 DEKENBEZWAAR 3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende: Verweerder heeft niet gehandeld zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt, door zijn geheimhoudingsplicht jegens L. te schenden. Verweerder handelde daarmee in strijd met artikel 11a van de Advocatenwet en gedragsregel 3 lid 1.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. 4.2 Verweerder stelt dat hij goed was en is doordrongen van de kernwaarde die hem tot geheimhouding verplichten. Volgens verweerder vallen zaken die op een openbare zitting zijn besproken en wat een cliënt zelf op Facebook heeft gezegd niet onder de geheimhoudingsplicht. Verweerder bevestigt dat het feitelijk klopt dat hij zijn uitlatingen heeft gedaan zonder dat hij dit met zijn cliënt heeft afgestemd of dat de cliënt daar toestemming voor heeft gegeven. Verweerder benadrukt in dat verband dat het onmogelijk was om zijn cliënt op dat moment te spreken. 4.3 Vanwege de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, is dit volgens verweerder echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Die omstandigheden bestonden eruit dat verweerder zeer laat op de avond gebeld werd door de verslaggeefster, die hem op indringende wijze vroeg of hij bepaalde informatie kon bevestigen voor een artikel dat in de ochtendkrant van de volgende dag gepubliceerd zou worden. Uit zijn lange ervaring weet verweerder dat journalisten sowieso een artikel schrijven. Het was volgens verweerder geboden en in het belang van zijn cliënt om de journalisten te woord te staan. Middels zijn reacties kon verweerder correcties en nuanceringen naar voren brengen, waarbij hij ook duidelijk heeft gemaakt dat hij L. in de betreffende zaak niet bij stond. 4.4 Verweerder wijst er ook op dat hij op dat moment de noodzaak voelde om te voorkomen dat er een bericht zou worden gepubliceerd dat de indruk zou kunnen wekken dat het door hem (verweerder) zou zijn gekomen dat in een eerdere zaak geen tbs-onderzoek had plaatsgevonden.
5 BEOORDELING Toetsingskader 5.1 Een advocaat is in beginsel verplicht tot geheimhouding van al hetgeen, waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis draagt (artikel 11a van Advocatenwet). 5.2 Gedragsregel 3 luidt: 1. De advocaat is op grond van de wet verplicht tot geheimhouding; zo dient de advocaat te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. 2. […] 3. In afwijking van het eerste lid staat het de advocaat vrij vertrouwelijk verkregen kennis naar buiten toe te gebruiken indien is voldaan aan elk van de volgende drie voorwaarden: - voor zover een juiste uitvoering van de hem opgedragen taak dit rechtvaardigt; - voor zover de cliënt daartegen desgevraagd geen bezwaar heeft; en - voor zover dit in overeenstemming is met de goede beroepsuitoefening. 4. […] 5. […] 6. Bij het verstrekken van informatie aan derden over een zaak die bij hem in behandeling is of was, neemt de advocaat, behalve de belangen van de cliënt, tevens gerechtvaardigde andere belangen in acht. De advocaat verstrekt geen informatie zonder instemming van de cliënt. 5.3 Vaste rechtspraak van het hof van discipline is dat de plicht tot geheimhouding tot de kernwaarden van de advocatuur behoort en dat doorbreking daarvan door de advocaat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde kan komen. Daarbij valt te denken aan een directe dreiging van ernstig, toekomstig gevaar voor de advocaat zelf of een betrokkene dat zonder het doorbreken van het beroepsgeheim niet kan worden afgewend. Het hof benadrukt dat een advocaat ingeval hij doorbreking van de geheimhoudingsplicht overweegt, daarover voorafgaand met de deken overleg dient te plegen en diens advies dient in te winnen (zie ook HvD 3 mei 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:22, en HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:81). 5.4 Bij het bekendmaken van vertrouwelijke informatie in de media is bijzondere zorgvuldigheid geboden. De advocaat draagt, als geheimhouder, de verantwoordelijkheid om te beoordelen of het in het belang van zijn cliënt is om, met toestemming van zijn cliënt, informatie via de media naar buiten te brengen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als dat van zwaarwegend belang is voor de zaak. de advocaat dient zijn cliënt te adviseren over dat belang en over de mogelijke gevolgen van publicatie, alvorens de cliënt (al dan niet) toestemming geeft. Hierbij geldt, dat de advocaat belangrijke informatie en beslissingen schriftelijk dient vast te leggen (vgl. Regel 3 van de Gedragsregels 2018). Beoordeling 5.5 De raad stelt vast dat verweerder informatie heeft gedeeld met de journalisten – ten behoeve van de publicatie daarvan in landelijke en regionale nieuwsbladen – terwijl die informatie viel onder zijn geheimhoudingsplicht had. Dat verweerder (delen van) deze informatie al op een openbare zitting heeft verteld en dat zijn oud-cliënt (delen van) die informatie op Facebook heeft geplaatst, en daarmee al openbaar is volgens verweerder, maakt niet dat verweerder die informatie vervolgens niet meer (verder) geheim hoeft te houden. Dat de journalisten al verdergaande informatie hadden verkregen via andere bronnen, doet er ook niet aan af dat verweerder een eigen geheimhoudingsplicht heeft waaraan hij zich dient te houden. Verweerder heeft dus in strijd gehandeld met de kernwaarde vertrouwelijkheid (artikel 10a lid 1 onder e van de Advocatenwet), artikel 11a lid 1 van de Advocatenwet en gedragsregel 3. 5.6 De raad begrijpt het standpunt van verweerder zo, dat de geheimhoudingsplicht volgens hem niet absoluut is, maar dat een advocaat daar onder omstandigheden van kan afwijken, bijvoorbeeld als dit in het belang is van zijn cliënt. Daarvan is bijvoorbeeld sprake, volgens verweerder, als het doorbreken van de geheimhoudingsplicht kan voorkomen dat de media onjuiste informatie gebruikt in publicaties over de cliënt. Om die reden acht verweerder zijn handelen wel in strijd met de geheimhoudingsplicht, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. 5.7 Zoals hiervoor uit het toetsingskader volgt, kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden afgeweken van de geheimhoudingsplicht. De omstandigheid dat een journalist een onwelgevallig artikel zal publiceren en dat de cliënt niet bereikbaar is voordat het nieuwsbericht wordt gepubliceerd, is daarvoor niet voldoende. De schending van de geheimhoudingsplicht is dus ook tuchtrechtelijk verwijtbaar. 5.8 Wat het handelen nog ernstiger maakt, is dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij zijn uitlatingen over zijn oud-cliënt heeft gedaan om bewust het beeld te creëren dat zijn oud-cliënt last had van waanideeën, zodat geen sprake kon zijn van voorbedachte rade. Verweerder heeft daarmee kennelijk gepoogd de strafzaak te beïnvloeden, terwijl hij nota bene de cliënt in die zaak niet bijstond en hij over zijn kennelijke poging ook niet met de cliënt heeft gesproken. Conclusie 5.9 Op grond van het voorgaande zal de raad het dekenbezwaar gegrond verklaren. 6 MAATREGEL 6.1 Het is de raad gebleken dat verweerder zich weliswaar bewust is geweest van zijn geheimhoudingsplicht, maar dat hij die plicht onvoldoende ruim en ook onjuist uitlegt. Verweerder meent zich niet aan de geheimhoudingsplicht te hoeven houden als dat volgens hemzelf – zonder dat hij zijn cliënt heeft geraadpleegd – in het belang is van de zaak. Verweerder miskent daarmee echter het vertrouwen dat cliënten – en de samenleving als geheel – moeten hebben dat wat zij aan hun advocaat toevertrouwen, vertrouwelijk blijft en zeker niet zonder hun toestemming in de kranten komt te staan. De raad acht de bewuste schending van de geheimhoudingsplicht ernstig. De raad zal daarom de maatregel van een schorsing van twee weken opleggen, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat verweerder al een lange tijd niet meer met het tuchtrecht in aanmerking is gekomen. 6.2 De raad ziet aanleiding om deze schorsing van twee weken geheel voorwaardelijk op te leggen. De raad gaat ervan uit dat verweerder met deze stok achter de deur zich strikt zal houden aan de geheimhoudingsplicht. Om die reden zal de raad als (enige) voorwaarde aan de voorwaardelijke schorsing verbinden dat verweerder zich binnen de proeftijd niet (opnieuw) schuldig maakt aan een schending van artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder e van de Advocatenwet (de kernwaarde vertrouwelijkheid), artikel 11a, eerste lid, van de Advocatenwet of gedragsregel 3.
7 KOSTENVEROORDELING 7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het dekenbezwaar gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op; - bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd; - stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet (opnieuw) schuldig maakt aan een schending van artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder e van de Advocatenwet, artikel 11a, eerste lid, van de Advocatenwet of gedragsregel 3. - stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt. - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.2;
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, B.F. van Noort, A.B. Baumgarten en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2024.