Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-03-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:43
Zaaknummer
24/053/DB/LI/D
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. Verweerder heeft zich, ondanks een eerdere tuchtrechtelijke veroordeling en langdurige schorsing wegens het handelen in strijd met aan een gedetineerde cliënt opgelegde beperkingen, opnieuw schuldig gemaakt aan handelen in strijd met aan een gedetineerde cliënt opgelegde beperkingen. Aldus heeft verweerder opnieuw in ernstige mate tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur in ernstige mate geschaad. Gelet op de ernst van het aan verweerder gemaakte tuchtrechtelijk verwijt en zijn antecedentenlijst ziet de raad het beeld van een advocaat die blijk geeft zich onvoldoende bewust te zijn van voor de advocatuur elementaire beginselen en regelgeving en zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die daarmee worden gediend. Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. Uit de houding van verweerder, ook in deze procedure, is op te maken dat hij de ernst van de situatie blijkbaar niet inziet. De ernst van de verweten gedraging, verweerders houding ter zitting, het recidiverende karakter van verweerders misdragingen en zijn tuchtrechtelijk verleden laten geen andere keus dan de maatregel van schrapping. De raad zal op grond van het bovenstaande aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau opleggen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 18 maart 2024
in de zaak 24-053/DB/LI/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 januari 2024 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een bezwaar ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 januari 2024 heeft de raad het dekenbezwaar met kenmerk DK24-001 van de deken ontvangen.
1.3 Bij brief aan de raad van 22 januari 2024 met kenmerk DK24-001, door de raad per e-mail ontvangen op 22 januari 2024, heeft de deken een verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet tegen verweerder bij de raad ingediend.
1.4 De griffier van de raad heeft de deken en verweerder bij brieven van respectievelijk 19 en 22 januari 2024 opgeroepen om ter zitting van de raad van 5 februari 2024 te verschijnen voor de behandeling van het dekenbezwaar en het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet.
1.5 Het dekenbezwaar en het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet zijn behandeld ter zitting van de raad van 5 februari 2024 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mr. P., advocaat/stafjurist bij het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, en verweerder.
1.6 De raad heeft bij beslissing van 12 februari 2024 (met kenmerk 24-059/DB/LI) het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet toegewezen.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde dekenbezwaar met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Bij beslissing van de raad van 8 april 2019 (kenmerk 18-919/DB/LI/D) is een tegen verweerder ingediend dekenbezwaar gegrond verklaard en is aan hem een schorsing voor de duur van zes weken opgelegd. De raad heeft geoordeeld:
“(…) 5.1 Verweerder heeft de feiten die ten grondslag liggen aan de tuchtrechtelijke verwijten van de deken uitdrukkelijk erkend. De raad oordeelt dat het dekenbezwaar in beide onderdelen gegrond is. Verweerder heeft in de eerste plaats in strijd met Gedragsregel 1 en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door gehoor te geven aan het verzoek van zijn in voorarrest en onder beperkingen geplaatste cliënt om gegevens door te geven aan derden en een derde te verzoeken een USB-stick weg te pakken. Naar eigen zeggen is verweerder naïef geweest, heeft hij niet gecontroleerd wat de aard van de gegevens en de inhoud van de informatie op de USB-stick was en wist hij niet dat met de gegevens toegang kon worden verkregen tot het dark web. Wat daar ook van zij, verweerder had zich, als ervaren advocaat in strafzaken, moeten realiseren dat hij, door in opdracht van zijn gedetineerde en onder beperkingen geplaatste cliënt, die werd verdacht van grootschalige handel in drugs, gegevens aan derden door te geven, zelf betrokken zou kunnen raken bij strafbaar handelen. Verweerder had medewerking moeten weigeren. Door wel zijn medewerking te verlenen aan mogelijk strafbaar handelen heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschaad.
5.2 Verweerder heeft voorts tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door aan derden mededelingen uit het strafrechtelijk onderzoek te doen met betrekking tot het verloop van dit onderzoek en meer bepaald de bewijspositie van het Openbaar Ministerie. Gelet op de opgelegde beperkingen mocht verweerder geen enkele mededeling uit het dossier doen. Verweerder heeft de opgelegde beperkingen geschonden en niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt.
5.3 De raad komt tot de slotsom dat het bezwaar van de deken in beide onderdelen gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft niet alleen het vertrouwen in zijn beroepsuitoefening, maar ook die in de advocatuur in het algemeen geschaad. De gegrond bevonden bezwaren van de deken raken de kernwaarden van de advocatuur, waaronder met name de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden, onder meer inhoudend dat de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep onafhankelijk en integer is en zich onthoudt zich van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt (artikel 10a lid 1 sub a en d Advocatenwet). De ernst van de onderhavige feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke schorsing van zes weken. (…)”
2.2 Verweerder heeft tegen voornoemde beslissing van de raad appel ingesteld. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing (met kenmerk 190111D) van 1 november 2019 de beslissing van de raad van 8 april 2019 gedeeltelijk, enkel voor wat betreft de maatregel, vernietigd en een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 24 weken, waarvan 12 weken voorwaardelijk, opgelegd. Het Hof van Discipline heeft onder meer geoordeeld:
“(…) 5.6 De gedragingen van verweerder zouden op zichzelf een schrapping van het tableau kunnen rechtvaardigen. Echter, gelet op het feit dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft, moet niet uitgesloten worden dat het hier om een weliswaar onvergeeflijke, maar eenmalige fout gaat. Daarom zal het hof niet tot schrapping van het tableau overgaan. Wel ziet het hof aanleiding de maatregel te verzwaren tot een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 24 weken waarvan 12 weken voorwaardelijk. Op deze wijze wordt uitdrukking gegeven aan de ernst van de gedraging en heeft de voorwaardelijk opgelegde schorsing de functie van stok achter de deur.”
2.3 Op 29 augustus 2023 is de heer Van T. in verzekering gesteld in verband met de verdenking van poging tot zware mishandeling (art. 45 jo. 302 Sr) en ontucht (art. 246 Sr). Aan de heer Van T. zijn beperkingen opgelegd, onder meer inhoudend dat hij geen bezoek mocht ontvangen, behoudens het bezoek van zijn advocaat, en dat hij geen contact, noch telefonisch, noch anderszins, mocht hebben met anderen, behoudens met zijn advocaat.
2.4 Op 29 augustus 2023 heeft verweerder een voorkeurspiketmelding ontvangen, waarna hij de heer Van T., hierna: “cliënt”, heeft bezocht in het cellencomplex van het politiebureau te H. Tussen verweerder en zijn cliënt heeft een gesprek plaatsgevonden in een advocatenkamer in het cellencomplex. De advocatenkamer is zodanig ingericht dat door de aanwezigheid van een glazen wand geen fysiek contact mogelijk is tussen raadsman en cliënt. De communicatie tussen raadsman en cliënt verloopt via een intercomsysteem.
2.5 Tijdens de bespreking in de advocatenkamer heeft verweerder met zijn mobiele telefoon contact gelegd met A, zijnde een dochter van de cliënt. Van het op de door de politie in beslaggenomen telefoon van A aangetroffen telefoongesprek is in het proces verbaal van bevindingen van 8 september 2023 het volgende transcript opgenomen:
Verdachte [cliënt van verweerder]
Ik mag drie dagen lang, 24 uur, met niemand praten, met niemand bellen, alleen met de advocaat. Ze beschuldigen me dat ik [D] mishandel, dat ik [D] zwaar mishandeld heb en dat ik [D] seksueel misbruikt heb. Wat vind jij ervan [A]?
[Verweerder]
Nee wacht even. Uh mevrouw u spreekt met (onverstaanbaar) [verweerder] de advocaat. Ik zit hier op het politiebureau in [H]. Uh ik verzoek u 1 ding: het nummer wat u net gebeld heeft omdat uit uw telefoon te verwijderen. Ja? Gewoon even verwijderen, (onverstaanbaar) telefoon in beslag gaan nemen. Hij mag namelijk met niemand contact hebben daarom.
Verdachte [cliënt van verweerder]
[A]?
[A]
Ja
Verdachte [cliënt van verweerder]
Heb je gehoord wat ik zei wat [D] gezegd heeft hier.
[A]
Ja
Verdachte [cliënt van verweerder]
(onverstaanbaar) dat ik haar seksueel misbruikt heb, wat totale onzin is, dat weet je zelf toch ook, of niet?
[A]
Ja?
[Verweerder]
Oke
Verdachte [cliënt van verweerder]
Zeg maar tegen mama ja?
[Verweerder]
Oke, bedankt hoi
[A]
Oke doei
[Verweerder]
En nogmaals, goed dit nummer verwijderen. Dankjewel he? Oke
2.6 Op 15 november 2023 heeft de deken van de plv. hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Limburg een melding ontvangen, inhoudend dat naar het oordeel van de plv. hoofdofficier van justitie verweerder aan zijn cliënt opgelegde beperkingen weloverwogen heeft genegeerd. Bij dit bericht was gevoegd een proces‑verbaal van bevindingen d.d. 13 september 2023.
2.7 Bij e-mail van 21 november 2023 heeft de deken de melding van de plv. hoofdofficier van justitie doorgestuurd aan verweerder en hem uitgenodigd voor een gesprek, dat op 7 december 2023 heeft plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft verweerder aan de deken medegedeeld:
- dat hij op 29 augustus 2023 vrij was en een voorkeurspiketmelding heeft ontvangen;
- dat hij constateerde dat zijn cliënt in paniek was omdat zijn dochter op de avond voor de aanhouding niet thuis was;
- dat zijn cliënt wilde weten of zijn dochter thuis was;
- dat hij zijn cliënt in de gelegenheid heeft gesteld om met zijn dochter te communiceren met gebruikmaking van verweerders telefoon;
- dat zijn cliënt na het telefoongesprek opgelucht was omdat bleek dat zijn dochter thuis was;
- dat zijn cliënt vervolgens rustig was en er een normaal gesprek mogelijk was.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:
de aan zijn cliënt opgelegde beperkingen heeft genegeerd en in strijd hiermee heeft gehandeld.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft ter zitting van de raad naar voren gebracht dat hij het verzoek en het bezwaar van de deken disproportioneel vindt. Verweerder heeft in dat verband gesteld dat hij voorafgaand aan het bezoek aan zijn cliënt in de politiecel geen kennis had genomen van het bevel tot inverzekeringstelling en daardoor niet op de hoogte was van de aard van de verdenking en het feit dat beperkingen waren opgelegd. Verweerder heeft gesteld dat hij zijn telefoon ter beschikking heeft gesteld aan zijn cliënt omdat zijn cliënt in paniek was en wilde weten of zijn dochter die nacht was thuisgekomen. Na het telefoongesprek dat de cliënt vervolgens met zijn dochter heeft gevoerd, was hij gekalmeerd en in staat om met verweerder een gesprek te voeren, aldus verweerder. Naar eigen zeggen is het verweerder eerst na afloop van het bezoek aan zijn cliënt duidelijk geworden dat aan zijn cliënt beperkingen waren opgelegd.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125).
5.2 De advocaat draagt in het belang van een goede rechtsbedeling zorg voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daarbij laat de advocaat zich leiden door de vijf kernwaarden die zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet : onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid. Integriteit is noodzakelijk om het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen en is inherent aan de uitoefening van een beroep waaraan in het kader van het algemeen belang rechten en verplichtingen zijn verbonden. Integer wil zeggen dat de advocaat boven de zaak staat, hij belangenverstrengeling tegen gaat en zich kan verantwoorden voor zijn keuzes, gegeven zijn rol binnen de rechtsorde. De onafhankelijkheid van de advocaat is belangrijk vanwege het waarborgen van een eerlijk proces en vanwege een efficiënte rechtsbedeling. Een advocaat vervult een bijzondere positie in de rechtsbedeling. Dat brengt voor een advocaat een zware verantwoordelijkheid mee om met zijn opdracht, privileges en bevoegdheden (waaronder toegang als raadsman tot een verdachte in voorarrest aan wie beperkingen zijn opgelegd) op zeer zorgvuldige wijze om te gaan.
5.3 Beoordeling
Verweerder heeft erkend dat hij de aan zijn cliënt opgelegde beperkingen heeft genegeerd en in strijd daarmee heeft gehandeld. Verweerder heeft naar voren gebracht dat zijn cliënt in paniek was en wilde weten waar zijn dochter verbleef. De gemoedstoestand van de cliënt, wat daar ook van zij, vormt echter geen rechtvaardiging voor schending van de beperkingen. Naar eigen zeggen heeft verweerder voorafgaand aan het bezoek aan zijn cliënt geen kennis genomen van het bevel tot inverzekeringstelling en het bevel beperkingen, waardoor hij, toen hij zijn telefoon ter beschikking stelde aan zijn cliënt, niet op de hoogte was van de aard van de verdenking en van het feit dat beperkingen waren opgelegd. Die weergave van de feiten komt de raad, mede gelet op het hierboven onder 2.5 weergegeven transcript van het telefoongesprek, onaannemelijk voor. Immers, in het telefoongesprek heeft verweerders cliënt de aard van de verdenking expliciet benoemd, hebben zowel verweerders cliënt als verweerder zelf gezegd dat verweerders cliënt geen contact met de buitenwereld mocht hebben en heeft verweerder de dochter tot tweemaal toe verzocht om het inkomend telefoonnummer van verweerder te wissen in haar telefoon. Die mededelingen duiden op wetenschap bij verweerder van de aard van de verdenking en het feit dat beperkingen waren opgelegd.
5.4 Naar het oordeel van de raad kan echter in het midden blijven of verweerder al dan niet op de hoogte was van de aard van de verdenking en het feit dat beperkingen waren opgelegd. Ook als verweerder ervoor heeft gekozen om zijn telefoon ter beschikking te stellen zonder eerst kennis te nemen van het bevel tot inverzekeringstelling en het bevel beperkingen, heeft hij in ernstige mate tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur in ernstige mate geschaad. Verweerder had zich, als ervaren advocaat in strafzaken, moeten realiseren dat hij, door zijn in verzekering gestelde cliënt met verweerders telefoon te laten bellen, mogelijk opgelegde beperkingen zou schenden. Daarbij komt dat aan verweerder reeds eerder een langdurige schorsing is opgelegd wegens onder meer het schenden van beperkingen. Waar het Hof van Discipline in die zaak nog oordeelde dat van oplegging van een schrapping werd afgezien omdat niet kon worden uitgesloten dat het daar ging om een weliswaar onvergeeflijke, maar eenmalige fout, had het op de weg van verweerder gelegen om in het vervolg bij het bezoeken van een onder beperkingen gestelde gedetineerde cliënt de grootst mogelijke behoedzaamheid te betrachten ten aanzien van de naleving van die beperkingen.
5.5 De raad is kortom van oordeel dat verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur in ernstige mate heeft geschaad en dat zijn handelen in strijd is met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden en met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.
5.6 Op grond van het voorgaande komt de raad tot het oordeel het bezwaar van de deken gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft zich, ondanks een eerdere tuchtrechtelijke veroordeling en langdurige schorsing wegens het handelen in strijd met aan een gedetineerde cliënt opgelegde beperkingen, opnieuw schuldig gemaakt aan handelen in strijd met aan een gedetineerde cliënt opgelegde beperkingen. Aldus heeft verweerder opnieuw in ernstige mate tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur in ernstige mate geschaad.
6.2 Gelet op de ernst van het aan verweerder gemaakte tuchtrechtelijk verwijt en zijn antecedentenlijst ziet de raad het beeld van een advocaat die blijk geeft zich onvoldoende bewust te zijn van voor de advocatuur elementaire beginselen en regelgeving en zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die daarmee worden gediend. Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. Uit de houding van verweerder, ook in deze procedure, is op te maken dat hij de ernst van de situatie blijkbaar niet inziet.
6.3 De ernst van de verweten gedraging, verweerders houding ter zitting, het recidiverende karakter van verweerders misdragingen en zijn tuchtrechtelijk verleden laten geen andere keus dan de maatregel van schrapping. De raad zal op grond van het bovenstaande aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau opleggen.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, die ingaat op de tweede werkdag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en M.J. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 18 maart 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 18 maart 2024