Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-03-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:68
Zaaknummer
24-002/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk (wegens gebrek aan belang) en deels kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 maart 2024 in de zaak 24-002/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van: klaagster vertegenwoordigster: [R. S] oververweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 4 januari 2024 met kenmerk K 23/96. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de vertegenwoordiger van klaagster van 5 februari 2024.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klaagster is een in Hongarije gevestigde vennootschap. Klaagster heeft op enig moment een jacht gekocht van Linssen Yachts B.V. 1.2 Over die koop heeft klaagster een procedure bij het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna: het NAI) gevoerd, omdat klaagster de koop van het jacht wilde ontbinden. Klaagster werd gedurende deze procedure onder andere bijgestaan door mr. [P], werkzaam als advocaat bij [K & K] B.V. (hierna: [K]) te [plaats]. De mondelinge behandeling van de zaak vond (online) plaats op 15 mei 2020. De koopovereenkomst is door de arbiters bij vonnis van 23 juni 2020 ontbonden. 1.3 De uitkomst van de procedure bij het NAI heeft voor klaagster niet het gewenste resultaat opgeleverd. Bij brief van 30 september 2020 heeft klaagster [K] aansprakelijk gesteld voor de door klaagster gestelde geleden schade als gevolg van de wijze waarop [K] (mr. [P]) de procedure zou hebben gevoerd. 1.4 Zurich Insurance plc (hierna: Zurich) is de rechtsbijstandsverzekeraar van [K]. Verweerder heeft rechtsbijstand verleend aan [K] en aan Zurich in de aansprakelijkheidsprocedure. 1.5 In een brief van 17 november 2020 aan (de gemachtigde van) klaagster heeft verweerder namens [K] de aansprakelijkheid afgewezen. Vervolgens is er tussen (de gemachtigden van) klaagster en verweerder mailcorrespondentie geweest. 1.6 Klaagster heeft op 16 november 2022 bij de deken in het arrondissement Rotterdam een tuchtklacht ingediend tegen mr. [P]. Verweerder heeft rechtsbijstand verleend aan mr. [P] in deze tuchtrechtelijke procedure. Op 15 mei 2023 is de klacht door de deken in het arrondissement Rotterdam voorgelegd aan de Raad van Discipline. In een voorzittersbeslissing van 12 juli 2023 heeft de Raad van Discipline Den Haag de klacht tegen mr. [P] deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. 1.7 Op 28 juni 2023 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) onjuiste informatie te verstrekken in de civiele procedure en in de tuchtprocedure; b) niet doelmatig te handelen; c) klaagster onnodig op hoge kosten te jagen; d) voor meerdere partijen in één zaak op te treden.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BOORDELING
Maatstaf
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klaagster klaagt over verschillende juridische stellingen die verweerder namens zijn cliënten in een aansprakelijkheidsprocedure en in een tuchtprocedure naar voren heeft gebracht. Het behoort echter niet tot de taak van de tuchtrechter om een oordeel te geven over een civielrechtelijk geschil of een eerdere klachtzaak. Dat is voorbehouden aan de (tucht)rechter in die procedures en klaagster is in de gelegenheid geweest om in die procedures haar standpunt over de door verweerder ingenomen stellingen te geven. De rol van de tuchtrechter beperkt zich in dit geval tot de vraag of verweerder met zijn handelwijze de hierboven onder 4.1 genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is de voorzitter niet gebleken. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van dit verwijt door verweerder kan niet worden vastgesteld dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd met de waarheid zijn, dan wel anderszins bij de behartiging van de belangen van zijn cliënten de belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad. Dat betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdelen b) en c)
4.3 Klaagster heeft aangevoerd dat verweerder vanwege het verstrekken van de onjuiste informatie (klachtonderdeel a)) niet doelmatig heeft gehandeld en klaagster op kosten heeft gejaagd. Klaagster heeft deze verwijten niet nader onderbouwd. Zoals hierboven al is geoordeeld, is van het verstrekken van onjuiste informatie niet gebleken, waardoor ook dit verweten verwijtbare handelen niet vast is komen te staan. Omdat hiervan - mede gelet op de onderbouwde betwisting daarvan door verweerder - ook overigens niet is gebleken, worden deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel d)
4.4 Verweerder verwijt verweerder dat hij zowel de verzekeringsmaatschappij van het advocatenkantoor van mr. [P] (in de civielrechtelijke procedure) als mr. [P] (in de tuchtprocedure) heeft bijgestaan. De voorzitter overweegt hierover als volgt. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen. De door klaagster gestelde normschending (kort gezegd: belangenverstrengeling) heeft alleen betrekking op een norm die de belangen van de cliënten van verweerder beoogt te beschermen. Dat (ook) klaagster door dit handelen waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belangen is of kan worden getroffen, is niet gebleken. Dit betekent dat dit klachtonderdeel geen verdere inhoudelijke bespreking behoeft. De voorzitter verklaart dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk.
BESLISSING De voorzitter verklaart: - klachtonderdelen a), b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- klachtonderdeel d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2024.
Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 12 maart 2024