Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-03-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:55
Zaaknummer
24-033/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. De cliënte van verweerder meent een vordering te hebben op klaagster. Verweerder mag dat standpunt namens zijn cliënte kenbaar maken aan klaagster. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 maart 2024 in de zaak 24-033/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster gemachtigde: [naam]
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 12 januari 2024 met kenmerk K162 2023, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 3 tot en met 7 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klaagster van 4 februari 2024.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klaagster is een administratiekantoor. De gemachtigde van klaagster heeft het kantoor overgenomen van de heer O. De gemachtigde van klaagster heeft daarna diverse geschillen met de heer O. gehad. Verweerder heeft een voormalige klant van klaagster bijgestaan. De heer O. heeft deze klant als boekhouder geholpen. 1.2 Op 26 juli 2023 heeft verweerder namens de klant medegedeeld dat zij een vordering van € 77.574,48 op klaagster heeft, vanwege toerekenbare tekortkomingen in het verzorgen van de administratie. Verweerder heeft klaagster gevraagd of zij zich nog steeds op het standpunt stelt dat er geen toerekenbare tekortkomingen zijn en of zij bereid is mee te werken aan de benoeming van een onafhankelijke deskundige om te laten oordelen of de tekortkomingen toerekenbaar zijn aan klaagster. 1.3 Op 3 augustus 2023 schreef de gemachtigde van klaagster aan verweerder: “Ik schrijf u naar aanleiding van uw brief waarin, voor uw cliënte, u de tactiek bezigt om een zo hoog mogelijke tegenvordering in te stellen om de openstaande facturen van ons kantoor niet te betalen. (zie verder hieronder) Ik moet zeggen dat ik uiterst verontrust ben door deze aanpak en de manier waarop u zich hier volledig in lijkt te kunnen vinden. Het is voor ons kantoor van essentieel belang om openstaande facturen op tijd te ontvangen om onze bedrijfsactiviteiten soepel te laten verlopen. Het is dan ook zeer teleurstellen om te vernemen dat u zich blijkbaar bezighoudt met een praktijk die erop gericht lijkt te zijn om de betalingen te ontwijken voor uw cliënte en mensen bang te maken door een zo hoog mogelijke tegenvordering op tafel te leggen. Daarnaast ben ik van mening dat een dergelijke strategie niet alleen moreel verwerpelijk is, maar ook in strijd met zijn met de wettelijke en ethische normen die van advocaten worden verwacht. Het wordt dan ook als onaanvaardbaar beschouwd dat u zich bezighoudt met zogenaamd “cowboy gedrag”, waarbij u zich niet aan de reguliere en ethische gedragscodes lijk te houden. Ik wil u erop wijzen dat ik deze kwestie heb voorgelegd aan de Deken van de Orde van Advocaten, zodat zij op de hoogte zijn van de situatie en gepaste stappen kunnen ondernemen. Het is van cruciaal belang dat dit soort praktijken worden onderzocht en indien nodig worden aangepakt, om de integriteit van het juridische beroep te waarborgen. Ik dring er bij u op aan om uw gedrag te heroverwegen en uw verantwoordelijkheid als advocaat serieus te nemen. Uiteraard gaan we geen enkele cent betalen en wachten op uw dagvaarding. […]” 1.4 Op 4 augustus 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 1.5 Op 9 augustus 2023 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat zij zich in de verwijten volstrekt niet herkent en kondigt zij aan de procedure aan te vangen.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij zich voor het karretje van zijn cliënte heeft laten spannen door een tegenvordering te verhogen.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 De klacht gaat over verweerder als advocaat van de wederpartij. Bij de beoordeling van de handelwijze van verweerder geldt als uitgangspunt dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt passend voorkomt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als omschreven in artikel 10a Advocatenwet, is niet absoluut maar kan onder meer worden beperkt doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren als er aanleiding is tot gerede twijfel over de juistheid daarvan. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Beoordeling 4.2 De voorzitter acht de klacht kennelijk ongegrond. De cliënte van verweerder meent een vordering te hebben op klaagster. Verweerder heeft dat standpunt kenbaar gemaakt aan klaagster. Dat mag verweerder als advocaat doen, hij behartigt immers in de eerste plaats het belang van zijn cliënt. Van ‘cowboy gedrag’ is niets gebleken. Klaagster heeft dat in het geheel niet onderbouwd. Als klaagster het niet eens is met de hoogte van die gestelde vordering of bezwaren heeft tegen de wijze waarop de heer O. de in het kantoor van klaagster de praktijk heeft uitgeoefend, dan kan hij dat aan verweerder en eventueel in een civiele procedure kenbaar maken. Dit rechtvaardigt echter geen tuchtklacht, zeker niet nu verweerder slechts de benoeming van een onafhankelijke deskundige heeft voorgesteld. 4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.