Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-03-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:42

Zaaknummer

24-086/DB/LI

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld bij het incasseren van zijn vordering op klagers. Klacht over de dienstverlening is te laat. Kennelijk ongegrond/Niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 12 maart 2024

in de zaak 24-086/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

en

klaagster

gemachtigde: [klager]

over:

 

verweerder

gemachtigde: mr. L.J.L.M. Dacier  

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 2 februari 2024 met kenmerk K23-085, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Verweerder heeft klagers bijgestaan in een procedure tegen de gemeente [plaats]. Op 11 oktober 2016 is een overeenkomst gesloten tussen klagers en verweerder, onder meer inhoudende dat klagers een bedrag van € 28.000,- betalen indien het hoger beroep wordt verloren en binnen één maand nadat door het gerechtshof een eindarrest heeft gewezen.

1.2 Op 14 mei 2019 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch arrest gewezen in de procedure tegen de gemeente. Het hoger beroep is verloren. Verweerder heeft klagers hierin bijgestaan.

1.3 Op 26 juni 2019 hebben klagers verweerder laten weten niet te kunnen betalen, omdat zij al een lange tijd verwikkeld zijn in een juridisch conflict met B., die de inkomstenbronnen van klagers heeft beslagen. Verweerder heeft daarop aangegeven de factuur wel te versturen, ook al dient hij de btw voor te schieten. Klagers hebben op 9 juli 2019 laten weten pas te kunnen betalen als een andere procedure tegen B. is afgerond.

1.4 De procedure tegen de gemeente is bij arrest van de Hoge Raad van 5 maart 2021 geëindigd in een voor klagers nadelige uitkomst. Klagers zijn hierin niet door verweerder bijgestaan.

1.5 Op 15 juli 2022 is het juridisch conflict met B. definitief beslecht.

1.6 Op 19 juli 2022 heeft verweerder verzocht om betaling van het resterende bedrag van € 28.000,- inclusief btw.

1.7 Op 22 juli 2022 heeft verweerder aan klagers medegedeeld dat zijn kantoor niet langer wacht op betaling van de factuur en de rekening betaald wil hebben. Met het verhaal dat klagers niet kunnen betalen, wordt geen genoegen meer genomen.

1.8 Op 8 november 2022 schreef verweerder aan klagers:

“Ik heb deze kwestie lang en breed door mijn hoofd laten gaan. De nota wordt verzonden en moet betaald worden. Ik heb de hele procedure jegens de gemeente [plaats] voor een zeer scherp tarief gedaan. Er moet nu nog euro 28.000,- betaald worden. De tijd verstrijkt en er verandert niets. Het geduld is op.

Ik heb, behalve de externe kosten, welhaast niets betaald gekregen voor al dat werk. Als ik om betaling vraag, torpedeer je me met stukken en redenen dat je niet kunt betalen, dat je van een AOW leeft etc.. Echter, ik weet dat er andere schuldeisers / derden zijn, die hun geld krijgen en dat er betalingen zijn gedaan.

Ik ben eruit, je hebt simpelweg niet de intentie te betalen. De wijze waarop je me nu weer stukken stuurt en hoe je reageert. Ik word op afstand gehouden en je kiest ervoor mij niet te betalen. Ik heb lang genoeg gewacht. Het feit dat je aangaf dat ik maar faillissement moest aanvragen, heeft me heel erg aan het denken gezet en stoort me heel erg. Ik laat onze financiële afdeling de nota verzenden en ga direct incassomaatregelen entameren. Verdere communicatie in der minne hoeft niet: ik kan je enkel adviseren direct te betalen, dan voorkom je extra kosten. Als je belt, neem ik niet op. Verder mailen heeft geen zin.”

1.9 Op 17 november 2022 heeft verweerder een factuur van € 28.000,- inclusief btw verstuurd en verzocht binnen veertien dagen te betalen. Diezelfde dag schreef verweerder aan klagers:

“Ik heb nagedacht over de vraag of al dan niet een recht van hypotheek kan en zal worden geaccepteerd. Dat gaan we niet doen. We wachten nu al jaren op betaling. Ik heb informatie dat er inmiddels al een keer een behoorlijk geldbedrag is vrijgekomen, dat niet gebruikt is om ons te betalen. De nota tref je bijgevoegd aan. […] Ik moge je verzoeken de factuur binnen de daarvoor aangegeven termijn van veertien dagen te betalen. Zo niet, zal het gebruikelijke incassotraject worden opgestart. Omdat je hebt aangegeven niet te kunnen betalen, is de vordering reeds nu opeisbaar en ben je in verzuim. Ik zeg zowel [klaagster] als jou middels deze de buitengerechtelijke incassokosten aan, groot euro 1.055,-, conform de staffel BGK. Voorts zeg ik de wettelijke handelsrente aan middels deze aan. Ten slotte, ik behoud mij alsdan het recht voor om een procedure op te starten, waarbij ik ook denk aan het aanvragen van het faillissement.”

1.10 Op 17 november 2022 heeft de deken aan verweerster medegedeeld dat er volgens hem voldoende aanwijzingen zijn dat het voornemen om conservatoire maatregelen te nemen dan wel het faillissement aan te vragen niet lichtvaardig tot stand is gekomen. Hiermee heeft het in gedragsregel 17 lid 6 bedoelde overleg volgens de deken plaatsgevonden.

1.11 Op 24 november 2022 hebben klagers de deken verzocht om bemiddeling. Daarop heeft verweerder op 30 november 2022 medegedeeld dat – samengevat – klagers de rekening dienen te betalen en dat anders de gebruikelijke incassoprocedure wordt doorlopen, waarbij rekening dient te worden gehouden met een faillissementsaanvraag.

1.12 Op 6 december 2022 heeft verweerders kantoorgenoot een laatste gelegenheid geboden aan klagers om het bedrag, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten, te voldoen.

1.13 Op 12 januari 2023 heeft verweerders kantoorgenoot aan klagers medegedeeld dat de factuur niet is betaald en dat ook aanspraak wordt gemaakt op de wettelijke handelsrente. Het bedrag is daarmee opgelopen tot € 37.804,59. De kantoorgenoot heeft voorgesteld dat klagers € 35.000,- betalen en de zaak daarmee wordt geëindigd. In het andere geval is aangekondigd het faillissement aan te vragen, onder verwijzing naar een bijgevoegd faillissementsrequest.

1.14 Op 13 januari 2023 heeft verweerder aan klagers opnieuw medegedeeld dat niet langer kan worden gewacht met het betalen van de rekening. Uitstel is niet meer mogelijk, maar wel is het kantoor bereid om een betalingsregeling af te spreken.

1.15 Op 16 januari 2023 hebben klagers en de kantoorgenoot van verweerder elkaar telefonisch gesproken. Op 17 januari 2023 heeft de kantoorgenoot de inhoud van het gesprek per e-mail aan klagers bevestigd, inhoudende dat als uiterlijk 27 januari 2023 een bedrag van minimaal € 5.000,- wordt voldaan het faillissementsverzoek wordt aangehouden voor de duur van één maand.

1.16 Op 2 februari 2023 schreef verweerder aan klagers dat de € 5.000,- is ontvangen. Op een betalingsvoorstel van klagers om € 100,- per maand af te lossen, reageert verweerder dat dit onvoldoende is om de vordering in te lopen. Verweerder heeft daarom het voorstel gedaan dat de komende zes maanden € 2.000,- per maand wordt betaald. Indien daarmee akkoord wordt gegaan, is verweerder bereid om de rente en incassokosten te beperken, zodat de vordering in totaal € 30.000,- zal bedragen.

1.17 Op 8 februari 2023 hebben klagers het voorstel van verweerder – met zoveel woorden – afgewezen en verzocht om uitstel.

1.18 Op 10 februari 2023 heeft verweerder aan klagers medegedeeld dat hij binnen zeven dagen wil vernemen of klagers akkoord zijn met de voorgestelde betalingsregeling en zo niet, dat de incassoprocedure weer wordt hervat.

1.19 Op 16 februari 2023 hebben klagers gereageerd, waarbij zij nogmaals hun situatie toelichten.

1.20 Op 24 februari 2023 heeft verweerder klagers nog eenmaal de kans gegeven om akkoord te gaan met het voorstel en uiterlijk 1 maart 2023 een betaling te hebben verricht. Klagers hebben diezelfde dag gereageerd waarin zij onder meer aangeven niet te kunnen betalen.

1.21 Op 2 maart 2023 heeft verweerder klagers nog eenmaal de kans gegeven om binnen zeven dagen te zorgen dat het bedrag van € 25.000,- betaalbaar wordt gesteld en dat bij gebreke daarvan een faillissementsverzoek wordt ingediend.

1.22 Op 7 maart 2023 hebben klagers gereageerd, waarin zij onder meer aangeven dat zij denken het bedrag binnen 3 à 4 maanden volledig te kunnen betalen. Ondertussen bieden klagers opnieuw aan € 100,- per maand te betalen.

1.23 Op 13 maart 2023 hebben klagers € 100,- overgemaakt.

1.24 Op 16 maart 2023 heeft verweerder medegedeeld over te gaan tot het indienen van een faillissementsverzoek en dat er een steunvordering is.

1.25 Op 16 en 17 maart 2023 hebben klagers in diverse e-mails bezwaar gemaakt tegen het indienen van een faillissementsverzoek.

1.26 Op 17 maart 2023 heeft verweerder aangegeven bereid te blijven om een betalingsregeling te treffen en dat hij al heeft aangegeven wat de inhoud daarvan moet zijn.

1.27 Op 18 en 20 maart 2023 hebben klagers diverse e-mails aan verweerder gestuurd. Op 20 maart 2023 heeft verweerder aangegeven het faillissementsverzoek wel in te gaan dienen en dat hij het antwoord op zijn eerdere voorstel afwacht.

1.28 Op 10 mei 2023 heeft verweerder aan klagers medegedeeld dat het aanbod van € 100,- per maand niet akkoord is en dat nog een eenmalige kans wordt geboden om akkoord te gaan met het betalingsvoorstel. Indien niet akkoord wordt gegaan, geeft verweerder aan het faillissementsrequest in te gaan dienen.

1.29 Op 12 mei 2023 hebben klagers aan verweerder laten weten iemand bereid te hebben gevonden die vanaf 1 juli 2023 iedere maand € 2.000,- kan betalen aan verweerder. Diezelfde dag reageerde verweerder dat € 2.000,- akkoord is, mits dat ook voor mei en juni 2023 wordt betaald. Verweerder is bereid de kosten te fixeren op € 30.000,- Klagers hebben daarop laten weten aangifte bij de politie te gaan doen, omdat zij zich niet onder druk laten zetten. Verweerder heeft daarop aangegeven de incasso door te zetten.

1.30 Op 10 juli 2023 heeft verweerder aan klagers medegedeeld klagers de tijd te gunnen en af te zien van een faillissementsaanvraag, mits de € 30.000,- wordt betaald. In dat geval wordt uitstel van betaling tot 1 oktober 2023 verleend, anders zal het faillissementsverzoek worden ingediend.

1.31 Op 14 juli 2023 hebben klagers € 22.300,- betaald aan verweerder.

1.32 Op 13 september 2023 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

Verweerder heeft niet gehandeld zoals dat een advocaat betaamt bij de incasso van zijn vorderingen op klagers; Verweerder was onvoldoende bekwaam in de procedure tegen de gemeente.

2.2 Ter onderbouwing van klachtonderdeel a) stellen klagers dat verweerder:

Constant dreigde met faillissementsaanvragen om maar betaald te krijgen; Niet openstond om klagers te woord te staan voor een inhoudelijke discussie; De aangeboden hypotheekstelling heeft geweigerd; De betalingen die klagers hebben gedaan niet voldoende vond; Constant de druk bleef opvoeren; Met argumenten kwam dat klagers niet wilden betalen en heeft suggesties gedaan die niet op de waarheid berustten; Nergens voor openstond en daarmee onrechtmatig, oneigenlijk en disproportioneel heeft gehandeld.

2.3 Ter onderbouwing van klachtonderdeel b) stellen klagers dat verweerder er in de procedure “niets van bakte” en dat hij sprak met een Limburgs accent dat niet om aan te horen was

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

Klachtonderdeel a) – Incasseren van de vordering

4.1 De voorzitter stelt voorop dat het in deze klachtzaak feitelijk gaat om een civiel geschil tussen klagers en verweerder betreffende de betaling van een factuur van verweerder. De tuchtrechter treedt daar in beginsel niet in. Dat wordt pas anders als verweerder bij het incasseren van zijn declaratie op disproportionele wijze gebruik zou hebben gemaakt van de middelen die hem ter incasso van zijn vordering ten dienste staan. Naar het oordeel van de voorzitter is daarvan geen sprake geweest.

4.2 Uit de overeenkomst volgt dat klagers een bedrag van € 28.000,- verschuldigd zijn, één maand nadat het gerechtshof eindarrest heeft gewezen. Het eindarrest is op 14 mei 2019 gewezen. Pas ruim 3 jaar later is verweerder overgegaan tot het daadwerkelijk incasseren van de vordering. Uit het verloop van de incassoprocedure, zoals volgt uit de hiervoor weergegeven feiten, volgt een beeld dat verweerder klagers vele kansen heeft gegeven om over te gaan tot betalen of het afspreken van een (redelijke) betalingsregeling. De omstandigheid dat klagers stelden de rekening niet te kunnen betalen, doet er niet aan af dat verweerder gerechtigd was om zijn vordering te incasseren en eventueel een faillissementsverzoek in te dienen. In dat verband acht de voorzitter van belang dat verweerder goede gronden had om aan te nemen dat andere belangenbehartigers van klagers wel betaald kregen. Verder is van belang dat verweerder voorafgaand aan het overgaan tot incassomaatregelen overleg heeft gevoerd met de deken, die ook van mening was dat verweerder niet lichtvaardig is overgegaan tot het willen nemen van die maatregelen. Uiteindelijk heeft verweerder klagers gedurende een jaar diverse laatste kansen geboden. Het faillissement is uiteindelijk ook niet aangevraagd. Verweerder hoefde verder geen genoegen nemen met een betaling van € 100,- per maand op de vordering en was ook niet gehouden om akkoord te gaan met een hypotheekstelling. De voorzitter ziet gelet op het verloop geen enige aanwijzing waarom verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld bij het incasseren van de vordering. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b) – Kwaliteit van de dienstverlening en Limburgs accent

4.3 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Klagers hebben op 13 september 2023 een klacht ingediend over de kwaliteit van de geleverde dienstverlening. De voorzitter stelt vast dat verweerders dienstverlening in ieder geval op 14 mei 2019 is geëindigd en vanaf dat moment drie jaar de tijd hadden om daarover te klagen. Klagers zijn met hun klacht dus te laat. Niet gebleken is dat de niet-ontvankelijkheid achterwege dient te blijven op grond van het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet. Dat klagers ten tijde van de bijstand in het hoger beroep niet durfden te klagen uit vrees dat verweerde zaak dan had neergelegd, doet er niet aan af dat zij na 14 mei 2019 wel binnen drie jaar een klacht hadden kunnen indienen. Klachtonderdeel b) is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren. Klachtonderdeel b) is niet-ontvankelijk, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond; klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2024.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 12 maart 2024