Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-03-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:50

Zaaknummer

23-458/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 maart 2024 in de zaak 23-458/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 30 augustus 2023 op de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 14 april 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 6 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/48 van de deken ontvangen.  1.3    Bij beslissing van 30 augustus 2023 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 46g, eerste lid 1 onder a van de Advocatenwet. De voorzitter heeft de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is diezelfde dag verzonden aan partijen. 1.4    Op 28 september 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. 1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 29 januari 2024. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder is – met bericht van afwezigheid – niet verschenen. 1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. 

2    VERZET 2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. Klager heeft onder meer het volgende aangevoerd. 2.2    De klachtonderdelen die zien op de schending van de privacy van klager, het beïnvloeden van getuigen en het uitwisselen van privacygevoelige informatie met de Belastingdienst hebben pas in 2022 een rechtsvormend karakter gekregen, zodat deze klachtonderdelen ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Deze schending is eerst voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), die klager erop heeft gewezen dat de klacht bij de AP eerst inhoudelijk kan worden behandeld nadat deze is voorgelegd aan de deken.  2.3    Klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte gegevens heeft doorgegeven aan de Belastingdienst, om klager te beschadigen. Klager verwijst naar een artikel in NRC van 14 september 2023 over de Belastingdienst die op grote schaal persoonlijke gegevens van belastingbetalers in computersystemen heeft opgeslagen en deze gebruikt bij haar toezicht en fraudebestrijding. Klager stelt dat verweerder zich had moeten realiseren dat het uitwisselen van sommige privé gegevens van klager met de Belastingdienst strijdig was met de wet c.q. onmiskenbaar een schending opleverde van de privacywetgeving. Klager stelt dat hij binnen drie jaar nadat de kwestie kracht van gewijsde kreeg, heeft geklaagd, zodat dit klachtonderdeel ontvankelijk had moeten worden verklaard.  2.4    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op. 

3    FEITEN EN KLACHT 3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING 4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Klager komt in verzet alleen op tegen de klachtonderdelen die niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat de klacht te laat is ingediend. Wat klager in zijn verzet aanvoert, maakt niet dat in redelijkheid getwijfeld moet worden aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter. De voorzitter heeft terecht en op juiste gronden geoordeeld dat een deel van klagers klachten te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk is.  4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad komt daarom ook niet toe aan klagers ter zitting gegeven toelichting op de (volledige) klacht en zijn relatie met verweerder in de afgelopen jaren. De raad zal het verzet ongegrond verklaren. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Weasberghe, voorzitter, mrs. A. Schaberg en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2024.