Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-03-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:43
Zaaknummer
23-628/DH/DH
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een erfrechtzaak. Kwaliteit van de dienstverlening is onvoldoende geweest. Verweerder is om onbekende reden afgestapt van de afgesproken strategie; niet is gebleken dat dit met klaagster is afgestemd. Verweerder heeft de hoogte van de legitieme portie met een enkele ontkenning betwist. Daarmee kon hij niet volstaan, maar verweerder had meer moeten doen. Bijvoorbeeld door eerst nog te proberen informatie over de berekening van de legitieme portie te verkrijgen of gebruik te maken van art. 4:78 BW. Pas ter zitting zijn argumenten aangevoerd waarom de hoogte van de legitieme portie niet zou kloppen, wat volgens de rechtbank te laat is geweest. Ook is verweerder te laat geweest met het indienen van een processtuk. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 maart 2024 in de zaak 23-628/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 19 januari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 15 september 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K013 2023 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 januari 2024. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar dochter, en verweerder aanwezig. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 03 tot en met 08 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen e-mail d.d. 11 oktober 2023 (met bijlage) van klaagster.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 In 1997 is een DNA-test gedaan, waaruit bleek dat de kans groot was dat de heer G de vader van klaagster was. 2.3 De heer G is in 2017 overleden. De heer G heeft vijf kinderen, onder wie een zoon die is overleden en die zelf twee kinderen heeft. De heer G heeft klaagster niet als erfgenaam benoemd in zijn in 2016 opgemaakte testament, maar wel zijn drie nog levende, andere kinderen. In een handgeschreven verklaring d.d. 17 januari 2017 heeft de heer G opgenomen dat hij aan zijn testament wenst toe te voegen dat, als komt vast te staan dat [iemand met de naam als klaagster, alsmede haar dochter, de geboortedatum van klaagster en het geboortejaar van de dochter van klaagster] een afstammeling van hem is, hij haar voor zoveel als mogelijk de erfrechten ontneemt. 2.4 Bij beschikking van 14 januari 2020 is gerechtelijk vastgesteld dat de heer G de vader van klaagster is. 2.5 Klaagster is in de erfrechtelijke kwestie aanvankelijk bijgestaan door mr. B. Op enig moment heeft klaagster zich tot verweerder gewend om haar verder bij te staan. 2.6 Op 3 augustus 2021 heeft een intakegesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Op het intakeformulier heeft verweerder onder meer genoteerd: “Omschrijving afgesproken werkzaamheden Exec aanschrijven broer aanschr + aanspr maken op nal. Inschatting haalbaarheid besproken: ja mo eerst doss. doornemen Indien besproken, resultaat: moeilijk te zeggen i.v.m. Belg. recht? (…) Stappenplan / eerste afspraken 1. opdr. bev. sturen 2. adv wacht dossier af 3. adv. schrijft advies 4. adv. schrijft ex. aan 5. adv. schrijft broer aan 6. bespr. [onleesbaar] resultaat” 2.7 Op 17 september 2021 heeft verweerder een ‘adviesbrief’ naar klaagster gestuurd, met bijgevoegd een concept dagvaarding. In de adviesbrief heeft verweerder aan klaagster onder meer geschreven: “Wensen
Ik had uw wensen eerder als volgt geformuleerd: het aanschrijven van de executeur met een brief en een dagvaarding. Dat laatste was ingegeven door de correspondentie van mijn voorganger. Zij heeft de advocaat van de executeur in juni 2021 voor het laatst een e-mail gestuurd die onbeantwoord is gebleven. (…) Met deze brief vraag ik u de dagvaarding dus goed door te lezen waarna ik graag met u een afspraak maak om deze - indien nodig - met u te bespreken. lk zal vervolgens de executeur aanschrijven en de weduwe van de erflater. De brieven die ik voornemens ben te versturen leg ik u ook nog eerst voor.” 2.8 Op 15 december 2021 heeft verweerder namens klaagster een dagvaarding laten uitbrengen. 2.9 Op 11 maart 2022 heeft de advocaat van de wederpartij aan verweerder onder meer geschreven: “Anders dan uw cliënte stelt bij de dagvaarding, heeft uw cliënte wel degelijk via haar voormalige advocaten [mr. S en mr. B] een aanzienlijke hoeveelheid informatie ontvangen. Alhoewel de executeur noch de erfgenamen hiertoe gehouden waren, is op verzoek van [mr. B] een berekening van de legitimaire massa opgesteld. Deze berekening is inmiddels afgerond, zij het dat er nog steeds kosten worden gemaakt die in mindering strekken op de legitimaire massa dus het uiteindelijke bedrag kan afwijken van de thans gemaakte berekening. (…) Uit bijgaande berekening van de legitimaire massa en de berekening van de omvang van de legitieme portie volgt dat de legitieme portie van uw cliënte € 81.170,52 bedraagt (bijlage).” 2.10 Op 12 maart 2022 heeft klaagster in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven: “Bij deze, graag de procedure ingang zetten. Wij gaan niet akkoord met het aangeboden bedrag en willen ook geen uitstel verlenen: het is al bijna vijf jaar uitgesteld.” 2.11 Op 14 maart 2022 heeft verweerder aan de advocaat van de wederpartij onder meer geschreven: “Cliënte wijst uw (nieuwe) voorstel af. Vooralsnog onderschrijft mijn cliënte de berekeningen die er zijn gemaakt en waar u naar verwijst niet. Deze staan wel heel erg in contrast met eerdere opgaven van de waarde van de nalatenschap en activa die volgens mijn cliënte ontbreken. Voor wat betreft een uitstel voor het indienen van een conclusie van antwoord moet ik u helaas ook “nee” verkopen. Mijn cliënte geeft daar geen toestemming voor.” 2.12 Op 21 maart 2022 heeft de advocaat van de wederpartij een conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie ingediend. 2.13 Op 4 mei 2022 heeft verweerder een antwoord in reconventie ingediend, onder meer luidende als volgt: “Dit antwoord is in briefvorm opgesteld omdat het slechts een simpele reactie betreft die als volgt kan worden samengevat: (1) [Klaagster] weerspreekt alles dat in het kader van de eis in reconventie is gesteld. (2) Het bovenstaande vloeit in zekere zin al voort uit hetgeen namens haar is aangevoerd in de dagvaarding en waarvan het petitum deels haaks staat op het verhaal van de eisers in reconventie. (3) Meer specifiek weerspreekt zij de berekening van de legitieme portie en derhalve de legitieme aanspraak. (4) Het verdient de opmerking dat de legitieme portie pas na aanbrengen van de dagvaarding bekend is geworden en dat er erg lang over het maken van berekeningen is gedaan.” Het processtuk is één dag te laat ingediend. Tegen verweerder is een akte niet dienen verleend. 2.14 Op 21 december 2022 heeft de mondelinge behandeling bij de rechtbank Den Haag plaatsgevonden. In het proces-verbaal van de zitting staat onder meer vermeld: “De legitieme portie [Verweerder]: De reden dat ik de conclusie van antwoord in reconventie niet heb overgelegd, is dat ik het niet goed kon berekenen. De wederpartij heeft de legitieme portie begroot op 81.170,52 euro. Er zijn ook veel stukken gedeeld tussen mijn voorgangers en de advocaten van de wederpartij. Die stukken geven een ander overzicht. Als ik kijk naar documenten van de Vlaamse belastingdienst, dan gaat het over netto aandeel nalatenschap 967.945 euro. Die bedragen lopen alleen maar op. Dat is alleen maar begroot op een gezinswoning, rechten roerend en onroerend en wat er verder nog meer speelt. Er wordt niet door ons gezegd dat die 81.170,52 euro niet klopt, maar de legitimaire massa moet veel groter zijn. Het aandeel van [klaagster] zal daarom ook veel groter moeten zijn. [Klaagster] heeft een heleboel cijfers gekregen waar zij niet mee uitkwam, net als haar twee vorige advocaten. De conclusie van antwoord in reconventie benoemt niet dat vorig jaar in de vakantie opdracht is gegeven aan een derde partij door een executeur om het te berekenen. Rechter: Vorig jaar zomer heeft de wederpartij aan een derde partij gevraagd om de legitieme portie te berekenen. Dat is vervolgens gedaan. De berekening is bij conclusie van eis in reconventie overgelegd. In reactie daarop heb ik niets van u ([verweerder]) gekregen. [Verweerder]: Het is weersproken. De opstelling klopt niet. Ik ben niet naar Erfrechtmeesters toegegaan. Ik had de indruk dat u (bedoeld wordt [de advocaat van de wederpartij]) Erfrechtmeesters heeft ingeschakeld. [De advocaat van de wederpartij]: Ik heb de berekeningen op uw ([verweerder]) verzoek aangevraagd nadat we een overleg hebben gehad met de erfgenamen en de executeur. We hebben nog een brief aan u verstuurd. Ik heb niets meer vernomen daarna. (…) [Verweerder]: Het is mij onvoldoende duidelijk hoe de legitieme portie is berekend. Ik stel voor om een deskundige ernaar te laten kijken. Schorsing [Verweerder]: Ik heb hier mijn conclusie van antwoord in reconventie. Ik vertel wat daar in staat. [Klaagster] weerspreekt de legitieme portie. De legitieme portie is pas na de dagvaarding bekend geworden en er is heel lang gedaan over de berekening. (…) Erfrechtmeesters heb ik niet meer aangeschreven nadat de berekeningen zijn gedaan. Ik vraag om een termijn van vier weken om dat alsnog te doen zodat we meer informatie kunnen krijgen om te kijken wat voor effect dat heeft op de legitieme portie. Daarna wil ik nog een akte indienen. [De rechter]: De eis in conventie over de toerekenbare tekortkoming? [Verweerder]: Die vordering vervalt. [De rechter]: De vordering (onder Romeinse cijfer 3 van de dagvaarding) op de erfgenamen gezamenlijk? [De advocaat van de wederpartij]: Dat moet zijn 'op de nalatenschap', niet op de erfgenamen individueel. [Verweerder]: Dat bedoel ik ook geschreven te hebben. Rechter: U ([verweerder]) vraagt een voorschot en betaling van de schade. Er is geen schade. Bovendien heeft u niet aangegeven wat het voorschot zou moeten zijn.” 2.15 Op 18 januari 2023 heeft de rechtbank Den Haag vonnis gewezen. De vorderingen van klaagster, gericht op het verkrijgen van een deel van de erfenis, zijn afgewezen, kort gezegd omdat klaagster niet als erfgename in de nalatenschap van de heer G wordt beschouwd. Wel heeft de rechtbank voor recht verklaard dat klaagster aanspraak heeft op haar legitieme portie. Voor zover relevant worden in het vonnis de volgende passages en overwegingen vermeld: “1.2. (…) Tegen de advocaat van [klaagster] was een akte niet dienen verleend. Tijdens de mondelinge behandeling is de advocaat van [klaagster] in de gelegenheid gesteld de inhoud van de conclusie van antwoord in reconventie die hij te laat bij de griffie had ingediend, aan de rechtbank kenbaar te maken. (…) 4.7. Mr. [K] heeft op verzoek van de executeur de legitimaire massa berekend. Zij is uitgekomen op een bedrag van € 974.046,19. Dit betekent dat de legitieme portie € 81.170,52 bedraagt. De executeur heeft het verzoek aan mr. [K] destijds gedaan omdat de toenmalige advocaat van [klaagster] daarom vroeg. Tussen partijen was namelijk discussie over de hoogte van de legitimaire massa. Tijdens deze discussie zijn alle stukken inzake de legitimaire massa aan de advocaat van [klaagster] overhandigd, zodat [klaagster] hierover al geruime tijd kan beschikken. 4.8. De advocaat van [klaagster] heeft beperkt verweer gevoerd tegen de hoogte van de legitimaire massa zoals berekend door mr. [K]. In zijn conclusie van antwoord in reconventie had hij dit verweer beperkt tot de enkele ontkenning dat het bedrag juist is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de dochter van [klaagster] het verweer nader toegelicht en de rechtbank verteld dat de erflater voor zijn overlijden allemaal schenkingen aan de andere kinderen heeft gedaan. De andere kinderen hebben deze schenkingen niet opgegeven. Ook waren er vijf panden in Den Haag en [een van de zoons] heeft deze panden nu. In de berekening van de legitimaire massa worden deze panden niet genoemd. Op een vraag van de rechtbank heeft de advocaat van [klaagster] geantwoord dat hij, nadat mr. [K] de legitimaire massa had berekend, geen contact met haar heeft gezocht om de vragen die er zijn ten aanzien van deze berekening te bespreken. Hij heeft de rechtbank om een aanhouding gevraagd om dit alsnog te kunnen doen. 4.9. In reactie hierop hebben de advocaten van gedaagden verteld dat het punt van de panden al sinds zeker 2020 een discussiepunt is tussen partijen, dat zij hierover al hebben gecorrespondeerd met de voorgangers van de huidige advocaat van [klaagster] en dat zij hierover toen al stukken hebben opgestuurd. Mr. [K] heeft er onderzoek naar gedaan en hierover ook een accountant ingeschakeld. Zij vinden dat de advocaat van [klaagster] niet meer in de gelegenheid moet worden gesteld om op dit punt nu nog een nadere akte te nemen. Het duurt allemaal al lang genoeg. 4.10. De rechtbank is van oordeel dat de goede procesorde zich er inderdaad tegen verzet dat aan de advocaat van [klaagster] nu nog een termijn wordt gegund om contact op te nemen met mr. [K] en om de bezwaren van [klaagster] tegen de berekening van de legitimaire massa nader toe te lichten. Daarvoor heeft [klaagster] ruim de tijd gehad. De berekening was eind 2021 afgerond en in ieder geval één van de tijdens de mondelinge behandeling opgebrachte geschilpunten was al in 2020 tussen partijen bekend en besproken. Het had op de weg van de advocaat van [klaagster] gelegen om de verweren van zijn cliënte al eerder te formuleren, althans met stukken onderbouwd duidelijk toe te lichten tijdens de mondelinge behandeling wat de bezwaren zijn tegen de overgelegde berekening. Hij had ook al in de dagvaarding het deel van zijn bezwaren dat toen al bekend was, kunnen formuleren. Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat [klaagster] haar verweer tegen de berekening van de legitimaire massa onvoldoende heeft toegelicht. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dit verweer.”
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder is nalatig geweest in het behartigen van de belangen van klaagster en heeft niet tijdig stukken ingediend voorafgaand aan de zitting. b) Verweerder heeft ter zitting geen woord uit kunnen brengen. c) Verweerder is de afspraken om de executeur testamentair te vervangen en aangifte te doen van verduistering niet nagekomen. d) Verweerder heeft zich ten onrechte geprofileerd als gelouterde erfrechtadvocaat.
4. VERWEER 4.1. Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING Toetsingskader 5.1. De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 van de Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 5.2. De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klachtonderdeel a) – kwaliteit van de dienstverlening 5.3. De raad is van oordeel dat de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder onvoldoende is geweest. De raad licht dat als volgt toe. 5.4. Verweerder heeft, in overleg met klaagster, een strategie gekozen om de erfrechtkwestie aan te pakken. In zijn intakegesprek heeft hij daarvoor zijn werkzaamheden beschreven, aan de hand van een stappenplan. De strategie kwam er in de kern op neer dat verweerder een advies zou opstellen en dat vervolgens de broer en de executeur testamentair zouden worden aangeschreven. Verweerder is om onbekende reden afgestapt van die strategie en heeft gelijktijdig met zijn ‘adviesbrief’ een conceptdagvaarding voorgelegd aan klaagster. Hoewel dat op zichzelf niet onjuist hoeft te zijn, is niet (schriftelijk) gebleken dat verweerder dit met klaagster heeft afgestemd. 5.5. Vaststaat dat verweerder de hoogte van de legitieme portie, die was berekend op € 81.170,52, met een enkele ontkenning heeft betwist, maar dat hij geen gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen dit bedrag. Gelet op de concrete berekening die er lag, had verweerder moeten weten dat hij niet met die enkele ontkenning kon volstaan. Het was voor hem duidelijk dat klaagster niet akkoord was met het bedrag van € 81.170,52, zoals bijvoorbeeld volgt uit de e-mail van 14 maart 2022 van verweerder. Verweerder had dan ook meer moeten doen om de berekening van de legitieme portie te bestrijden, bijvoorbeeld door eerst nog te proberen informatie over die berekening te verkrijgen of door gebruik te maken van het inzagerecht van artikel 4:78 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit is echter niet gebeurd. Het gevolg daarvan is dat pas ter zitting argumenten zijn aangevoerd tegen de hoogte van de legitieme portie. Dit is bovendien door de dochter van klaagster gedaan en niet door verweerder. Verweerder heeft toen nog, na een kritische opmerking van de rechter over het tijdsverloop, verzocht om aanhouding zodat hij een deskundige kon inschakelen. Dat verzoek is afgewezen en de legitieme portie is op € 81.170,52 vastgesteld, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder te laat was, waarbij in aanmerking is genomen dat verweerder de verweren van klaagster eerder had kunnen formuleren (bijvoorbeeld in de dagvaarding), dan wel tijdens de zitting duidelijk had kunnen toelichten wat de bezwaren tegen de overgelegde berekening waren. 5.6. Ook staat vast dat verweerder de conclusie van antwoord in reconventie niet tijdig heeft ingediend bij de rechtbank en dat een akte niet dienen tegen hem is verleend. Verweerder heeft de inhoud van deze conclusie volgens het proces-verbaal nog wel ter zitting kunnen voordragen, maar dit doet er niet aan af dat verweerder te laat was met het indienen van dit processtuk. 5.7. Klachtonderdeel a) is gegrond. Klachtonderdelen b) en c) 5.8. De raad stelt vast dat verweerder ter zitting, volgens het proces-verbaal, wel het woord heeft gevoerd. De stelling dat hij geen woord heeft kunnen uitbrengen, volgt de raad dan ook niet. Ook is niet gebleken dat verweerder heeft toegezegd dat hij de executeur testamentair zou laten vervangen of aangifte zou doen. 5.9. Klachtonderdelen b) en c) zijn ongegrond. Klachtonderdeel d) - profilering 5.10. Tot slot wordt verweerder verweten onvoldoende deskundig te hebben gehandeld, terwijl hij zichzelf als gelouterd erfrechtadvocaat uitgeeft. Hierboven heeft de raad overwogen dat klachtonderdeel a), erop neerkomend dat de kwaliteit van de dienstverlening in de zaak van klaagster door verweerder onvoldoende is geweest, gegrond is. Dat betekent echter niet dat daarmee klachtonderdeel d), erop neerkomend dat verweerder zichzelf als gelouterd erfrechtadvocaat uitgeeft, ook gegrond is. 5.11. De raad stelt vast dat verweerder het erfrecht als een van zijn rechtsgebieden bij de Orde heeft geregistreerd. Kennelijk voldoet hij aan de eisen die aan een advocaat worden gesteld om in dat rechtsgebied geregistreerd te staan. 5.12. De raad stelt verder vast dat op de website van verweerder staat vermeld dat hij erfrechtgeschillen behandelt. Dat is geen onjuiste informatie. 5.13. Gelet op het bovenstaande is de raad van oordeel dat klachtonderdeel d) ongegrond is.
6. MAATREGEL 6.1. De dienstverlening van verweerder aan klaagster is van onvoldoende kwaliteit geweest. Zo heeft verweerder nagelaten concreet te onderbouwen waarom de berekende legitieme portie niet juist was en heeft hij de termijn om een processtuk in te dienen laten verstrijken met akte niet dienen tot gevolg. De raad acht dit zorgelijk en zal daarom ook een maatregel opleggen. Mede gelet op het feit dat verweerder de afgelopen tien jaar niet in aanraking is gekomen met het tuchtrecht en zijn verklaring ter zitting dat hij wil leren van zijn fouten, acht de raad de maatregel van berisping passend.
7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1. Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven. 7.2. Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3. Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdelen a) gegrond; - verklaart klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, M.F. Laning en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.