Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-02-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:30

Zaaknummer

23-826/DB/LI/D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Verweerder heeft in strijd met de kernwaarde integriteit doordat hij een studiekostenbeding heeft gesloten met zijn stagiaire waarbij verweerder niet de Beleidsregel stage en patronaat 2018 heeft gevolgd. Verweerder heeft de deken daarover consequent onjuist geïnformeerd, terwijl hij had moeten weten dat het gesloten studiekostenbeding niet was toegestaan. Ook niet voldaan aan de verplichting uit artikel 3.13 lid 7 onder a Voda. Onvoorwaardelijke schorsing van 2 weken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 26 februari 2024

in de zaak 23-826/DB/LI/D

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

 

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

deken

over:

verweerder

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 28 november 2023 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerder.

1.2 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 januari 2024. Daarbij waren de deken, bijgestaan door zijn stafjurist mr. P., en verweerder aanwezig.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar en de daarin genoemde 9 bijlages. Ook heeft de raad kennisgenomen van de reactie van verweerder van 20 december 2023.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Op 7 juni 2019 heeft verweerder namens zijn maatschap een arbeidsovereenkomst gesloten met mr. S, die in dienst zal treden als advocaat-stagiair. In de arbeidsovereenkomst is geen studiekostenbeding opgenomen.

2.3 Diezelfde dag heeft verweerder een verzoek tot goedkeuring stage en patronaat gedaan bij de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: Raad van Orde). Verweerder was de beoogd patroon voor mr. S. De arbeidsovereenkomst is daarbij meegestuurd.

2.4 Op 20 juni 2019 heeft de Raad van de Orde Limburg goedkeuring gegeven met inachtneming van de destijds geldende Beleidsregel stage en patronaat 2018.

2.5 Op 2 juli 2019 heeft verweerder namens zijn maatschap een ‘studieovereenkomst’ gesloten met mr. S, inhoudende een terugbetalingsverplichting voor de kosten van de Beroepsopleiding Advocaten in mr. S indien hij binnen een bepaalde periode na het afronden van zijn stage de arbeidsovereenkomst opzegt.

2.6 Mr. S is op 25 juli 2019 beëdigd als advocaat. Gedurende de stage hebben verweerder en zijn advocaat-stagiair periodiek aan de Raad van de Orde middels een formulier verslag gedaan over het verloop van de stage. Op de vraag “Is de overeenkomst die u/uw kantoor bij de aanvang van de stage met de stagiaire sloot gewijzigd?” is door verweerder op 27 augustus 2020, 2 september 2021 en 29 juli 2022 geantwoord “nee”. Verweerder en de stagiair hebben de formulieren steeds ondertekend.

2.7 In de nieuwsbrief van maart 2021 van de Raad van Orde heeft de deken de advocaten in zijn arrondissement onder meer het volgende laten weten:

“Nu en dan bereiken mij geluiden omtrent het nog steeds bestaan van side letters waarin met stagiaires afspraken zouden zijn opgenomen die afwijken van de goedgekeurde versie. Komt zodanig  geval aan het licht, dan heb ik daar fors handhavend tegen op te treden gezien de ernst van het door middel van een niet met de waarheid overeenstemmende voorstelling van zaken verkrijgen van groen licht en – vaak – de financiële gevolgen voor de stagiaire in kwestie.”

2.8 Op 25 juli 2022 heeft de Raad van de Orde een stageverklaring afgegeven aan mr. S.

2.9 Mr. S is per 1 juli 2023 als advocaat in loondienst elders gaan werken.

2.10 Op 15 augustus 2023 heeft verweerder € 11.275,27 (66% van de kosten voor de Beroepsopleiding) gevorderd van mr. S op basis van het studiekostenbeding. Daarbij schrijft verweerder tevens: “Tot op heden heeft de Raad van de orde van Advocaten geen bezwaar tegen een eventuele terugbetalingsregeling met betrekking tot de netto kosten, zolang maar sprake is van een glijdende schaal.”

2.11 Op 10 september 2023 heeft mr. S een adviesverzoek gedaan bij de deken over de terugbetalingsverplichting.

2.12 Op 14 november 2023 heeft verweerder gereageerd op het voornemen van de deken om een dekenbezwaar in te dienen.

 

3 KLACHT

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De deken verwijt verweerder dat hij in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde integriteit door het niet volgen van de destijds geldende Beleidsregel stage en patronaat 2018 en het zich onthouden van het verstrekken van juiste informatie over het wijzingen van de arbeidsovereenkomst met een bij hem werkzame advocaat-stagiair.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder erkent dat hij het studiekostenbeding niet had mogen sluiten. Hij licht daarbij toe dat hij niet wist dat een dergelijk beding niet was toegestaan. Hij heeft dit beding gesloten met mr. S nadat zijn accountant hem erop wees dat dit zeer gebruikelijk was. De formulieren over de voortgang van de stage zijn door mr. S ingevuld. Verweerder heeft weliswaar de verantwoordelijkheid voor de juistheid van die formulieren, maar heeft enkel de inhoudelijke kanten van die formulieren gecontroleerd. Het studiekostenbeding moet volgens verweerder nietig worden beschouwd, nu dit in strijd is met de Beleidsregel stage en patronaat 2020. Verweerder heeft mr. S al geïnformeerd dat hij het addendum als vervallen beschouwt en er dus geen studiekosten verschuldigd zijn. Had hij bij aanvang geweten dat dit niet mocht, dan was de studieovereenkomst niet op die wijze gesloten.

4.2 Verweerder wijst er ook op dat een dergelijk studiekostenbeding met een andere, latere stagiaire was gesloten. Die arbeidsovereenkomst bevatte ook al het studiekostenbeding. Na opmerkingen vanuit de Raad van Orde van 30 mei 2022 daarover, is dit destijds ook aangepast. Verweerder heeft echter verzuimd om na te gaan dat hij ook met mr. S een dergelijk studiekostenbeding had gesloten.

 

5 BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019,ECLI:NL: TAHVD:2019:125).

5.2 De raad stelt voorop dat een advocaat in de uitoefening van zijn beroep integer dient te handelen en zich dient te onthouden van enig handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dit uitgangspunt vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling. Integere beroepsuitoefening is essentieel om de bijzondere positie van de advocaat te legitimeren en het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen.

5.3 In de Beleidsregel is onder meer bepaald aan welke eisen een arbeidsovereenkomst met een advocaat-stagiaire moet voldoen en binnen welke kaders met de advocaat-stagiaire een opleidingskostenbeding mag worden afgesproken. Deze regelgeving strekt onder meer tot bescherming van de (financiële) positie van de advocaat-stagiaire.

5.4 De Beleidsregel stage en patronaat 2018 luidt:

“Artikel 3. Goedkeuring stukken (artikel 3.5 Voda)

(…) 2. Voor de goedkeuring van de stage van de stagiaire werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst moet in ieder geval aan de volgende eisen zijn voldaan: (…)

d. Een eventuele terugbetalingsregeling met betrekking tot de netto kosten van de beroepsopleiding, kent een glijdende schaal, in die zin dat de door de stagiaire te vergoeden kosten afnemen met het verstrijken van de tijd, waarbij in beginsel aan het einde van de stage geen terugbetalingsverplichting meer geldt.”

5.5 Artikel 3.13, zevende lid, aanhef en onder a, van de Verordening op de advocatuur luidt:

 

“De patroon van de stagiaire die:

Geen stagiaire-ondernemer is en bij hem kantoor houdt, brengt ten minste eenmaal per jaar schriftelijk verslag uit aan de raad van de orde omtrent het verloop van de stage, of zoveel vaker als de raad van de orde noodzakelijk acht;”

Beoordeling

5.6 De raad acht het ongeloofwaardig dat verweerder  zich er niet bewust van zou zijn geweest dat het studiekostenbeding niet was toegestaan, maar, wat daarvan zij, voor een patroon als verweerder heeft de beweerde onbekendheid met de Beleidsregel stage en patronaat 2018 te gelden als een schending van de kernwaarde ‘deskundigheid’.

5.7 De raad vindt het ook twijfelachtig dat verweerder niet op de hoogte zou zijn geweest van de inhoud van de Beleidsregel, omdat verweerder door de het sluiten van de ‘studieovereenkomst’ de arbeidsovereenkomst met mr. S heeft aangepast binnen twee weken nadat goedkeuring daaraan was gegeven. Verweerder heeft, al dan niet bewust van de overtreding van de beleidsregels, de studieovereenkomst niet opnieuw voorgelegd aan de Raad van de Orde.  In de periodieke verslagen aan de Raad van de Orde over de voortgang van de stage heeft verweerder consequent de deken onjuist geïnformeerd. Los van de vraag of dit bewust zo is gedaan of wie het formulier heeft ingevuld, is verweerder daarmee nalatig geweest in zijn verplichting om de Raad van de Orde correct te informeren, zoals hij dat verplicht is op grond van artikel 3.13, zevende lid, aanhef en onder a, van de Voda. Verweerder heeft verder op geen enkel moment in de periode van ruim vier jaar acht geslagen op de ontoelaatbaarheid van het studiekostenbeding, ondanks dat hij hier in ieder geval door middel van de nieuwsbrief van maart 2021 door de deken en op 30 mei 2022 via zijn tweede advocaat-stagiaire op is gewezen. Desondanks heeft hij op 15 augustus 2023 een deel van de studiekosten gevorderd van mr. S. Verweerder heeft met het voorgaande in strijd met de kernwaarde integriteit gehandeld.

5.8 De raad rekent een en ander verweerder zwaar aan, omdat hierdoor het  vertrouwen in de beroepsgroep is geschaad terwijl dat vertrouwen cruciaal is vanwege de bijzondere positie die een advocaat krachtens de wet in het belang van een goede rechtsbedeling inneemt. De advocaat heeft daarom een voorbeeldfunctie. Deze voorbeeldfunctie weegt extra zwaar indien het handelen plaatsvindt in de relatie patroon – advocaat-stagiaire. Een patroon dient immers de advocaat-stagiaire te laten zien hoe deze in de praktijk moet voldoen aan de in artikel 10a lid 1 Advocatenwet genoemde kernwaarden, waaronder de kernwaarde integriteit. Het dekenbezwaar is gegrond.

 

6 MAATREGEL

6.1 Op grond van het voorgaande, in samenhang beschouwd, heeft verweerder met zijn handelen door schending van de Beleidsregel stage en patronaat 2018 en het foutief informeren van de Raad van de Orde niet integer gehandeld in de zin van artikel 10a eerste lid, aanhef en onder d, van de Advocatenwet. Verweerder heeft met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Zowel de deken als verweerder hebben verwezen naar een vergelijkbare beslissing van het hof van discipline van 20 november 2023 (ECLI:NL:TAHVD:2023:210). Verweerder heeft in dat verband benadrukt dat hij, anders dan in die beslissing, niet heeft verhuld dat hij met de Beleidsregel strijdige afspraken heeft gemaakt. De raad stelt vast dat verweerder inderdaad schuld heeft bekend en al richting de voormalig stagiaire heeft medegedeeld dat hij de kosten niet langer vordert. Daartegenover gaat de raad niet mee in zijn betoog dat verweerder zich gedurende de gehele stageperiode niet heeft gerealiseerd dat hij de studieovereenkomst niet had mogen sluiten. De raad acht dat alles afwegende de maatregel van een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken passend en geboden.

 

7 KOSTENVEROORDELING

7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal  de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,-  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,-  kosten van de Staat.

7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op;

- bepaalt dat  de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven];

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.2;

 

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2024.

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

 

Verzonden op: 26 februari 2024