Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:43

Zaaknummer

23-420/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Het kan niet worden vastgesteld dat verweerder ten aanzien van de teruggave van schriftjes van klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit het klachtdossier kan niet worden afgeleid wat er tussen klaagster en verweerder is afgesproken. Verder kan het verweerder tuchtrechtelijk niet worden verweten dat de schriftjes tijdens de verzending per gewone post zijn kwijtgeraakt. Het is tegen de achtergrond van wat klaagster heeft meegemaakt invoelbaar dat klaagster het verlies van haar schriftjes ervaart als een schending van haar privacy en gevoel van veiligheid, maar dat betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Klacht in beide onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 29 januari 2024 in de zaak 23-420/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 23 november 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 19 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2156593/MK/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 december 2023. Daarbij was klaagster aanwezig. Verweerder was met bericht vooraf niet aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.1. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder van 13 november 2023.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster is verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure met haar ex-echtgenoot. Daarnaast heeft klaagster tegen haar ex-echtgenoot aangifte gedaan van een strafbaar feit waarvoor de ex-echtgenoot strafrechtelijk is veroordeeld. Verweerder heeft de ex-echtgenoot bijgestaan in de strafzaak. 2.3 Tijdens haar huwelijk heeft klaagster vier schriftjes bijgehouden. Bij haar vertrek uit de echtelijke woning (hierna: de woning) in maart 2021 zijn deze schriftjes in de woning achtergebleven. 2.4 Op enig moment zijn de schriftjes in het bezit gekomen van verweerder. 2.5 Op 10 november 2022 heeft mr. B., de slachtofferadvocaat van klaagster, verweerder telefonisch gevraagd of hij en zijn cliënt bereid zijn tot teruggave van de schriftjes aan klaagster. 2.6 Op 16 november 2022 heeft verweerder mr. B. voorgesteld om de schriftjes per post aan mr. B. te versturen. Daarop heeft mr. B. dezelfde dag gereageerd dat aangetekende verzending van de schriftjes de voorkeur heeft zodat ze veilig verstuurd worden en zowel zij als verweerder een ontvangstbewijs hebben. 2.7 Vervolgens heeft verweerder de schriftjes per gewone post verstuurd aan de vader van zijn cliënt, de ex-schoonvader van klaagster. De schriftjes zijn tijdens de verzending of bij PostNL zoekgeraakt. Klaagster heeft de schriftjes niet meer ontvangen. 2.8 Op 21 november 2022 hebben mr. B. en verweerder elkaar telefonisch gesproken. Dezelfde dag heeft verweerder de inhoud van dat telefoongesprek per e-mail aan mr. B. bevestigd. In zijn e-mail heeft verweerder opgemerkt dat hij na hun telefoongesprek van 10 november 2022 direct contact heeft opgenomen met de vader van zijn cliënt en dat hij  de schriftjes van hem heeft gekregen onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de schriftjes aan de vader van zijn cliënt geretourneerd moesten worden als verweerder de schriftjes niet voor de strafzaak van zijn cliënt kon gebruiken. Verder heeft verweerder in zijn e-mail geschreven dat hij de vader van zijn cliënt heeft gewezen op de aanspraak van klaagster op de schriftjes en dat hij deze vervolgens per gewone post direct aan de vader van zijn cliënt heeft verstuurd. Verweerder heeft in zijn e-mail zijn verontschuldigingen aan klaagster aangeboden voor het niet aangetekend versturen van haar schriftjes. Mr. B. heeft dezelfde dag op verweerders e-mail gereageerd. 2.9 Op 22 november 2022 hebben mr. B. en verweerder nogmaals met elkaar gemaild over de gang van zaken rondom de (teruggave van de) schriftjes. 2.10 Op 25 november 2022 heeft verweerder bij PostNL een klacht ingediend over de zoekgeraakte schriftjes. PostNL heeft verweerder begin november 2023 bericht dat zijn brief uit november 2022 niet meer boven water is gekomen.  3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld waardoor zij in haar belangen is geschaad. Dit heeft verweerder gedaan door: a) aan klaagster toebehorende persoonlijke eigendommen (de schriftjes) niet aan haar of aan haar advocaat te sturen, maar aan een derde (de ex-schoonvader van klaagster); b) de schriftjes van klaagster niet aangetekend te versturen, waardoor deze zijn kwijtgeraakt tijdens de verzending. 3.2 De raad zal hierna, bij de beoordeling, op de verschillende klachtonderdelen ingaan.

4 VERWEER 4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en hij heeft in verband daarmee – samengevat – het volgende aangevoerd. Klaagster heeft alle goederen waar zij aanspraak op maakte op 14 maart 2021 uit de woning meegenomen in het kader van de echtscheiding. Volgens verweerder zijn de schriftjes geen dagboek in de zin van een autobiografisch geschrift, omdat klaagster er naast persoonlijke overpeinzingen ook overdenkingen in heeft opgeschreven over werk, financiën en de relatie met haar ex-echtgenoot. Uit het achterlaten van de schriftjes in de woning maakte verweerder op dat klaagster kennelijk geen belang meer aan de schriftjes hechtte.  Verder heeft verweerder aangevoerd dat de vader van zijn cliënt de schriftjes aan hem heeft gegeven met het verzoek te beoordelen of deze van nut konden zijn voor de strafzaak. Als dit niet zo was dan wilde de familie van zijn cliënt de schriftjes terug om te gebruiken voor de beeldvorming over klaagster in de echtscheidingsprocedure. Vanwege deze uitdrukkelijke voorwaarde heeft verweerder de schriftjes teruggestuurd aan de vader van zijn cliënt. Voor wat betreft de verzending van de schriftjes merkt verweerder op dat 99,8% van de post wordt bezorgd en dat het botte pech is dat de schriftjes zijn zoekgeraakt. Op 25 november 2022 heeft verweerder naar eigen zeggen bij PostNL een klacht ingediend. Verweerder voert aan dat hij het verlies van de schriftjes zeer betreurt en dat dit absoluut niet de bedoeling was, maar dat klaagster geen schade heeft geleden. Klaagster heeft de schriftjes achtergelaten in de woning en zij heeft er daarna nooit naar getaald, aldus verweerder. 4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Klachtonderdeel a) is ongegrond

5.2 Met klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerder dat de aan haar toebehorende schriftjes niet aan haar of mr. B. heeft verstuurd, maar aan haar ex-schoonvader. 5.3 De raad kan op grond van het klachtdossier en de door klaagster ter zitting afgelegde verklaring niet vaststellen dat verweerder ten aanzien van de teruggave van de schriftjes tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klaagster en verweerder verschillen allereerst van mening over de wijze waarop verweerder in het bezit is gekomen van de schriftjes van klaagster; klaagster stelt dat verweerder in de woning is geweest en de schriftjes uit de woning heeft meegenomen, terwijl verweerder volhoudt dat hij de schriftjes van de vader van zijn cliënt heeft gekregen. Uit het klachtdossier kan niet worden afgeleid hoe een en ander precies is gegaan. 5.4 Vervolgens staat tussen klaagster en verweerder ter discussie wat er is afgesproken over de teruggave van de schriftjes. Ook dat kan niet, althans onvoldoende, uit het klachtdossier worden afgeleid. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie tussen mr. B., de advocaat van klaagster, en verweerder leidt de raad af dat zij op 10 november 2022 telefonisch contact met elkaar hebben gehad over de schriftjes, waarbij mr. B. heeft gevraagd of verweerder en zijn cliënt bereid waren de schriftjes aan klaagster te retourneren. Uit een e-mail van verweerder van 21 november 2022 aan mr. B. blijkt dat verweerder direct daarna contact heeft opgenomen met de vader van zijn cliënt, van wie verweerder naar eigen zeggen de schriftjes heeft gekregen onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat hij die aan hem zou retourneren, en heeft verweerder de schriftjes aan hem verzonden. Tot slot blijkt uit een e-mail van 16 november 2022 dat verweerder mr. B. heeft gemaild dat hij zal voorstellen dat de schriftjes per post aan mr. B. worden aangeboden. Kennelijk had verweerder de schriftjes op dat moment al niet meer in zijn bezit. Kortom, het is op grond van de uit de e-mails afgeleide omstandigheden onduidelijk dat is afgesproken dat verweerder de schriftjes zou teruggeven aan klaagster dan wel aan mr. B. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel b) is ongegrond

5.5 Met klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerder dat hij de schriftjes niet aangetekend heeft verstuurd, waardoor deze tijdens de verzending zijn kwijtgeraakt. 5.6 De raad is van oordeel dat het verweerder tuchtrechtelijk niet kan worden verweten dat de schriftjes zijn kwijtgeraakt doordat hij de schriftjes per gewone post in plaats van per aangetekende post heeft verstuurd. De raad kan op grond van het klachtdossier, waaronder de e-mailcorrespondentie tussen mr. B. en verweerder, onvoldoende vaststellen dat is afgesproken dat verweerder de schriftjes per aangetekende in plaats van per gewone post zou versturen. Het is tegen de achtergrond van wat klaagster heeft meegemaakt invoelbaar dat klaagster het verlies van haar schriftjes ervaart als een schending van haar privacy en gevoel van veiligheid, maar dat betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

BESLISSING De raad van discipline verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, M. Lont, P.Th. Mantel en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024.

Griffier                                                                                                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 29 januari 2024